In
dit hoofdstuk wil ik de kloosters en abdijen even belichten. Zij helpen ons ten
slotte meebidden. Zij hebben altijd tijd voor God, vooral als wij geen tijd
voor Hem hebben. God had ons al vernietigd als er geen kloosters en abdijen
waren.
Bron : users.pandora.be/kloostersenabdijen
1. Ontstaan
Het kluizenaarsbestaan (1-500 n.Chr.)
In
de eerste eeuwen na de dood van Christus, waren er al mensen die zich
afzonderden om in verbondenheid met God te leven. Zij hadden geen materieel
bezit. Deze mensen werden kluizenaars genoemd. De kluizenaars leefden aan de
rand van een stad of in de woestijn. Hier ontstond het feitelijke
kloosterwezen. Aan het hoofd van een groep monniken staat een abt. Dit komt van
het woord abba (= vader). Vaak wordt abt Antonius de vader van het
monnikenwezen genoemd. Hij leefde van het midden van 2de tot het
midden van de 3de eeuw. Op 20-jarige leeftijd schonk hij al zijn
bezittingen weg en trok zich terug aan de rand van de Egyptische woestijn. Hier
verbleef hij in eenzaamheid en leefde boetvaardig. Andere mensen kwamen in zijn
buurt op zoek naar innerlijke rust. Antonius gaf aan de volgelingen leiding. Zo
is hij de eerste kluizenaar en vader van de monniken geworden. Zijn
levensbeschrijving werd op schrift gezet en dat voorbeeld werd eeuwenlang het
leerboek voor de ascese. Later werd hij de patroonheilige van de boeren.
Dikwijls wordt hij afgebeeld met een varken. Dat beeld is pas in de
Middeleeuwen ontstaan. De verpleegorde, de Antonianen, mocht in de
Middeleeuwen haar varkens vrij laten rondlopen
in de stad als dank voor de verpleging van de zieken.
De
eerste kloosters waren zeer bescheiden nederzettingen, meestal bestaande uit
hutten, die de monniken ieder voor zich bouwden. Wat later werden die
verzamelingen van hutten versterkt. Verschillende kluizenaars gingen zich uit
praktische noodzaak organiseren tot een gesloten gemeenschap (claustrum,
klooster). Aan het hoofd van zo een klooster stond een overste. Stilaan werden
kloosters ook rondom een martyrium gebouwd. Dat wil zeggen rondom de vier muren
die de plaats moesten beschermen waar een heilige had geleefd of gestorven was.
Er werd een groep gevormd om zijn stoffelijk overschot te bewaken, zijn lof te
zingen en naar zijn voorbeeld te leven. Het kloosterleven is ontstaan doordat
mensen omwille van hun godsdienstige overtuiging een min of meer afgezonderde
en strengere levenswijze wilden leiden. In latere periodes (Middeleeuwen)
ontstond het kloosterleven met caritatieve doeleinden.
Voor
het jaar 500 werden er verschillende ascetische levensvormen gehanteerd. De
monniken gingen van het ene klooster naar het andere. Zo zochten ze het
klooster uit dat het beste beantwoordde aan hun behoeften.
In
Europa werd het kloosterwezen geïntroduceerd door de verspreiding van het
voorbeeld van het leven van de heilige abt Antonius. De eerste kloosters
ontstonden in Gallië.
Het ontstaan van de kloosterregels (6de 10de
eeuw)
Een
samenleving, in dit geval een kloostergemeenschap, heeft nood aan structuur en
duidelijke afspraken en regels. De eerste kloosterregel was die van Basilius.
Hij legde voor de Oosterse gemeenschappen een regel op. Een hele reeks regels
volgde : Ambrosius, Hiëronymus, Cassianus, Augustinus
De
bekendste regel is ongetwijfeld die van Benedictus (547). De reden dat de regel
van Benedictus de regel werd in alle West-Europese kloosters heeft
verschillende oorzaken. De regel was heel menselijk opgesteld. Benedictus legde
de lat niet verschrikkelijk hoog. In tegenstelling tot de regel van
Columbanus. Hij leefde van 540 tot 615. Hij was een invloedrijke Ierse monnik
die als missionaris naar het vasteland ging en er abdijen stichtte in Frankrijk
en Italië. Zijn kloosterregel was erg streng. Eén van zijn regels was dat het
voedsel niet lekker mag zijn, want het mag niet tot gulzigheid aanzetten.
