Stance: Dit is hoe je op je board staat. Dat kan regular (linkervoet voor) of goofy (rechtervoet voor) zijn.
Fakie: Achteruit skaten, in je normale voetenpositie.
Switch stance: Trucs waarbij je verkeerd om op je deck staat. Regular-rijders staan dan met hun rechtervoet voor en staan dan eigenlijk goofy, en vice versa.
Frontside: Alle trucs waarbij regular-rijders naar links draaien en goofy-rijder naar rechts. Bij grinds en slides kijk je naar de beweging ten opzichte van het obstakel.
Backside: Alle trucs waarbij regular-rijders naar rechts draaien en goofy-rijders naar links.
Ollie: De ollie is de basis van heel veel trucs. Het is een sprong waarbij je van de grond weet los te komen door op de tail van je board te trappen.
Nollie: Een ollie vanaf je nose (waarbij je in feite fakie switch stance rijdt).
Manual: Rijden op alleen de achterste wielen of alleen de voorste wielen (nosemanual). Ook wel wheelie genoemd.
Grind: Een truc waarbij je met een of beide assen van het skateboard over een obstakel glijdt.
(board)slide: Trucs waarbij je met je deck (het hout) over een obstakel glijdt.
Flips: Alle trucs waarbij het board in de lengte as onder je rond draait.
Pop: Manier om hoger te ollieen of flippen. Hoe meer pop, des te hoger de ollie of flip.
Catch: Het opvangen van je deck in de lucht na een willekeurige (flip-)truc.
Terrain
Flat: Vlakke grond. Als je trucs into flat landt, dan landt je dus op vlakke ondergrond.
Rail: Een ijzeren buis. Dat kan een lage vlakke buis zijn, maar bijvoorbeeld ook een trapleuning (handrail).
Transition: Alle obstakels met een glooiende overgang zoals een halfpipe miniramp of banks.
Halfpipe: Een obstakel met aan twee kanten een helling, meestal hoger dan 3 meter. Een halfpipe heeft de vorm van een U.
Miniramp: Kleine halfpipe, gemiddeld tussen de 1,2 en 2 meter hoog.
Bank: Natuurlijk gevormd en skatebaar hellend oppervlak.
Curb: Ander woord voor stoep of muurtje, meestal rond kniehoogte.
Coping: De ronde metalen rand op een halfpipe, miniramp of quarter-pipe