Hij was minderbroeder
in de orde van Sint Franciscus.
Bijna
een eeuw geleden stierf hij in zijn klooster te Hasselt op 1 januari 1905 in de
geur van heiligheid, zoals dat vroeger nogal eens werd gezegd van iemand die
zeer deugdzaam geleefd had. Maar voor deze missionaris van de biechtstoel
was dit in niets overdreven, want hij muntte bijzonder uit in gehoorzaamheid,
naastenliefde, nederigheid en in de beleving van armoede. Naar aanleiding van
zijn Zaligverklaring op 9 november 2003 te Rome, willen we hem in de aandacht
plaatsen. Want we mogen ons gelukkig prijzen zo een grote heilige in ons midden
te hebben en te mogen vereren.
Jan
Lodewijk Paquay, het latere Heilig Paterke, werd geboren te Tongeren op 17
november 1828. Zijn ouders, Henri en Anna, die in de Maastrichterstraat de
afspanning De Gulden Kop uitbaatten, waren erg blij met hun zoon, want ze
hadden al 3 kinderen verloren. Dezelfde dag nog werd hij gedoopt in de Lieve
Vrouwekerk en onder het patroonschap gesteld van de heiligen Johannes en Lodewijk.
Thuis heette hij weldra Lowieke. Na hem kwamen er nog 5 kinderen bij in dit
landbouwersgezin.
De
bijzonderste zorg van vader en moeder Paquay was : aan hun kinderen een
degelijk godsdienstige opvoeding te geven, zowel buitenhuis, in de school,
als in de huiskring zelf.
Van
jongsaf ontkiemde in het hart van de kleine Lowie het verlangen om eens
priester te worden. In oktober 1839 begon hij zijn Latijnse studies in de 7de
klas aan het toenmalig College te Tongeren. Op 6 oktober 1845 stapte hij over
naar het Klein Seminarie te Sint-Truiden. Na de afloop van zijn studies in
wijsbegeerte trad hij op 24 september in, in het noviciaat van de
Minderbroeders te Tielt en ontving er de kloosternaam : Valentinus.
Met
de grootste vurigheid, waarvan hij reeds in het Klein Seminarie blijk had
gegeven, bracht de jonge kloosterling zijn proeftijd door : een voorbeeld van
godsvrucht en stiptheid voor jong en oud. Van zijn medenovicen kreeg hij de
bijnaam : de heilige. Op 4 oktober 1850 sprak Frater Valentinus zijn kloosterlijke
professie uit en zette nadien zijn priesterstudies verder in de studiehuizen te
Rekem en te Sint Truiden.
Hoe
sterk ook het verlangen naar het priesterschap in zijn leven had gewerkt, toen
de dag van zijn wijding aanbrak schrok de verhevenheid en de
verantwoordelijkheid van het priesterleven hem af. Het was slechts gesteund
door de gehoorzaamheid dat Frater Valentinus de stap aandurfde en zich te Luik
priester liet wijden door Monseigneur de Montplellier op 10 juni 1854. Enkele
dagen later begon voor de nieuw-gewijde het priesterwerk. Op 27 juni ontving
hij zijn opdracht voor het klooster te Hasselt.
Nog
maar korte tijd was hij er werkzaam of zijn talenten en deugden werden zozeer
opgemerkt dat hij door het volk en door zijn medebroeders zonder meer het
heilig Paterke genoemd werd.
Na
3 jaar kwam zijn verplaatsing naar Tielt, maar de Hasselaren berustten niet in
de ontroving van hun heilig Paterke zoals ze zijn overplaatsing noemden en ze
organiseerden een handtekeningenactie. Meer dan 1000 gelovigen eisten van de
gardiaan dat hun Paterke terugkwam. En zo geschiedde.
Te
Hasselt en omstreken vervulde hij gedurende 47 jaar zijn priesterlijke
bezigheden met de grootste vurigheid. Naast zijn gewone oefeningen als
kloosterling zoals het Goddelijk Officie, predikte hij, hoorde hij biecht,
bezocht de zieken, enz. Zo groot was zijn ijver om de zieken te helpen en bij
te staan, dat hij in de novemberdagen van 1864 als slachtoffer viel van de
besmetting van de pokken die te Hasselt woedden.
Als
predikant voor retraites en bezinningen was Pater Valentinus zeer in trek. Hij
hield er een speciale stijl op na, en wist het Evangelie op een heel volkse
wijze voor te stellen.