Spijzen dienen om de mens te voeden, niet om hem schade te berokkenen.
De
harmonische ontwikkeling van de monnik in zijn gemeenschap stond centraal in de
regel van Benedictus. Andere redenen waren : de steun van Rome, de invloed van
de Engelse missionarissen en het krachtig streven naar uniformiteit van Karel
de Grote. Hierdoor heeft de regel van Benedictus in het Westen alle andere
regels voor monniken verdrongen. De kloosters kregen van overheidswege een
duidelijke taak. Zo werd het klooster van Kornelimünster bij Aken door Lodewijk
de Vrome gesticht voor Benedictus van Aniane, een van de grote leermeesters van
de monniken en raadgever van de keizer. Dit klooster werd een schola
monachorum : een klooster waar monniken uit andere abdijen zich konden
vervolmaken en de echte benedictijnse levenswijze aanleren. Het eerste klooster
van Benedictus werd door hem gesticht op de Monte Cassinoberg in Midden-Italië.
Van groter belang zijn echter de benedictijnenkloosters van Cluny en Citeaux in
Bourgondië (Fr.). Het bekendste benedictijnenklooster was ongetwijfeld dat van
Cluny. Gesticht in 910. Dit klooster werd door de stichters onder rechtstreekse
hoede van de paus geplaatst. Voordien was ieder klooster onafhankelijk van alle
andere, ondanks het feit dat ze vaak dezelfde leefregel volgden. Cluny vormde
echter geleidelijk een sterke organisatie, waarbij het moederklooster aan het
hoofd kwam te staan van een hiërarchie van kloosters. De kloosterkerk was de
grootste in Europa. Na enige tijd werden de kloosters van Cluny steeds rijker
en machtiger.
Kritiek op Cluny en de daarmee gepaard gaande hervormingen (12de
eeuw)
In
de 10de en de vroege 11de eeuw kwamen de hervormingen op
voor een betere beleving van de regel van Benedictus. Zij streefden naar een
verbetering van de beleving van het kloosterleven, zonder iets aan het
theoretisch model te willen veranderen. Met andere woorden, de hervormingen
waren gericht op de beleving van de kloosterregel en niet zozeer op de
kloosterregel op zich. Intussen was Cluny het slachtoffer geworden van het
eigen succes. Volgens velen had deze organisatiestructuur niets meer te maken
met het primitieve, teruggetrokken en
armoedig bestaan van monniken. Reacties bleven dan ook niet uit.
Aan
het begin van de 12de eeuw resulteerden nieuwe hervormingen in een
nieuwe beweging die zich afzette tegen de rijkdom van de Clunyklooster.
De cisterciënzerorde van de gewone observantie
Deze
orde werd in 1098 gesticht door Robert de Moelesmes. Hij stichtte een nieuwe
orde waarbij het beter en strikter naleven van de regel van Benedictus centraal
staat. Hij legt een strengere ascese en een grotere armoede op. De door hem
gestichte orde draagt de naam cisterciënzers. Citeaux behield het idee van de
onafhankelijkheid van alle kloosters, in tegenstelling tot de visie van Cluny,
met het verschil dat de gezamenlijke kloosters wel de orde vormden. De
kloosteroversten van ieder klooster kwamen jaarlijks bijeen om de inachtneming
van de wetgeving te bespreken. Ook kwam jaarlijks bij ieder klooster een door
Citeaux gezonden overste langs om de discipline van de regel onder de aandacht
te houden. Ze legden zich toe op het ontginnen van woeste gronden. Voor het
werk op de akkers trokken ze honderden lekenbroeders aan, zodat ze zelf
voldoende tijd aan het gebed konden besteden. De cisterciënzers verspreidden
zich tussen 1124 en 1151 snel over Europa. Bernard van Clairvaux wordt weleens
de tweede stichter van de cisterciënzers genoemd. Hij was één van de eerste
volgelingen van Robert de Moelesmes in de 12de eeuw. Hij stichtte
ongeveer 70 cisterciënzerkloosters.
