Het was die hete dag met een blauwe hemel. Op het eerste
gezicht een doodnormale dag in Marokko maar niets is minder waar. Ik voelde het
in mijn hoofd stormen, het was een onheilsdag. Ik ging naar het strand om de
drenkelingen te zien. Toen ik aankwam zag ik her en der rare vissen liggen. Een
beetje verder lagen de lichamen van de mannen en vrouw die hoopten een beter
leven te zullen gaan leiden. Maar op die dag werden ze niet overspoeld door
geluk maar wel door die ene hoge rotgolf. Dit is het verhaal van de
drenkelingen. Het waren Momo,Louafi,Jaafar,Abdou,Moulay
Abslam,Anouar,Slimane,Charaf,N'joum,Salah,Abid,Ridouane en Zouheïr.Een beetje
verder lag het verfrommelde lichaam van een vrouw bedolven onder het zand. Ik
kon haar arm net zien. Het was Chama, die ene vrouw die mee was op reis naar
het paradijs. Als je over haar wilde vertellen, moest je toch wel even
stilstaan bij haar oneindige schoonheid. Wanneer ze sprak, was het precies als
zijde. Die vrouw was gewoon niet te omschrijven met woorden want die woorden
bestaan gewoon niet.
|