Edward
Poppe is geboren op 18 december 1890 in een bescheiden bakkersgezin te Temse
(Oost-Vlaanderen). De dag nadien werd hij gedoopt in de parochiekerk en men gaf
hem de namen van Edward, Johannes en Maria. Van zijn nuchtere maar diep
godsdienstige moeder had hij niet alleen de natuurlijke aandrang voor het gebed
en een goed hart, maar ook de zin voor klare afspraken en een kordate aanpak
meegekregen. In zijn vader bewonderde de jonge knaap de noeste werkkracht en
zijn liefde voor de kleine man. Op 20 maart 1902 werd hij toegelaten tot de
Eerste Communie om op 24 juni van datzelfde jaar het sacrament van het vormsel
te ontvangen. In het jaar 1907, toen hij als oudste van het kroostrijk gezin en
amper 17 was, is zijn vader gestorven. Hij werd van dit ogenblik af praktisch
de vader in het huishouden.
Zijn
stervende vader had aan moeder gevraagd dat zij Edward zijn studies zou laten
voortzetten, om priester te kunnen worden. De dood van zijn vader veranderde
hem grondig. Hij deed niet meer als een onbezorgd kind, maar behartigde het
welzijn van de familie. Zijn moeder kwam bij hem om raad. In de meimaand van
het jaar 1909 besloot de begaafde poëziestudent Edward diocesaan priester te
worden ten dienste van arm Vlaanderen dat hij van huis uit en in de
studentenbeweging had leren kennen en liefhebben.
Terwijl
hij studeerde nam terzelfdertijd de leiding van de hele familie op zich. Hij
bezocht het kleinseminarie te Sint-Niklaas-Waas van 1905 tot 1910, tot hij
soldaat werd om zo zijn broer van de legerdienst te verlossen. Tijdens de
legerdienst studeerde hij wijsbegeerte aan de universiteit te Leuven. Na de
legerdienst trad hij te Leuven op 13 maart 1912 in het Instituut Leo XIII waar
hij op 20 oktober van hetzelfde jaar de tonsuur (of kruinschering) ontving. Te
Leuven las hij het boek Over de ware Godsvrucht tot Maria van de heilige
Louis-Marie Grignion de Montfort. Dit drukte op zijn verder leven het teken van
een vurige verering van Onze Lieve Vrouw.
In
het jaar 1913 behaalde hij de graad van doctor in de wijsbegeerte en in
september van datzelfde jaar werd hij aanvaard in het grootseminarie van Gent
waar hij de hogere wijdingen ontving in 1914. In de maand augustus brak de
eerste wereldoorlog uit en Edward moest opnieuw onder de wapens omdat het
Duitse leger België was binnengevallen. Toen het Belgisch leger zich terugtrok,
trad hij na allerhande lotgevallen in het grootseminarie te Mechelen in, waar
hij vele oud-studenten van Leuven aantrof.
In
het jaar 1915 was hij weer in het grootseminarie te Gent, waar hij op 1 mei
1916 priester werd gewijd.
Een
maand later werd hij tot onderpastoor benoemd van de Gentse arbeidersparochie
van Sint-Coleta, in volle oorlogsmiserie. Dat maakte Edward overgelukkig. De
liefde voor armen, sukkelaars, onkerkelijken, stervenden en in het bijzonder
voor het volkskind hebben hem blijvend getekend. Dat resulteerde in Poppes
persoonlijke armoedebeleving en zijn grote ijver voor de geloofsopvoeding
waarvan hij de noodzaak in catechistenwerk en communiebonden had ervaren. De
groeiende ontkerstening liet hem niet meer los. Na amper 2 jaren stelde de
bisschop hem aan als rector van de Zusters van de H. Vincentius te Moerzeke.