De
cisterciënzers werden witte monniken genoemd, naar de kleur van hun habijt.
Cisterciënzers van de Gewone Observantie, waarvan in België twee
mannenkloosters zijn, Bornem en Val-Dieu; en één vrouwenklooster,
Coolen-Kerniel (bij Borgloon).
Tot
nu toe hebben we alleen maar ordes gezien waarvan het monniken ideaal bestond
uit het beleven op zich. Ze deden wel aan zielzorg, maar dat was niet hun
belangrijkste taak.
Gregoriaanse hervorming (11de 12de eeuw)
In
de 11de en 12de eeuw ontstaat de Gregoriaanse hervorming.
Deze ijverde voor een hervorming van de geestelijkheid en het terugdringen van
de leken binnen de Kerk. Hierbij ontstonden gemeenschappen die een letterlijke
beleving van het evangelie nastreefden, waaronder sommige strenge
gemeenschappen van reguliere kanunniken. Het verschil tussen een kanunnik en
een monnik (monos = alleen) is dat een monnik op zichzelf gericht is, terwijl
een kanunnik behoort tot een groep geestelijken (kapittel). Een monnik in het
Westen leeft volgens de regel van Benedictus, een regulier kanunnik volgens de
kloosterregel van Augustinus. Terwijl een monnik heel zijn leven in een
klooster verblijft, gaat een kanunnik ook buiten het klooster werken. Een
kanunnik kan zich ook veel meer op sociaal vlak ten dienste stellen van de
gemeenschap. Bij de reguliere kanunniken kreeg ook de vouw, in tegenstelling
tot andere orden, aanvankelijk een belangrijke plaats.
Binnen
de augustijnenorde ontstonden geleidelijk verscheidene
kloostergroeperingen, georganiseerd
zoals de cisterciënzers. Eén daarvan is gevormd vanuit het klooster van
Prémontré in Normandië (Fr.) : dit klooster werd in 1120 door Norbert van
Gennep gesticht. De beweging van Norbert werd in 1126 goedge-keurd door de
paus. Zij volgden eveneens de regel van Augustinus. De volgelingen van deze
orde staan bekend als premonstratenzers, norbertijnen of witheren.
De
norbertijnen groeiden in de loop van de 12de eeuw uit tot een van de
meest succesvolle kloosterorden. Ze bezaten vestigingen in heel Europa, van
Spanje tot Scandinavië. Aanvankelijk waren talrijke norbertijnenkloosters
bevolkt door beide seksen. In dit laatste geval was er sprake van een
dubbelklooster. Mannen en vrouwen woonden in één kloostergebouw. Ze kwamen
enkel samen voor de liturgische vieringen. Maar deze dubbelkloosters vormden
economisch en bestuurlijk een eenheid. In de 12de eeuw waren er
10.000 nonnen in de orde opgenomen. In de loop van de 12de eeuw
sloeg het geestelijk klimaat om. Er werd steeds op het gevaar van zedeloosheid
bij het samenwonen van nonnen en kanunniken gewezen. Omstreeks 1140 werd er
binnen de norbertijnenorde besloten dat er voortaan geen dubbelkloosters meer
gesticht mochten worden.
Ontstaan van de bedelorden (13de eeuw)
In
het begin van de 13de eeuw ontstonden in de steden de zogenaamde
bedelorden. Zij kozen voor de collectieve armoede. Om hun handenarbeid aan te
vullen, kozen zij voor het bedelen. Zo zijn er de bedelorden van de
franciscanen, dominicanen en karmelieten. Ook deze orden zagen hun vrouwelijke
aanhangers in grote getallen toenemen. Mogelijk is dit te wijten aan het
vrouwenoverschot dat in deze tijd ontstond door toedoen van bijvoorbeeld de
kruistochten. De belangrijkste bedelorden zijn de franciscanen. De
franciscanen zorgen voor inspiratie voor later gestichte ordes.
