De vangst is gesloten van 15 april tot de laatste zondag van mei (in België) en van 1 april tot de laatste zaterdag in mei in Nederland. Het minimum meeneemformaat voor snoekbaars in Nederland is 42 centimeter, in België 40 centimeter. De snoekbaars is een zeer goed eetbare vis. Veel snoekbaars wordt na vangst dan ook daarom meegenomen in plaats van teruggezet.
De snoekbaars komt van oorsprong uit Oost- en Midden-Europa. Sinds het einde van de 19e eeuw is de vis echter uitgezet voor de visvangst. Doordat er in de zestiger en zeventiger jaren erg veel fosfaatrijk water werd geloosd werd door eutrofiëring de snoekstand zeer nadelig beïnvloed. Tegelijkertijd profiteerde de snoekbaars van het grote aanbod aan prooien door de toenemende biomassa en het verdwijnen van de snoek die snoekbaars ook op zijn menu heeft.
De competitie tussen beide soorten is in wezen beperkt omdat snoek en snoekbaars heel verschillende prooivoorkeuren en jachttechnieken hebben. In helder diep water komen beide soorten dan ook vaak in flinke dichtheden voor. Tegenwoordig is door de afname van het fosfaatgehalte van het water en bodemslib een omgekeerde trend waarneembaar en lijkt de snoekstand zich op veel plaatsen goed hersteld te hebben.
Op de randmeren en het IJsselmeer is de snoekbaarsstand flink afgenomen. Oorzaken daarvoor zijn het minder voedselrijk worden van het water, maar met name stroperij met kieuwnetten en te intensieve beroepsvisserij kunnen hiervan de oorzaak zijn. Op de grote rivieren is de snoekbaarsstand nog goed te noemen.
Snoekbaars vertegenwoordigt een grote economische waarde, vanwege het hooggewaardeerde visvlees en vanwege het grote aantal sportvissers dat met vrij geavanceerde materialen en boten op deze vissoort vist. Een herstel van de snoekbaarsstand is dus zeer gewenst vanuit economisch oogpunt. Ecologisch gezien is de snoekbaars een exoot in de Benelux, maar het is al geruime tijd ingeburgerd en heeft zijn eigen plaats in het ecosysteem ingenomen, zonder aantoonbare schade aan te richten.
De snoekbaars kan in Nederland bij een lengte van 80 centimeter al groot genoemd worden. Hij kan echter wel 120 centimeter worden. De snoekbaars is een vis van het open water en leeft voornamelijk in diep water. De snoekbaars paait bij temperaturen van 12 tot 15 °C van april tot mei. De mannetjes maken in ondiep water een kuil die wortels van waterplanten blootlegt. De daar gelegde eieren worden door het mannetje bewaakt en door vinbewegingen van vers zuurstofrijk water voorzien.
Snoekbaars heeft een hekel aan teveel licht en zal overdag diepe of schaduwrijke plekken opzoeken. De jonge larven gaan zelfs dood bij te hoge lichtintensiteit. De jonge snoekbaars eet kleine beestjes zoals watervlooien. Naarmate hij groter wordt gaat deze solitaire vis over op grotere prooien, met name langwerpige vissen. De snoekbaars heeft wel een voorkeur voor wat kleinere prooien in vergelijking met de snoek, die prooien tot een derde van zijn eigen lichaamsgewicht kan verslinden.
De snoekbaars jaagt voornamelijk in de avond, omdat hij dan met zijn grote glazige ogen met reflecterend netvlies (de snoekbaars wordt om die reden ook wel 'glasoog' genoemd) een voordeel heeft ten opzichte van de prooivis. De snoekbaars maakt ook gebruik van het zijlijnorgaan dat gevoelig voor geringe drukverschillen en waterstromen en de vis in staat stelt de prooi te vinden door het waarnemen van de vortices die de bewegende prooi veroorzaakt. Het zijlijnorgaan kan ook worden gebruikt om grotere stilstaande objecten waar te nemen door de verstoring die ze opwekken in het stromingspatroon om de vis. De snoekbaars maakt ook gebruik van de geur om de prooi te vinden en wordt door vissers vaak met een reepje vis als aas gevangen.
In de winter trekt de snoekbaars zich als dat mogelijk is naar zeer diep water. Veel snoekbaarzen leven dan op dieptes tussen de tien en twintig meter.
De snoekbaars is langgerekt en rond van vorm en heeft een puntige kop. De kleur van de snoekbaars is afhankelijk van de bodem, lichtintensiteit in en de helderheid van het water. De kleur kan zilvergrijs tot goudbruin zijn en hij heeft vage donkere dwarsstrepen, die bij oudere exemplaren vervagen. Hij heeft twee rugvinnen, waarvan de voorste harde stekelige stralen heeft. Ook de rand van de kiewdeksel is voorzien van een scherpe punt. De ogen zijn groot en glazig. De snoekbaars kan 120 centimeter lang worden. De mannetjes kunnen worden onderscheiden aan hun donkere buik.
Jonge baars kan nog verward worden met snoekbaars, omdat beide soorten in dat stadium nog slank en bleek van kleur zijn. Aan de puntige kop is de jonge snoekbaars toch wel goed te onderscheiden. In Oost-Europa, Azië en Noord-Amerika komen verwante soorten voor. De snoekbaars die men kent in de Benelux is afkomstig uit wateren rond de Zwarte Zee (Donau).
De snoek (Esox lucius) is een grote zoetwatervis uit de familie snoeken (Esocidae). Het is één van de bekendste roofvissen die in België en Nederland voorkomt. De snoek is daarnaast in delen van Europa, Azië en Noord-Amerika te vinden. De snoek is een zoetwatervis en heeft in vergelijking met andere zoetwatersoorten een karakteristieke, torpedo-achtige lichaamsbouw. Snoeken kunnen 15 jaar oud worden.
