In grond vervlochten en vereeuwigd gebladert, geplant in nevel en ochtendzon strooi ik mijn schaduwtinten over vlakten
Die mij de pas afsnijden, insluiten, omringen en dan weer onverstoord verder vlakken, op zoek naar een antwoord
Warme adem van grazend vee dat nu en dan, de neusgaten gesperd, stoom aflaat optrekkende mist die aarzelend het landschap teruggeeft Licht dat zich priemend een weg zoekt, in opstand spartelend, kronkelend, zich in bochten wringt tussen mijn takken, langs mijn verweerde botten tussen mijn gewelf, mijn gewei om te kunnen ontsluieren, die vlakten en alles wat voor altijd van mij is
Mijn bruine botten waarmee ik kan verpletteren hard en dof en krakend En dan als de dag vordert langzaam te zien en te voelen de avond die valt het licht dat zich gewonnen geeft tussen mijn takken, mijn gewelf langs mijn bruine botten trekt het zich terug schuift het weer op z'n plaats, opgezogen
Het vee dat nu bijeen troept onder mijn kruin, moe mist die het landschap langzaam uitgomt mijn botten kraken, mijn gewelf rust mijn gewei onbelast nu hier begraaft de tijd haar jaren smeulend de nacht in ben ik weer alles meester