Ik was bijna 16 toen ik je de eerste keer zag. Je was arrogant, verwaand, betweterig, verdedigend, dominant, afstotend,... Niet zozeer mijn ideale match. Acht weken lang wou ik je niet zien, wou ik geen contact. Ik had verdriet, was gekwetst, mijn hart had gebroken geweest, en het laatste wat ik wou was haar vervangen door jou. Mijn moeder ging vooral naar je toe, zorgde voor je en stelde je gerust: "Ze komt eroverheen. Ooit zal je ze jou graag zien." Maar ik bleef koppig en wou niks met je te maken hebben. Weken gingen voorbij. De zomer was er volop, maar ik bleef weg. Ik werd thuis voor een keuze gezet. Ofwel houd ik je, ofwel moet je weg. Hoe dan ook, ik moet eerst naar je toe. Mijn ouders houden voet bij stuk. "Je gaat naar haar toe." Ik beslis om je te verkopen, je niet te houden en vooral niet 'van je' te houden. Je staat in de weide wanneer ik je voor het eerst zie. Blond, bloedmooi en vooral slechts 3 jaren jong. Je hoort de wagen reeds van ver. Je staart gaat de lucht in, je hoofd gooi je omhoog en met je gehele mooie lijf toon je wat je in je hebt. Ik kan niet anders dan naar je te kijken. Ik voel tranen komen. Zo mooi. Je bent zo ongelooflijk mooi. Maar ik wil je niet, ik heb je nooit gewild. Ik stap de wagen uit en ga aan de rand van de weide staan. Twijfelend sta je in het midden van het weiland. Je verzet geen voet. Je bent bang. Of je bent boos. Of zoals ik ben je misschien gewoon koppig. Ik ga de weide binnen en wil naar je toe. Maar jij ontploft. En ik blijf twijfelend staan. Niet boos, niet koppig. Ik ben gewoon bang. Zoveel vuur in je, zoveel kracht, zoveel boosheid, zoveel schoonheid. Je maakt me doodsbang. Je blijft lopen, briesen en uitdagen. Je haalt een paar keer uit met je achterbenen en ik ga huilend de weide uit. Ik beslis weeral maar eens. Je gaat weg. Ik kan niks met je aan. Je bent te jong. Je bent te dominant. En je bent niet haar. Zij is er niet meer. Zij is dood. Jij dient haar te vervangen. Niemand vervangt haar. Ik wil haar. Ik wil haar terug. Maar zij is er niet meer. Een boer komt naast me staan aan de omheining. "Houd je haar niet?" vraagt hij. "Neen" zeg ik kort. Hij kijkt me aan, legt zijn hand op mijn schouder, kijkt voor zich uit en fluistert: "Nooit, maar dan ook nooit zal je nog zo'n paard hebben. Zij is wat jij nodig hebt." Intussen ben je gestopt met rennen. Je komt een 10-tal meter voor mij staan. Trots. Zo trots ben je. Ik voel me zo nietig. Ik blijf naar je kijken. Je staart terug. Ik vraag me af of je me ziet. Of je mij ziet? Want ik, ik zie jou niet. Ik zie alleen mijn verdriet.