Apocalyps
In de rode schaduwen van een stervende zon zingt de machtige adelaar het troostende lied voor de eenzame leeuwerik.
Zijn doordringende blik peilt achteloos de liefdevolle vrucht van het verwoestende mensenkind, gedachteloos achtergelaten, als een opdringerig koekoeksjong, in de druilerige portieken van een, zichzelf het leven uitzuigende, wereld.
Verschroeiende muskieten, haatlarven van doldrieste wezens, verblijven blind in hun verborgen kokers. Hun opzichtig met sterren bezaaide lijven verbergen het apocalyptische gif.
Eén druk verder wacht het onbeschermde leven, hoopvol in zijn wenkend noodlot, op een onbezoedeld bestaan.
|