Dit geld natuurlijk voor alle onderdelen; JE MAAKT HET ZO DUUR ALS JEZELF WILT. Ook tweedehands is een optie!!!! Minimale benodigdheden om op een karper te kunnen vissen zijn:
Waarom motivatie? Nou... het kan lang duren voordat je een karper aan de haak hebt en vele dagen kunnen erbij zijn waar je niets vangt. Veel vissers zijn met veel plezier begonnen en hebben van alles gekocht, maar een jaar later al weer alles verkocht. Leuk voor jou als je nog alles moet hebben, maar minder als je een jaar later zelf ook weer alles weg doet. Karpervissen = uren kloppen. Dagen en nachten. Sommigen zelfs weken. Zo'n dikke big komt niet van niets.
Je hebt kleine karpers en grote karpers. Het record van Nederland is 76 (?) pond. Nou vang je die 70 pond niet in de vijver op de hoek, maar het geeft wel een indicatie over het soort vis dat je vangt en de trekkracht die zo'n dier kan produceren. Hier moet de hengel in ieder geval tegen bestand zijn. Een goede en geschikte karperstok is al te koop vanaf ongeveer 20,=, maar er zijn ook karperstokken voor 900,=. Met die goedkope stok vang je echt niet slechter, maar die dure stok zal waarschijnlijk handgemaakt zijn en misschien iets mooier zijn afgewerkt en waarschijnlijk beter geschikt om op grotere afstanden te vissen. Voor de vijver op de hoek is een karperstok van 3,30 mtr (11 feet) of 3,60 mtr (12 feet) en 1,5 of 2 lbs voldoende. Met dit soort hengels gooi je met gemak een werplood van 30 tot 60 gram Schuivende systemen) of 80 tot 130 gram (vastlood systemen oftewel zelfhaak systemen) naar een behoorlijke afstand. Je hebt dan een flexibele hengel en de kans op losschieters (bij de oever) en doorgetrokken karperlippen is, wat betreft je hengels, klein. Zo'n hengel is, mits goed gebruikt, heel goed geschikt om ook dikke karpers aan land te krijgen. Alles een kwestie van goede lijn en een goed afgestelde molenslip en de handigheid van de visser.
Hier is de lijnkapaciteit en de slipafstelling belangrijk. Zoek naar een molen waar voldoende lijn op kan worden gewikkeld. Meestal staat aan de zijkant van de spoel hoeveel lijn erop kan en van welke dikte. Vis je vaak aan de vijver en is deze vijver niet groter dan 150 meter lang dan is een molen met de gewenste draaddikte en een kapaciteit van 150 mtr voldoende. Je raakt niet zonder lijn als je karper er flink vandoor gaat. Molens hebben een slip waarmee de trekkracht die nodig is om lijn van je spoel te trekken heel mooi mee kan worden afgesteld. Meestal van heel strak (geen lijn komt vrij van je spoel hoe hard je ook aan de lijn trekt) tot en met heel slap (met duim en wijsvinger kan je al lijn afrollen). Na het ingooien stel je de slip zodanig af dat bij een aanbeet je hengel niet van de steunen getrokken kan worden. Dus heel slap. Tijdens de drill kun je dan de slip afstellen op trekkracht van de vis. De slipsterkte zodanig afstellen dus dat je hem nog voldoende sturen kan, maar ook zo slap dat hij zich moe kan zwemmen en geen beschadigingen oploopt. Een gespecialiseerde molen, die voor het karpervissen wordt gebruikt, is de baitrunner. Op een baitrunner zitten twee slips welke via een schakelaar omgeschakeld kunnen worden. Beide slips zijn onafhankelijk van elkaar ingesteld worden. De baitrun-slip moet zo zijn ingesteld dat niet je hengel wordt meegetrokken van je hengelsteunen bij een aanbeet, maar niet zo slap dat je wakers uit hun eigen kunnen zakken (door de slip vallen). Bij een aanbeet hoef je dan slechts de hengel op te pakken en een slag aan de molenarm draaien. De baitrun klapt dan dicht en de normale lijnslip doet dan zijn werk. Door de plotselinge strakkere slipafstelling is aanslaan meestal niet meer nodig, maar is wel nog een aanrader om het wel te doen. Geef daarvoor een korte ruk aan de strakke lijn, om de haak goed in de vissebek te zetten en begin de drill. Wil je sneller werken, dan sla je aan met de molen op de baitrun, houdt daarbij wel de molenspoel vast, want anders sla je alles in de war en in de knoop. Meteen daarna sla je de hendel van de baitrun dicht en de dril begint.
