Op een dag zag ik eens een jongedame helemaal alleen rondlopen in een sloppenwijk. Haar naam was 'Macabéa', een niet vaak voorkomende naam maar het heeft wel iets speciaals. Het 19-jarige meisje is namelijk afkomstig uit het noordoosten en trekt naar Rio de Janeiro, helemaal alleen. Ze had niet te mooiste kleren aan, maar zelf zag ze er een gelukkige jongedame uit en ben ik dus eens een babbeltje met haar gaan slaan. Ze vertelde me dat ze maagd was en een typiste, ze vertelde me vooral over haar hedendaagse leven. Toen ik vroeg om wat meer te vertellen over haar verleden, toen schrok ik me echt verrot. Hoe is het mogelijk dat ze nog zo gelukkig kan zijn terwijl ze een miserabel leven heeft geleidt? Namelijk toen ze nog maar 2 jaar oud was waren haar ouders gestorven aan kwade koortsen en is ze uiteindelijk bij haar tante, de enige familie die ze nog had, ingetrokken. Na enkele jaren is haar tante ook gestorven en zelf, zelf wist ze niet meer hoe het was om een vader en moeder te hebben. Nee, ik heb dit meisje niet verzonnen. Zij heeft haar bestaan aan mij opgedrongen. Het levensverhaal van dit meisje heeft mij echt gepakt en dus besloot ik er een boek over te schrijven. Niet voor het meisje, maar voor de mensen, de lezers te laten voelen hoe het gaat met de mensen enkele kilometers verder van ons. Zelf na al die ellende gaf Macabéa nooit op, ze heeft haar nog geen enkele keer ellendig gevoeld. Ze doet dit door als een vliegend spook door het leven te gaan zonder na te denken over alles. Vanaf het moment dat ze nadenkt of ergens plezier aan heeft voelt ze haar schuldig en begint ze meteen te bidden te God. Ook al wist ze niet eens wie 'God' was, want zij had geen God. Dus tot wie bad ze dan? Tot niemand, dat maakte haar ook niet echt uit want voor haar ging het vooral om zich beter te voelen na een 'misdaad' te hebben gepleegd. Het meisje verwondert mij en zet mij aan tot het schrijven, dus laten we maar beginnen.