Bali, 10 Jan '13
Ik ben in Bali! Woohoo!
Het zag er niet altijd even hard naar uit dat ik het zou halen, maar achteraf bekeken waren de problemen die ik tegenkwam slechts details.
Zoals het eerste probleempje dat ik een week geleden ondervond.
Mijn goede vriend Madé J, de in Brussel residerende gitarist-zanger uit Bali, die me had uitgenodigd op vakantie te komen bij zijn ouders, waar hij zelf aan het overwinteren is, vroeg me mijn vluchtgegevens, zodat hij me kon oppikken aan de luchthaven. Na lang zoeken tussen mijn mails kon ik maar tot één constaclusie komen: de vlucht was nooit geboekt. Ik ben wel eens vaker verstrooid, en durf aan dingen beginnen die ik nooit zal afmaken (zoals waarschijnlijk dit dagboek), maar deze keer verbaasde ik zelfs mezelf. De zekerheid van mijn boeking grensde aan de wetendheid dat cheeseburgers door God zijn uitgevonden op de zevende dag.
Gelukkig was Dame Fortuna me goed gezind, en vond ik zelfs een goedkopere vlucht, bij een betere maatschappij, dan diegene die ik maanden geleden (blijkbaar niet) had geboekt.
Het tweede kleine probleempje was alweer een bewijs dat ik nooit boekhouder zal worden. Of advocaat. Of WC-madam. Niets waarbij je goed moet zijn met papier.
Ik had namelijk de TGV naar de Parijse luchthaven Charles De Gaule geboekt. Tenminste, dat dacht ik. In Paris Nord dachten ze daar anders over: de luchthaven was nog 40 minuten extra treinen. Na een klein uurtje stress, nog geüpgraded door het feit dat ik bijna mijn uitstaphalte had gemist wegens verdiept in hoogstbelangrijke vakliteratuur (lees: Humo), stond ik achteraan de lange rij aan de check-in balie. De Bali-balie, zeg maar. Het zou nog een half uurtje duren eer ik mijn tickets in handen had.
De lange vlucht naar Signapore verliep zonder noemenswaardige incidenten, en werd doorgebracht alternerend tussen slaap en filmpje kijken. Eindelijk Taken 1 en 2 gezien. Doe me eraan denken nooit op reis te gaan naar Parijs. Levensgevaarlijk blijkt.
Tussen Signapore and Bali daarentegen was de rit een stuk hobbeliger vanwege de sterke wind. Een beetje een Walibi-gevoel. Met dag verschil dat je hier niet ziet aankomen wanneer de kribbel in de buik zich zal manifesteren. Op de meest onverwachte momenten zakte onze vliegende rollercoaster een paar tientallen meter dichterbij zijn natuurlijke positie: de grond. En hier staan aan de uitgang geen kinderen te jengelen "of ze nog is mogen".
Aangekomen in Denpasar, verplichtte diezelfde wind me mijn imago aan te passen. De hoed moest van het hoofd, opdat hij niet zou worden weggeblazen zoals die eerste sigaret die ik buiten probeerde aan te steken.
Mijn goede vriend Madé stond me al op te wachten, brede glimlach op het gelaat, klaar om me naar het hotel te begeleiden, met onderweg uiteraard de obligate stop voor bier.
Nadat hij me had afgezet liet Madé me me rustig opfrissen, terwijl hij even over huis ging. Maar hij was nog niet goed en wel vertrokken of ik stond al voor een volgende uitdaging.
Ik was volop mijn tanden aan het poetsen, en spoelde mijn mond met kraantjeswater, als ik plots werd verrast door een een zeer sterke smaak die ik, zelfs na een zwaar nachtje stappen, niet als oraal normaal zou catalogeren. Plots schoot het door mijn hoofd dat men mij meermaals had verwittigd in Azië altijd flessenwater te drinken, en zelfs te gebruiken voor het spoelen van de mond. Snel spuwde en rochelde ik mijn mond leeg. De smaak van het met tandpasta gemengde kraantjeswater zweemde nog na in mijn mond. De zoektocht naar een flesje water werd echter snel stopgezet toen mijn oog viel op mijn nog halfvol flesje Bintang: je bent geen echte man als je nog nooit je tanden hebt gepoetst met bier...
De wind stond nog steeds strak roet in het eten te blazen. De bedoeling was dat ik bij Madé zou blijven logeren, maar dat zou betekenen dat ik in zijn kamer zou slapen, en hij buiten op het terras. Dat is iets wat hier meer gebeurd - het weer hier nodigt daar zelfs gretig voor uit - maar vannacht was dat geen optie.
Diezelfde wind joeg ook iedereen weg van het strand, en de straten in het algemeen, dus toen we eindelijk een restaurant vonden dat open was, waren we bijna de enige klanten. Niet het beste voedsel dat ik ooit voorgeschoteld kreeg, maar ook niet slecht als noodoplossing, daar Madé's vaste eeltplekken de deuren hadden gesloten voor de wind. En het was Indonesisch, dus het bracht me wel in een opperbeste vakantiestemming.
De jetlag had me toch nog in zijn greep, en als bleek dat niemand op deze stormachtige woensdag zou uitgaan besloot ik naar het hotel terug te keren om bij te slapen.
De vakantie zou morgen beginnen.
De wind maakte me verschillende keren wakker. Ik keek rondom me en zag niets, behalve de donkere zwartheid van een lichtloze nacht. Buiten huilde de wind als een hondsdolle wolf door het steegje waarop mijn terras uitkijkt. Uitkijken is groot woord. Als ik me uitrek raak ik de muur aan overkant zonder moeite. Achter die muur en huizen zag ik zenuwachtige zaklampen driftig heen en weer lopen. Een tsunami van wilde gedachten raasde door mijn hoofd. Wat nu? In de kamer blijven en mijn lot afwachten? Of de duistere nacht intrekken, niet wetend welke afgrijselijke taferelen ik zou aantreffen? Ik ben niet 's werelds moedigste man - ik zou zelfs durven zeggen dat ik eerder onderaan de Grote Lijst Der Dapperen kan gevonden worden - maar nadat ik voor de derde keer mijn broek had aangetrokken, vond ik toch de moed om de donkere nacht in te sluipen om te checken wat er aan de hand was. Op de tast vond ik het open hutje dat dienst doet als check-in balie. Een man zat rustig te lezen bij zenuwachtig dansend kaarslicht.
"The power is out?"
"Yes, sil. Powel out."
"Only here?"
"No, sil. Whole neighboulhood."
Dat had ik gezien door de ramen. Misschien moest ik toch maar minder voor de hand liggende vragen stellen.
"Is it bad? Is it a problem?"
"No, sil. No ploblem, sil"
"Okay, thank you."
Niet echt gerustgesteld, en gevolgd door de brave man en zijn zaklamp trok ik terug naar mijn kamer, om aldaar verder de muggen te voeren.
Genoeg dapperheid voor één dag.
10-01-2013 om 00:00
geschreven door Johnny Trash 
|