Er zijn speciale tangen voor te koop. In de meeste gevallen kan je de haak met de vingers eruit trekken, maar soms niet,....en dan heb je een probleem. Een gewone spitsbektang is vaak voldoende, en die liggen vaak bij de bouwmarkt, in de manden bij de kassa, voor een prikje.
Te verkrijgen in allerlei soorten en maten en kwaliteiten. Koop je een nieuwe tas, dan is het verstandig om een regenwater dichte tas te kopen en zo ruim mogelijk met zoveel mogelijk afsluitbare vakjes buitenom. Meestal groeit je assortiment aan spullen en daarbij de vraag naar transportopslag. In dat geval is een iets te ruime tas in het begin al meestal na een half jaar te klein. Uitbreidingen voor in de tas zijn ook mogelijk in de vorm van; molentasjes, spoelentasjes, onderlijnenmapjes, aastasjes, enz, enz.....
Gebruik je 'dunne' lijn (0,20 mm of 0,22 mm) dan is het best heel goed mogelijk om hier een dikke karper mee te landen, maar dan moet je slip zodanig zacht zijn afgesteld dat de lijn niet teveel gestresst wordt. Dat betekend dat je meer ruimte nodig hebt om met de karper te spelen (drillen) en op drukbezochte vijvers resulteerd dit meestal in een dril die vaak door de lijnen van de andere vissers heen gaat met alle ellende die erbij hoort. Goede raad....op drukbezochte vijvers (ook op vijvers met veel obstakels zoals planten e.d.) moet je de karper kunnen sturen en dat betekend dat je vaak de karper een beetje harder moet kunnen omtrekken. Dus de slip iets strakker om de kop van het dier de andere kant op te kunnen trekken, zodat hij niet in andermans lijnen (of tussen de planten) zwemt. In dat geval is een zachte (veel rek) nijlondraad van tegen de 0,30 mm een aanrader. Zit je vaker alleen aan de vijver te vissen dan kun je natuurlijk gemakkelijker met dunnere lijn expirimenteren. Voordeel, er past meer lijn op de spoel....nadeel, je hebt het meestal ook nodig. Dikkere lijn geeft ook meer zekerheid bij het ingooien, vooral op grotere afstand en/of bij gebruik van zwaarder lood.
In allerlei soorten en maten te krijgen. De vraag is;.....(1) welk systeem gebruik je?, en......(2) hoever ga je gooien?, en.....(3) hoeveel gewicht kan je safe met je hengel inwerpen? (1) Bij gebruik van een glijdend systeem is het gewicht van het lood alleen belangrijk om het aas op de gewenste plek te kunnen gooien. Hier gebruiken de meesten tamelijk licht lood (20 gr tot 50 gr). Het lood is namelijk bij de aanbeet niet belangrijk. Bij gebruik van zelfhakende (vastlood-sysytemen) is het gewicht van het lood wel belangrijk. Bij vastlood-systemen houdt het lood de onderlijn strak vast of, via een stoppertje op de hoofdlijn, met slechts weinig speling. De bedoeling van deze systemen is dat na een aanbeet, bij het wegzwemmen, de haak zichzelf, door het gewicht van het lood, inhaakt en een run forceerd. Hier kiezen we lood dat meer dan 60 gram weegt om het juiste effect te scoren. (2) Gooi je verder weg, dan is zwaarder lood soms de uitkomst om die paar meter meer te kunnen halen. Echter....... (3) Ben voorzichtig met de stok en je lijn. Je kunt niet onbeperkt het gewicht van het lood verhogen zonder prijs. Uiteindelijk bereik je het maximum haalbare dat je lijn kan verdragen (knapt bij ingooien) of je hengel begeeft het na een flinke werppoging. Zelf gebruik ik bij een 2,5 lbs hengel niet meer dan 100 gram lood. Dit gewicht kan ik zo hard als ik kan ingooien zonder bang te zijn dat mijn hengel breekt. Voor zulk loodgewicht en grote afstanden is het wel een aanrader om lijn te pakken dat dikker is dan 0,35 mm, om niet je hele montage eraf te gooien.
Meer soorten dan je denkt. Kies voor het begin gewoon standaard onderlijnen en leer zo snel mogelijk hoe je ze zelf kunt maken (veel goedkoper en meer fun). Expirimenteer dan met allerlei soorten onderlijnen en onthoudt de onderlijnen waar je meeste vertrouwen in hebt gekregen. Gebruik deze.