Franciscanen
Franciscus
van Assisi was een jongeman die leefde in het begin van de 13de
eeuw. Hij behoorde tot de betere klasse van Assisi. Hij nam deel aan
commerciële activiteiten van zijn vader. Maar hij wilde nog meer bereiken en
daarom nam hij de beslissing om ridder te worden. Toen hij na een ziekte
terugkeerde naar zijn geboortedorp Assisi, begon hij na te denken over het
leven. Noch het koopmansleven, noch het ridderideaal had hem voldoening
geschonken. Hij nam meer afstand van de wereld en begon zich te wijden aan
liefdadigheid. Hij ging op bedevaart naar Rome en voorzag in zijn onderhoud
door te gaan bedelen. Toen kende hij voor de eerste keer volmaakte vreugde. Hij
besefte dat men door boetedoening en een vroom leven te leiden, dichter tot God
kon komen. Franciscus trok een aantal volgelingen aan en al snel vormde hij een
orde onder goedkeuring van de paus.
Na
verloop van tijd, groeide de orde en de enige orde die hun invloed kon evenaren
waren de Dominicanen. De Franciscanen raakten echter verdeeld, en in 1517
splitste Paus Leo X de orde in tweeën. De ene groep waren de Conventuelen, die
gezamenlijk eigendom mochten bezitten, zoals ook andere monnikenordes, de andere groep waren de
Observanten, die zich zoveel mogelijk hielden aan de principes van Franciscus.
De Observanten waren altijd in de meerderheid en vroeg in de 16de
eeuw werd een derde groep, de Kapucijnen afgesplitst en verzelfstandigd. Aan
het eind van de 19de eeuw bracht Paus Leo XIII deze drie groepen
onder als de eerste orde van Minderbroeders, samen met de zusters als Arme
Claren als de tweede orde, en de Lekenbroeders, mannen en vrouwen die in de
samenleving leven zonder celibaat, als de derde orde.
Naast
hun toewijding voor prediken en liefdadigheidswerk, kenmerken de Franciscanen
zich door hun toewijding voor studie. De orde bracht 4 pausen aan de Kerk.
Dominicanen
Deze
orde bestond uit een gemeenschap van rondtrekkende predikanten, oorspronkelijk
bedoeld om de Franse Katharen (= ketters) te bestrijden, niet met de wapens
maar met de kracht van redelijke argumenten en door een evangelische wijze van
leven
Karmelieten
De
eigenlijke orde ontstond in Palestina. Hun roeping is vooral profetisch.
Begijnen en begarden (13de eeuw)
Aan
het einde van de 12de eeuw, tijdens de beginperiode van de
kruistochten ontstonden begijnhoven. In die tijd was er immers een vrouwen
overschot. Aanvankelijk leefden die ongehuwde religieuze vrouwen nog in hun
eigen huisje in de stad, maar vanaf de 13de eeuw gingen ze zich
groeperen in begijnhoven. Deze vrouwen legden nooit eeuwige geloften af in
tegenstelling tot kloosterlingen. Hun taak bestond voornamelijk uit
handenarbeid. Ook waren er Begijnen die onderwijs verstrekten of hun diensten
gingen aanbieden in hospitalen. Ons land bezit nog een aantal schitterende
begijnhoven (Diest, Brugge
). In de 20ste eeuw is hun aantal zeer
sterk uitgedund. In België leven nog maar een paar begijnen.
Hun
mannelijke tegenhangers, de begarden, evolueerden naar een echt klooster-leven
volgens de regel van Augustinus. Op die manier evolueerde de lekenbeweging die
zich vooral specialiseerde in handenarbeid tot een kloosterlijke beweging met
een hoger intellectueel niveau.