Vier jaar contemplatie en studie, waarvan de helft te bed, waren voor Poppe
voldoende om met woord en pen Vlaanderen alert te maken voor de zware tijden
die op handen waren : doorbraak van het marxisme, secularisatie en materialisme
die Kerk en maatschappij ontwrichtten. Maar tegelijk was ook Poppes innerlijk
leven in een stroomversnelling geraakt. Een bezoek aan het graf van de
eerbiedwaardige karmelietes Thérèse Martin te Lisieux op 15 september 1920 werd
een keerpunt in Edwards spiritualiteit. Daar immers ontving hij naar eigen
getuigenis, de grootste genaden van zijn leven. Haar kleine weg werd nu
voorgoed zijn binnenweg.
Ver
vooruit op zijn tijd riep Poppe alle opvoeders op tot een kruistocht voor
herevangelisatie vanuit en naar de Eucharistie, met de niet mis te verstane
boodschap : eerst gij, dan zij.
Zo
werd Moerzeke ook de tijd van verziend en verreikend apostolaat waaraan de
priestervereniging, het catechistenwerk, de geloofsopvoeding door de
Eucharistische Kruistocht, de liturgische vernieuwing, het lekenapostolaat, de
sociale en Vlaamse beweging zich konden optrekken.
In
het rectorhuis kon iedereen terecht. Er werd gebeden, bemoedigd, gezalfd,
genezen en naar wegen van vrede en verzoening gezocht in het door de naweeën
van de oorlog verdeelde Vlaanderen. Niet naar Poppe, wel naar de Meester werd
geluisterd om langs een andere weg naar huis terug te keren. In oktober 1922
belandde priester Poppe in Leopoldsburg. Daar werd hij benoemd tot geestelijk
begeleider van toekomstige priesters van over heel het land die hun legerdienst
in de CIBI (centrum voor opleiding van brancardiers en infirmiers)
doorbrachten. Het waren de laatste 15 maanden van zijn actief apostolaat. Hij
kende er het geluk zijn boodschap te mogen uitdragen, niet alleen aan de
toekomstige geloofsopvoeders van zijn volk, maar ook aan de tallozen die hij
met zijn gesproken en geschreven woord wist te sensibiliseren voor Gods Rijk.
In
de schemering van de dood op zijn ziekbed te Moerzeke vroeg Poppe zich
herhaaldelijk af of hij zich wel genoeg had ingezet voor het rijk, maar ook nu
leerde de kleine weg van zijn lievelingsheilige Thérèrese Martin hem zich
met lege handen te storten in de vuuroven van Gods liefde voor de heiliging van
zijn priesters en medebroeders. Hij bood zich als offer aan. Op 10 juni 1924
stond hij uit het bed op om de Heilige Mis te celebreren maar hij werd door een
plotse beroerte getroffen. Na een korte doodsstrijd is hij overleden, gesterkt
door de laatste sacramenten. Hij was 33 jaar. De begrafenis van Edward Poppe
was een ware triomftocht. Zijn stoffelijk overschot was 6 dagen publiek
opgebaard en zonder ophouden kwamen mensen hem nog een laatste groet brengen,
waaronder ook vele kloosterlingen en priesters.
Edward
Poppe koesterde een vurige liefde voor de Eucharistie, die het middelpunt was
van zijn leven. Hij was Maria zeer genegen en had een private belofte afgelegd
om de godsvrucht tot Haar te verspreiden. Op een uitzonderlijk wijze legde hij
zich toe op de vorming van de kandidaten
tot het priesterschap en op de heiliging van zijn broeders in het
priesterschap.
Man
van vurig geloof en actief verkondiger, leefde hij in hoge mate van dat geloof
dat hij vooral toonde door een grote vroomheid. Hij hield met heel zijn hart
van God en omwille van Hem toonde hij een grote naastenliefde. Hij was zeer
bekommerd om het zieleheil van de medemens. Zijn hoop was volmaakt en
bovennatuurlijk. Hij had een buitengewoon Godsvertrouwen. Dit liet hij merken
door een minachting voor het materiële, omdat hij enkel het eeuwige verlangde.
