Ik ben begonnen aan een nieuw verhaal. Hier een stukje. Laat me weten wat je denkt.
Alex
Ikzit op bed en staar door de ruit. Vreemde ruit, vreemd uitzicht. Mijn koffers leunen tegen de muur. Ik heb de tijd nog niet gevonden ze uit te pakken. Noch de zin. Het is zomer. in Ardain is het ook zomer. Toch ben ik hier. De zon lijkt niet helemaal dezelfde. Ze lijkt koeler, helemaal niet zo groot. Ze lijkt veraf, en zo lijk ik klein. Klein, net zoals ik me voel. Normaal zou ik buiten lopen, voetballen met mijn vrienden. Ik kan goed voetballen. Zeker in mijn wijk. Maar mijn wijk is niet meer mijn wijk. Zijn mijn vrienden dan ook niet meer mijn vrienden? Dit is geen leuke gedachte. Ik ken hier niemand. Mama zegt dat ik wel mensen leer kennen. Ik weet dat ze gelijk heeft. Ik heb geen moeite met mensen leren kennen. Maar ik heb geen zin, ik wil geen moeite doen. Mama vind het jammer dat ik hier niet leuk vind. Maar het went wel, zegt ze. Het went. Dit bed went niet, denk ik knorrend. Het is hard. Maar ik klaag niet, ik klaag nooit. Daarom wil ik niet behandelt worden als een tiener. Tieners klagen, zagen, rebelleren. Zon dingen doe ik niet. Ik ben verstandig. Ik leef in een veilige doos, mama heeft het me zo geleerd. In Ardain ging ik wel eens uit, met mijn vrienden. Maat, noemen ze me dan. Cool is het hier. Drink een bier, cool maat. Ik heb het niet zo voor die tienertaal. Maar ik heb het wel voor bier. Vorige zomer heb ik liters bier gedronken. Aan het riviertje, in mijn wijk. Mijn niet-wijk. Ik hoor het grind van ons oprit knarsen. Mama is thuis. Zij vind het hier leuk. Ze maakt snel vrienden. Veel mensen denken dat mama niet getrouwd is, maar dat komt omdat ze papa nooit zien. Papa is militair. Vroeger noemde hij me altijd soldaat. Maar nu hoor ik dat niet graag meer, ik ben geen kleine jongen.
Er woont een meisje in de buurt. Roos noemt ze. Dat weet ik omdat ik het gehoord heb. Ze is raar. Ze is gek. Ze is tienerachtig. Ze loopt in fleurige jurken. Ze draagt geen schoenen, of toch niet vaak. Haar haren wapperen, net zoals haar jurk, als ze huppelt. Huppelen, is dat niet voor kleine meisjes? Ze ziet er niet klein uit. Ik wacht op haar, in mijn kamer. Ze loopt hier elke dag. Soms fiets ze, en soms niet. Haar mama heb ik ook al gezien. Anders dan de mijne, nerveus. Ze kijkt altijd bezorgd. Ik hou niet van mensen die zich zorgen maken. Roos lijkt zich geen zorgen te maken. Volgens mij denkt ze niet. Kan het dat je niets denkt? Volgens mij niet, ik toch niet. Ik denk altijd, mijn hoofd stopt niet. Er valt zoveel te bedenken. Kleine dingen, zoals waarom Roos slakken van de weg plukt en in de struiken zet. Grote dingen, zoals waarom mama hier wou wonen.
Ik hoor mama de trappen op komen. Ze staat in de deuropening. Ik voel het, ik voel haar blik. Ik draai me om. Waarom heb je nog niet uitgepakt, vraagt ze. Ik kijk naar mijn koffers. Ze staan hier nu al twee weken tegen de muur. Mama vertikt het om het zelf te doen. Ik vertik het haar te laten doen. Ik knik naar haar. Ik zal ze uitpakken. Ze is weg, ze is altijd snel weg. Zoveel te doen, zoveel te doen.