In het allereerste begin droegen de mensen geen kleding. Ze liepen eerst op handen en voeten en waren vrij zwaar behaard. Kleding hadden ze niet nodig. Het leven bestond er vooral in om te overleven. De hele dag waren ze op zoek naar voedsel. De oermens dacht enkel aan zichzelf en overleven. Naarmate het klimaat kouder werd, stelden ze vast dat de vacht van de dieren waarop ze joegen , dichter werd.Hun beharing volstond op een bepaald moment niet meer en daarom gingen ze vacht van gedode beesten gebruiken om rond zich te hangen. Stillaan ondstonden er alzo kleding stukken. Welliswaar zeer primitief, maar voldoende om zich te verwarmen. Ook gingen ze schuilen voor regen en wind in holen en spelonken. De ontdekking van het vuur hielp hen om deze holen en spelonken te verwarmen en zich te beschermen tegen wilde dieren. Zonder het te weten hadden zij de allereerste verwarming uitgevonden. Overdag branden zij het vuur in de grot waardoor de stenen wand opwarmde. Deze warmte kwam vrij tijdens de nacht en zorgde zoals een centrale verwarming voor een aangename warmte. Het vuur werd s'nachts brandende gehouden aan de ingang van de grot om wilde dieren op afstand te houden.