In
de 13de eeuw met de opkomst van de eerste steden werden er
hospitalen opgericht, ook wel gasthuizen genoemd. In die tijd waren er ook
leprozerieën (= tehuizen voor melaatsen). De verzorging gebeurde daar door
broeders en zusters. Naderhand werden de meeste van deze instellingen tot
kloosters omgevormd, in de meeste gevallen volgens de regel van Augustinus.
In
die periode werden ook de slotkloosters gevormd. In deze kloosters mochten de
zusters nooit buiten en het toezicht werd strenger. In de spreekkamer
verscheen een traliehek en de twee sloten op de buitendeur moesten een zuster
beletten ervandoor te gaan. Een zoete kerker was geen overdreven omschrijving.
In de 14de eeuw schreef de paus voor het overtreden van het slot
zelfs de zwaarste kerkelijke straf voor : de excommunicatie.
Cellebroeders en cellezusters (14de eeuw)
Tijdens
de pestjaren (1348-1352) waren veel cellebroeders en cellezusters actief. Dit
waren leken die zich inzetten om doden te begraven en zieken te verzorgen.
Omdat zij onontbeerlijk waren voor een middeleeuwse stad, kregen zij hiervan
veel steun. De Kerk was niet echt opgezet met deze ongeschoolde en eenvoudige
mensen. Onder druk van de Kerk kwamen zij in 1458 tot een organisatie volgens
de regel van Augustinus. Na de 15de eeuw werden deze mensen de
Alexianen genoemd naar hun patroonheilige Alexius. Hun belangrijkste bezigheid
werd het verplegen van psychiatrische patiënten. Jammer is dat deze mensen
niet zo bekend zijn. Nochtans was de taak van deze cellezusters en
cellebroeders niet spectaculair, maar wel van levensbelang voor een
middeleeuwse stad. De meeste cellezusters kozen in de 15de eeuw voor
de regel van de Heilige Franciscus, dit werden de grauwzusters. Anderen namen
de regel van Augustinus aan en werden zwartzusters.
Evolutie van de 16de eeuw tot heden
16de eeuw :
De
abdijen en kloosters leden fel onder de ingrijpende politieke en kerkelijke
gebeurtenissen. Denk maar aan de opkomst van Luther en het begin van de Reformatie.
Door toedoen van de verschillende oorlogen leden bijna alle kloosters schade.
Bijna alle kloosters op het platteland verdwenen en zochten heil binnen de
veilige stadsmuren. De 17de eeuw zou voor een ongekende bloei zorgen
mede dankzij de Contrareformatie.
17de eeuw :
De
Trappisten vormen historisch gezien een hervormingsbeweging van een
hervormingsbeweging. Hun officiële naam is cisterciënzers van de strenge
naleving (= strikte observantie). In de 17de eeuw ontstond er een
hervorming in het cisterciënzerklooster. La Trappe in Normandië. Daar stond de
overste Armand Rancé (1626-1700) aan het hoofd. Hij was een strenge asceet, die
een grote voorliefde aan de dag legde voor handenarbeid, want hij wantrouwde
geleerdheid. Abt Rancé voerde een zeer strenge levenswijze in, die vooral boete
als weg naar de beschouwing benadrukte. De monniken hielden er een
lacto-vegetarisch dieet en extra soberheid wat betreft slaap op na. Het
klooster van La Trappe kreeg het karakter van een gevangenis, waarvoor mensen
zich vrijwillig meldden om gevangen van Christus te worden. De oudste
Trappistenabdij van België is die van Westmalle. Ze is gesticht in 1814. Hun
voornaamste bron van inkomsten is het brouwen van bier. In België zijn er maar
6 bieren die de naam trappist mogen dragen. Enkel deze 6 bieren worden
gebrouwen binnen de abdijmuren. Het gaat om Achel, Chimay, Orval, Rochefort,
Westmalle en Westvleteren. Van de cisterciënzers van de Strikte Observantie
(trappisten en trappistinnen) bestaan nog 6 vrouwenkloosters : Bouillon,
Bocholt (priorij Klaarland), Brecht (OLVrouw van Nazareth), Chimay, Fleurus en
Tilff. Er zijn nog 6 mannenabdijen : Achel, Orval, Rochefort, Scourmont,
Westmalle en Westvleteren.