Tegenwoordig is er een vrij intensieve sportvisserij op snoek en wordt het als 'not done' gezien om snoeken mee te nemen. Dit heeft tot gevolg gehad dat tegenwoordig weer veel grote snoeken worden gevangen. Ook de vangmethoden zijn sterk gewijzigd sinds in de meeste Europese landen niet meer met levend aas mag worden gevist.
Er wordt veel vanuit boten gevist met diverse technieken: de verticaalvisserij met shads of ratelaars, het werpen met pluggen of jerkbaits, of het slepen met pluggen, shads of spinners. Vanaf de kant wordt ook veel met kunstaas gevist, met name met pluggen en spinners. Maar met een shad is het ook mogelijk. Deze technieken worden dan kanticalen of diagonalen genoemd en zijn dus eigenlijk hetzelfde als het verticalen vanaf de boot. Maar ook de dropshottechniek wil wel eens een snoek opleveren. De snoek wordt dan veel gevonden bij kenmerkende structuren, zoals duikers, kruisingen of uiteinden van sloten, rietkragen, overhangende bomen en bruggen. 's Winters worden vaak diepere stukken opgezocht waarbij de snoek zich in de buurt van grote scholen rustende prooivis ophoudt.
Op grote wateren worden vaak plantenbedden opgezocht of structuren zoals autowrakken. Heel grote snoeken zijn 's zomers ook wel midden in de waterkolom op groot water aan te treffen. Deze grote snoeken zijn erg mobiel en volgen de scholen prooivis.
Een succesvolle manier om vanaf de kant op grote snoek te vissen is met dood aas (vaak vette zeevis als haring, sardien of makreel), dat liggend kan worden gevist of zwevend onder een dobber bevestigd kan worden, waarbij grotere oppervlakten afgevist kunnen worden. Vooral grote snoeken zijn goed met dode sterk geurende zeevis te vangen, die ze met hun reukorgaan vrij snel weten te vinden.
Bij het vissen is het van belang om onderlijnen te gebruiken die niet doorgesneden kunnen worden door de vlijmscherpe tanden.
Voor het onthaken is een telefoontang of speciale onthaaktang eigenlijk onontbeerlijk, vanwege de vele zeer scherpe tanden in de bek van de snoek. De bek kan geopend worden door de snoek bij de overgang van de onderkant van de kieuwen naar de onderkaak vast te pakken (kieuwgreep). Met deze greep kunnen ook zeer grote snoeken goed met de hand geland worden (wel het lichaam met de hand ondersteunen) en wordt de vis minder beschadigd dan met een landingsnet. Bij hoge temperaturen is de snoek erg kwetsbaar en moet ze zo snel mogelijk worden teruggezet, en ondersteund worden tijdens het recupereren.
In bezet Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog was de snoek een belangrijke aanvulling op het steeds kariger menu, vooral in die streken van Holland waar de polders onder water gezet waren om de geallieerden het landen te beletten.
Van 1 maart tot en met 30 juni mag de snoek niet gevangen worden. Indien de lengte minder dan 45 centimeter is moet de vis altijd teruggezet worden. [3]
De snoek is een roofvis die voornamelijk leeft van vissen, maar ook amfibieën, kreeftachtigen en knaagdieren zelfs de muskusrat wordt gegeten. Zelfs jonge watervogels worden van onderen belaagd en ook de eigen jongen zijn niet veilig. De voorkeur van de snoek gaat echter uit naar vis, en met name op zieke en verzwakte exemplaren die makkelijker zijn te vangen wordt gejaagd.
Zodra de prooi is gegrepen wordt deze zo gemanoeuvreerd dat de kop altijd als eerste naar binnen gaat, overigens net zoals bij slangen en met dezelfde reden. Als de snoek een behaarde, gevederde of gestekelde prooi zoals een stekelbaars andersom doorslikt dan kan de prooi door de tegengestelde veer- of haargroeirichting van de stekels vast komen te zitten.
Aan de anatomie van de kop is ook al te zien dat snoeken hun prooi vaak van onderen naderen. Ook het kleine snoekje op de afbeelding laat kenmerkend jachtgedrag zien. De snoek is goed in staat heel langzaam te sluipen en zijn positie in het water aan te passen, waarbij de rugvin en de borstvinnen kleine bewegingen maken. Voordat hij zijn schot inzet kromt hij zijn lichaam en gebruikt hij het oppervlak van staart-, rug- en anaalvin om zichzelf tegen af te zetten.
De snoek heeft ook een voorkeur voor relatief grote prooien, maar als in de zomer de kleine witvissen en baarzen in enorme hoeveelheden rondzwemmen kan de snoek ook tijdelijk op deze prooien overschakelen. Opvallend is ook dat snoeken graag baarzen eten, die toch flink beschermd lijken te worden door hun stekelige rugvin. Op plaatsen waar alleen stekelbaars en snoek voorkomen kan de snoek ook prima op een dieet van stekelbaars.
De snoek is een vis die voornamelijk op het zicht jaagt. In een milieu waar het water te troebel is zal hij ondanks het ruime aanbod aan voedsel verdwijnen. Oudere dieren kunnen in troebel water (waar geen planten in kunnen groeien) nog wel jagen, maar voor de jongere dieren zijn er geen schuilplaatsen meer, wat ze een veel kleinere kans op overleven geeft.
Voor het vangen van prooien is ook de zijlijn van de snoek een belangrijk zintuig. Hiermee kan de snoek waterstroompjes zeer nauwkeurig waarnemen, zoals een zwemmende prooi. Bij een snoek zijn ook gaatjes in de kop te zien die deel uitmaken van het zijlijnsysteem (zie afbeeldingen).