Er is qua stevigheid geen verschil in stokjes in de grond en een rodpod. Met een gummiehamer kun je zulke stokken goed vastzetten in de grond en je hengels liggen daar stabiel op. Echter bij het vissen aan de kant waar de ondergrond hard is (tegels of zo) kun je zulke stokjes vergeten. In dat geval kies je voor een hengelstandaard (rodpod). Hierop twee buzzerbars (waar je hengels daadwerkelijk op liggen) voor minimaal twee hengels.
De meestgebruikte vorm van een beetindicator is een dobber. Als we met een pendobber op karper gaan vissen dan noemen we dat penvissen. Oorspronkelijk is de pen een omgebouwde pauweveer met een, in signaalkleur, gekleurde top. De hengels zijn lichter dan de hengels voor afstandvissen en de afstand waarop gevist wordt is korter dan bij afstandvissen. Bij het op afstand vissen op karper is een dobber alleen maar in de weg en je ziet hem waarschijnlijk toch bijna niet door de afstand. Geen dobber dus, maar wat dan wel? De simpelste vorm.....een stuk zilverpapier aan de lijn hangen tussen het eerste en het tweede oog vanaf da molen. De lijn omlaag trekken opdat er speling is en bij een aanbeet zie je dan het stuk zilverpapier omhoog schieten, omdat de lijn strak gaat staan. Heel goedkoop alternatief voor zilverpapier zijn rood/wit gekleurde plastic balletjes die via een druk op een knop aan de lijn kan worden gehangen. De meer geavanceerde systemen gebruiken elektronische beetverklikkers (geluid) die al dan niet een trek aan de lijn met een andere toon weergeven dan een terugzwemmer (naar je toe). Samen met een swinger of linedancer of monkeyklimber (enz, enz) heb je dan een audio-visuele beetindicatie. Bij lange sessies is dit een zeer luxueuze vismanier. Je hoeft niet de gehele tijd op je beetindicator te letten en toch een aanbeet niet missen.
Hier bedoel ik het spul dat je gebruikt om de karper aan je plek te krijgen. De meeste visvijvers hebben een goede visstand en zijn te klein om een echte voercampagne te starten. Erger nog, er wordt al zoveel ingegooid, zodat intussen de hele vijver een grote voerplek is geworden. Het wordt hier ook niet met dank afgenomen als er iemand de boel ligt te verzuren met emmersvol spul. Aan de grote rivieren of aanliggende plassen is dat een andere zaak. Hier kan een voercampagne voor het broodnodige resultaat leiden. Elke tweede dag minimaal de plaatsen waar je wilt vissen met voer bestrooien kan een plaats maken waar regelmatig karpers komen kijken of er wat te halen valt. Bij sterke stroming en bij vaarwater voer je meer dan bij stil;staand water. Geschikt spul is alles wat je aan de haak wilt proberen, maar ook meelproducten (maccaroni, karperdeeg ed), aardappels, en ander klein voer zoals tarwe, rogge, mais, hennep, pindas (alles wel mits even goed gekookt) en kant en klare pellets (geperste en,of gekookte korrels of brokken) of hondenbrokken (mits zinkend).
Zoveel mensen zoveel soorten. Het meest gebruikt zijn de zogenaamde boilies. Hardgekookte deegballetjes (vandaar de naam ... boil = koken) in allerlei kleuren en smaken en maten. Niets tegen boilies. Ze zijn gemakkelijk in gebruik. Zelfmaken geeft meer voldoening (en is goedkoper), maar ook meer troep. Niet te versmaden zijn ook de andere soorten aas zoals; lunchmeat (SMAC), kaas, tijgernoten, mais, kikkererwten, bepaalde boonsoorten, aardappel, fricandel enz, enz... Zoek zelf uit wat voor voer op welke vijver in welk jaargetijde het beste gaat. Vis als het even gaat anders als de rest. Zeker als niemand wat vangt. De zachtere aassoorten zijn moeilijk op afstand te presenteren, want je gooit ze er gewoon vanaf, maar dan gaan we dichterbij zitten of/en gebruiken we een penhengel.
Dit is geen gemakkelijke periode om karper te vangen. Het overgrote deel van de vissen bevindt zich namelijk in een passieve toestand. We kunnen zelfs spreken van een soort winterslaap. In deze periode van het jaar nemen de karpers slechts weinig voedsel tot zich. De karpers begeven zich gedurende deze tijd van het jaar voornamelijk in diepere gedeelten van het water.
