Het was die zwoele namiddag, het was bijna avond. De zon
daalde en daalde tot ze in de zee terecht kwam. Ik zat samen met de oudste zoon
van Talal aan tafel. We drinken thee. Maar wat mij opviel, was dat de oudste
jongen heel stil bleef. Hij zat daar voor zich uit te staren. Hij trilde heel
heftig dat hij bijna zijn thee over me morste. Ik kon het van zijn gezicht
aflezen dat er iets scheelde maar ik wist natuurlijk niet wat. Toen de oudste
het glas thee aan zijn mond zette, kon hij het niet langer volhouden. Alle
woorden die niet graag gehoord zouden worden, kwamen uit zijn mond gevloeid als
de thee uit de kan. Hij zei hardop: "Ze zijn verdronken!". Ik
antwoordde: "maar wie dan?". Hij vertelde zijn hele verhaal. Hij ging
gaan wandelen aan de zee zoals hij elke week deed. Toen zag hij een aangespoeld
bootje liggen. Hij ging kijken en zag 12 mannen en één vrouw liggen. Hij
probeerde iets te betekenen maar het was al te laat. Ze waren verdronken en je
zoon ook! De oudste zoon kapte zijn thee in één slok achterover en rende
weg. Vanaf hier begint het verhaal, het verhaal over de levens van die twaalf
mannen en die ene zwangere vrouw.
|