Ik herinner me hoofdzakelijk : zijn boksbeugel die in de middagzon flitst, hoe koud het ding bij de eerste klappen aanvoelt en hoe snel het warmer wordt van mijn bloed. Tegen de muur aan gegooid worden waar een spijker, waar misschien een schilderij aan gehangen heeft, in mijn rug prikt. Sohrab die gilt. Tabla, harmonium, een del-roba. Tegen de muur aan gekwakt worden. De boksbeugel die mijn kaak versplintert. In mijn eigen tanden stikken, ze doorslikken, met de gedachte aan de vele uren die ik flossend en poetsend heb doorgebracht. Tegen de muur aan gekwakt worden. Op de grond liggen, waar bloed van mijn gesprongen bovenlip het mauve kleed kleurt, pijn die door mijn buik trekt, en me afvragen wanneer ik weer kan ademhalen. Het geluid van mijn knappende riben, dat net zo klinkt als de takken die Hassan en ik vroeger afbraken om te zwaardvechten, zoals Sindbad in die oude films. Sohrab die gilt. De zijkant van mijn gezicht die tegen de hoek van de televisietafel aan slaat. Weer dat knappende geluid, deze keer onder mijn linkeroog. Muziek. Sohrab die gilt. Vingers die mijn haar vastgrijpen, mijn hoofd naar achteren trekken, het geglinster van roestvrij staal. Daar komt hij. Alweer dat knappend geluid, nu mijn neus. Ik zet van pijn mijn tanden op elkaar en merk dat ze niet meer netjes gerangschikt staan. Geschopt worden. Sohrab gilt.
Ik weet niet op welk punt ik begon te lachen, maar ik deed het wel.
Ik weet nog dat ik op de bank zat die als een troon op het podium stond, Soraya's hand in de mijne, en zo'n driehonderd gezichten die toekeken. we deden 'Ayena Masshaf': we kregen een spiegel en er werd een sluier over ons hoofd gegooid, zodat we alleen waren om naar elkaars spiegelbeeld te staren. toen ik Soraya's glimlachende gezicht zo in de spiegel zag, in dat korte moment van privacy dat de sluier ons bood, fluisterde ik haar voor de eerste keer toe dat ik van haar hield. Een blos zo rood als henna ontsproot op haar wangen.
Ik dacht na over iets wat Rahim Kahn vlak voor hij ophing had gezegd. Hij zei het terloops, bijna als iets wat hem net te binnen was geschoten. Opnieuw zinspeelden zijn bodemloos zwarte ogen op een onuitgesproken geheim tussen ons. Maar nu wist ik dat hij het wist. Mijn vermoedens waren al die jaren juist geweest; hij wist van Assef, de vlieger, het geld, het horloge met de wijzers in de vorm van bliksemschichten. Hij had het altijd al geweten. 'Kom hierheen. Er is een manier om het goed te maken.'