Zijn
voornaamste werkterrein evenwel ving hij in de biechtstoel, waar hij uren en dagen
doorbracht in zelfvergetelheid. Van overal en uren ver uit de omtrek werd hij
daar opgezocht als een nieuwe pastoor van Ars.
Naast
zijn stichtend deugdenleven blonk het Heilig Paterke ook nog uit door een
bijzonder grote godsvrucht voor het Heilig Sacrament, voor het Heilig Hart en
voor Onze Lieve Vrouw.
Op
zijn 61ste werd Pater Valentinus gekozen tot gardiaan, tegen zijn zin, want hij
was de bescheidenheid zelf. Nu kan iedereen gardiaan worden, zou hij gezegd
hebben. Gedurende 26 jaar was hij ook bestuurder van de Zusters Derde
Ordelingen. In 1903 kwam hij voor enkele weken in de ziekenzaal van het
klooster terecht. Zijn gezondheid kwam niet meer in orde. En de winter van 1904
deed zijn kwaal verergeren. Voortaan ging hij niet meer naar zijn biechtstoel,
maar hij sleepte zich voort naar de plaatsen waar de plicht hem riep.
Zaterdag 10 december bracht hij nog door in de biechtstoel van 2 uur in de
namiddag tot half tien en sanderendaags was hij al heel vroeg weer op post.
s
Maandags nadien moest hij terug naar de ziekenzaal. Ditmaal definitief.
In
de nacht van 15 op 16 december vroeg Pater Valentinus zelf om de heilige
Sacramenten der stervenden te mogen ontvangen. Zijn conditie verminderde elke
dag. De ziekte en de uitputting zetten hun werk voort. De eerste dag van 1905
antwoordde de zieke nog op het Angelusgebed. Dan begon de doodstrijd. Om 3 uur
in de namiddag, het Heilige Uur van Jezus dood, verliet ook pater Valentinus
deze wereld voor een beter hiernamaals en een faam van hoge heiligheid na.
Het
Heilig Paterke was Nieuwjaar gaan vieren in de hemel !
Zijn
begrafenis was een echte triomftocht, zoals Mgr. Keesen zei : De
overbrenging van de relikwieën van een heilige.
Hij
werd begraven op het kerkhof aan de Kempense Steenweg maar in 1926 opgegraven
en overgebracht naar de grafkapel naast de minderbroederkerk. Daar duurt de
verering van het Heilig Paterke voort. En sinds hij daar rust zul je ham daar
nog zelden alleen aantreffen.
Ik
vraag me wel eens af als ik zelf een van de stille bezoekers ben wat de
mensen allemaal te vertellen hebben. Hun biecht kunnen ze aan hem niet spreken,
maar hun zorgen, noden en pijn des te meer. En ik weet zeker : niemand gaat
ongetroost weer naar huis. Heilig Paterke, bid voor ons, zondaars.
Willy
Creten LKZ
Uitspraken :
Mijn
hart moet naar niets anders meer verzuchten dan naar God. Alleen de liefde Gods
kan het verzadigen. Geen mens, niets van al het geschapene, geen lof of achting
van de wereld, maar U alleen, o Heer, kunt het bevredigen.
Graag
zou ik alles voor het heil van de zielen opofferen, zelfs mijn leven.
Door
het Kruis naar de heerlijkheid. In Gods liefde geborgen leven wij steeds echt
gelukkig !
Door
Maria is Jezus uit de hemel op aarde gekomen, door Maria gaan wij van deze
aarde naar de Hemel.
Om
heilig te worden heeft men geen tijd nodig, maar enkel moed.
Wij
moeten graag alle kleine werkjes doen, en nooit denken daardoor vernederd te
worden. Men kan ons immers niet vernederen. Wat denken wij dat wij zijn ?
Wij
moeten met twee vleugels vliegen : het gebed en de zelfverloochening.
O
! Het is vrij gemakkelijk God zij dank te zeggen, als de Heer alles naar onze
wil laat gaan !
Zo
bewijzen wij onze liefde : door alle kleine deugden te beoefenen, door ons
klein te maken, ongekend, vergeten en geduldig te blijven.
Als
men de glorie van de mensen zoekt, vluchten de mensen van ons. Maar vlucht men
de glorie van de mensen, dan komen zij ons zoeken.
Veel
gunsten worden niet verkregen, omdat men niet met volharding bidt.
Wilt
u kracht bijzetten aan uw gebeden om des te zekerder de gevraagde gunsten voor
u en anderen te bekomen, vervul dan goed uw plichten.
|