De
morele en geestelijke levenshouding van Edward Poppe bleek voor zijn
tijdgenoten uitzonderlijk te zijn. Na zijn dood zijn de bewondering en de
verering nog gegroeid en ze blijven nog steeds voortduren ook na de korte
tijdsspanne waarin hij heeft geleefd.
Op
3 oktober 1999 werd Priester Poppe zalig verklaard. Op
2 oktober 2001 werd door het Vaticaan een nieuw Martyrologium voorgesteld. Dit
liturgisch werk bevat alle namen van mensen die tot mei 2000 werden zalig of
heilig verklaard. Daarin werd ook Priester Poppe vermeld. Willy Creten - LKZ
Uitspraken van
priester Poppe
Spreek
meer met Jezus dan met de mensen.
Wie
zijn troost kan vinden in God alleen, is in veiligheid.
Aan
de voeten van Jezus en Maria leer je meer dan met de zwaarste menselijke
inspanningen.
Zoek
uw troost bij Jezus, want mensenwoorden troosten het hart niet.
Spreek
niet over uw geestelijk leven, want dan minimaliseer je het.
Dor
kunnen we schijnen, leeg zullen we nooit zijn, als wij verlangen. Verlangen is
de munt van de minnaar, zelfs van de zwakke.
Als
je de inwendige duisternis voelt en niet kunt bidden, dan mag je rekenen op een
grotere zegen voor uw werk.
Bid
de hele dag, door het liefdevol verrichten van de honderd kleine plichten van
staat.
Dat
uw dag als een vuurwerk mag zijn, vol van brandende schietgebeden.
Rustige
dankzegging is veel heilzamer dan nagejaagd verlangen tot heiligheid en oefenen
in heiligheid. Rust is een voortdurende blijk van vertrouwen en geloof.
Gebed
en Communie geven je hout en kolen; maar je moet proberen er vuur mee te maken,
zoniet zou je sterven van kou met hout en kolen in huis.
Doe
je geestelijke lezing nooit vlug en ook niet gejaagd; overdrijf niet, want dan
is de zalving weg en ook het nut ervan.
Wat
helpt het je, de beste en schoonste dingen te aanhoren, als je er niets van
meedraagt, of als het overbodig is in jouw leven !
Laat
de genade niet voorbijgaan. Laat ze binnen. Sommigen genaden komen niet terug.
In
het gebed aanschouwen we God; wij nemen Zijn gedachten in ons op, wij nemen
Zijn volmaaktheden in ons over. Wij worden door Zijn liefde verlicht, door Zijn
genade verbeterd en aan Hem gelijkvormig gemaakt.
Wonen
in Jezus Heilig Hart is Zijn Hart begrijpen en er innig en volledig door
aangegrepen worden.
Doe
dikwijls een uur gebed : een uur van hostie zijn, een uur van verlangen, een
uur van beschouwen, of zelfs een uur van geduld, maar altijd met Maria.
Wat
uw gebeden ook mogen zijn, blij en gelukkig, droef en dor, altijd zijn zij God
aangenaam, als uw wil maar met de Zijne blijft overeenstemmen.
Weinig
omgang met de mensen, maakt de omgang van de ziel met God innig en duurzaam;
veel omgang met de mensen verstrooit, breekt de ingetogenheid van de ziel en
brengt verveling en nalatigheid in het gebed en in de geestgelijke oefeningen.
Een
druppeltje mystiek heeft soms meer effect dan een hele bundel ascese (= zich
onthechten van wereldse zaken).
De
ware mystiek leeft van het bewustzijn van haar nederigheid en onmacht. Haar
liefde groeit uit het bewustzijn van haar schuld. Zij wordt graag vergeten en
als zij in het licht komt, vergeet zij zichzelf om Hem !
De
ware mystiek blijft altijd onthouden dat zij arm is in zichzelf en dat ze, in
de grond van haar wezen, toch een ellendig niets-je is.
Wij
worden heilig naarmate wij lijden en het lijden beminnen.
Ik
sterf liever dan God maar half te dienen.
Uit
Maria komt alles : Jezus, de genade en de heiligheid.
|