Bij het schrijven van mijn thesis stootte ik op een impressie die me tegelijkertijd warmte en tranen bezorgde. Die gevoelens heb ik als ik mensen zie, als ik hen werkelijk zie, alsof ze op dat moment een klein bestaan creëren binnen in mij (ze 'zien' impliceert nog steeds een subjectief ontvangen door mijn ogen). De man waarover ik vertel heb ik twee keer gezien tijdens mijn verblijf in Tirana, de hoofdstad van Albanië. Ik kwam hem telkens tegen in de 'block-area' (alhoewel ik niet weet of dat de correcte schrijfwijze is), de hipste uitgaansbuurt van Albanië. De contradictie was groot, vandaar waarschijnlijk de tranen die tegen mijn ogen duwden. Hij kwam volgens mij van het platteland, of van de buitenwijken van de stad. Hij droeg oude kleren, maar wel een net pak en hij had een plastieken vaasje met water vast. In dat vaasje zaten een stuk of 5 bloemen, mooie bloemen, die in bloei stonden. Hij kwam ze verkopen. Hij straalde een warmte uit, die mij pijn deed. Ik kan bijna niet beschrijven hoe een warmte pijn kan doen, hoe zijn oprechte lach mij prikte en tranen opriep. Ik liep door, ik wilde me niet overgeven aan zulk sentiment daar op straat, ik wilde hem vergeten omdat hij mij pijn deed door mijn pad te kruisen. Vandaag ben ik blij dat ik hem niet vergeten ben, ook ben ik blij dat ik geen foto genomen heb en zijn wezen op papier afgevlakt heb, ik ben blij dat hij in mijn hoofd nog steeds bestaat en dezelfde gevoelens teweeg brengt als toen. Het maakt mijn hart week en zacht en ontvankelijk voor meer.
|