Het ruisen van de zee is als je ademstocht, steeds wisselend van inwendige hartstocht.
Ik vond die fles en wist het meteen. Je dreef me daarheen.
We vonden elkaar, gewoon door het lot, en we bleven drijven op een vlot.
Alleen jij en ik, zo was het goed, je gaf me zoveel moed.
Tot je wegging en me liet stikken. k'Mocht nog niet eens knikken.
Nu luister ik naar het ruisen van de zee, luister je met me mee?
|