In
de 17de eeuw verspreidden een aantal nieuwe orden uit de 16de
eeuw zich in onze streken :
Jezuïeten
Deze
orde gaf catechismusonderricht. In 1773 werd deze orde opgeheven. Ze stichtten
ook colleges. In 1814 worden de jezuïeten terug opgericht. Tegenwoordig gaat
hun aandacht meer uit naar basiszielzorg dan naar onderwijs.
Kapucijnen
Dit
was een tak van de franciscaanse familie. Vanaf 1585 zien we ze in de
Zuidelijke Nederlanden. In hun levenswijze benadrukten ze het verzorgen van
kerkelijke diensten. Vanaf de 17de eeuw werd voor hun predikatie
heel belangrijk. In Tienen en Aarschot hebben ze kleine kloosters gesticht.
De
predikatie werd belangrijk en een totaal andere religieuze levensvorm ontstond
: de oratorianen. Dit waren priesters die een gemeenschappelijk leven wilden
leiden. Het was een religieuze levensvorm geen echte kloosterorde. Zo bestonden
er Franse en Italiaanse oratorianen. De Franse oratorianen zijn het best bekend
en hebben ook colleges gesticht. Zo hebben zijn in 1656 een college voor
middelbaar onderwijs opgericht en geleid te Scherpenheuvel. De augustijnen
zorgden in de 17de eeuw voor onderwijsinstellingen in landelijke
gebieden. Zo stichtten ze in Tienen een college dat bestaan heeft tot aan de
Franse tijd.
18de eeuw :
De
uitbreiding van het kloosterleven definitief voorbij. Jozef II liet een enquête
houden over de nuttigheid van elk klooster met de bedoeling om de nutteloze af
te schaffen. Van regeringswege werden strenge beperkingen opgelegd op de
verdere aangroei van het grondbezit van de kloosters, de abdijen moesten grote
sommen geld lenen aan de staat. Na de inval van de Fransen in de Zuidelijke
Nederlanden in 1794 werden bij wet vele kloosters verboden. Vrijwel meteen
reageerden de stadsbesturen om toch nog het werk van de alexianen (die instonden
voor de verpleging van zieken en de begraving van de doden) te laten doen. Deze
mensen waren immers van groot nut voor de toenmalige steden. De eigendommen
van de alexianen gingen wel over naar de stad. Later zouden deze eigendommen
opgaan in de vandaag de dag gekende OCMWs.
19de en 20ste
eeuw :
Vanaf
1831 maakte de nieuwe Belgische grondwet het mogelijk om opnieuw
kloostergemeenschappen op te richten. Een van de weinige gemeenschappen die ter
plaatse in staat waren om hun kloostergemeenschap nieuw leven in te blazen
waren de norbertijnen van Averbode. Zij zijn reguliere kanunniken. Deze hadden
hun bezittingen, die in 1796 onder dwang waren afgenomen, teruggekocht en
konden nu hun gemeenschap verder zetten.
(reguliere
kanunnik : dit zijn gelovigen die veel aan zielzorg deden. Een kanunnik vindt
zijn weerklank van zijn geloof bij de anderen en is in tegenstelling tot de
monnik minder op zichzelf gericht)
Op
het einde van de 19de en in het begin van de 20ste eeuw
nam het kloosterleven als geheel toe. Dat is niet verwonderlijk, net na een
periode van crisis. In 1960 is het aantal kloosterlingen geschat op 2 miljoen
wereldwijd. Het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) wilde dat de orden zich
aanpasten aan de tijd, zonder hun kracht op te geven. Het concilie schreef
voor dat de orden terugkeerden naar de bronnen van het evangelie. Deze
voorgestelde hervorming was uniek, omdat eerdere hervormingen vanuit de
gemeenschappen zelf kwamen.
heden :
Niemand
weet wat de toekomst brengt. De geschiedenis van het kloosterwezen leert dat
uit de diepste noden een verrassende vernieuwing en opleving kan ontstaan.
|