Maart/April
De dagen beginnen te lengen en de nachten te korten, de watertemperatuur stijgt en de karpers worden stilaan weer actiever. In deze periode gaan de karpers weer azen. Het aasgedrag komt slechts langzaam op niveau. Het is dus aan te raden niet te veel te voeren in deze periode. Zodra de watertemperatuur boven de 10°C blijft beginnen de karpers te zoeken naar grotere hoeveelheden voedsel.
Mei/Juni
De warme watertemperatuur zet de karpers verder aan tot azen. Zodra de watertemperatuur ongeveer op 20°C constant blijft, gaan de karpers tot paaien over. In deze periode wordt het voedsel dat de karpervissers aanbieden meestal genegeerd.
Juli/Augustus
De karpers gaan zich nu volvreten met het oog op de winter. Aangezien ze een soort reserve willen aanleggen, kunnen ze bijna niet genoeg eten. Maar als de watertemperatuur boven de 25°C komt, staken ze hun zoektocht naar voedsel. De oorzaken hiervan zijn het gebrek aan zuurstof en de opslag van afvalstoffen in het water. In de perioden dat de watertemperatuur zeer hoog is, kunnen op dagen van sterke wind en regen op bepaalde plaatsen echte vreetpartijen plaatsvinden. De inbreng van zuurstof in het water door de wind en regen, maakt de karper weer actief.
September/Oktober
De watertemperatuur zakt en de vraag naar voedsel verminderd als het ware evenredig. Zodra het water weer een temperatuur heeft bereikt van onder de 10°C houden de karpers op met azen. De kleinere karpers gaan vaak nog iets langer door dan hun grotere soortgenoten. Zakt de watertemperatuur echter onder de 6 à 8°C, dan zullen ook de kleintjes stoppen met azen.
November/December
De karpers nemen terug een passieve houding aan en nestelen zich op diepere plaatsen. Dit is in feite de start van de zogenaamde winterslaap waar al over gesproken werd in de maanden januari en februari.
Dit schetst een algemeen beeld van het gedrag van de karper. Echter met een beetje doorzettingsvermogen en de juiste aanpak is er gedurende de moeilijkere periodes ook nog wel een karper te verschalken.
Het gehoororgaan van de karper bestaat uit drie elementen: het binnenste oor, de zeer gevoelige zijdestreep en het orgaan van Weber. Weber onderzocht reeds in 1820 het gehoororgaan van karperachtigen. Het bestaat uit een aantal kleine botjes die aan de ruggengraat verbonden zijn en direct doorlopen naar de schedel. Hierdoor worden het binnenste oor en de zwemblaas verbonden. Dit stelt de karper in staat om een hoge frequentie van geluidsgolven waar te nemen. Bij gevaar kunnen de karpers dan scholen te vormen ter bescherming. De zwemblaas heeft de functie van resonantiekamer. De botachtige verbinding tussen de zwemblaas en de schedel geven de geluiden door aan het binnenste oor. Door deze verbinding wordt het geluid versterkt en maakt dat de karper in staat is hogere frequenties waar te nemen dan andere vissen. Interessant is ook dat aande hand van de gehoorbeentjes de exacte leeftijd van de karper kan bepaald worden.
Reuk en smaak
De karper kan op verschillende manieren in het water proeven en ruiken. Door de neusgaten - kleine openingen net onder de ogen - kan de karper water op snuiven. Hierdoor komt het water in een zeer gevoelig systeem terecht. Dit systeem bepaald of een opgeloste stof in het water afkomstig is van een goede of slechte voedselbron. De karper heeft in zijn mond ook zeer gevoelige chemische sensoren. Net zoals bij de mens werken de neusgaten en de mond van een karper dus samen. Voordat de karper het voedsel - dat hij op de bodem vindt - nog maar tot zich neemt heeft hij reeds alle informatie over de betreffende voedselbron verzamelt. De wilde karper heet zowel plantaardig als dierlijk materiaal. In het laatste geval hebben we het over mosselen, slakken, wormpjes (tubifex) en natuurlijk ook muggenlarven. Met zijn kieuwen zuigt de karper water en voedsel in zijn mond. Al het niet verteerbare materiaal spuwt hij op diezelfde manier weer uit.
Zicht
Karpers kunnen met beide ogen opzij en naar boven kijken in een hoek van 49 graden. Alles wat buiten deze hoek valt is dus niet zichtbaar voor de karper. De karper heeft verschillende oogcellen waardoor hij alle kleuren kan zien die wij kunnen zien. Hier komt nog bij dat karpers ook nog kleuren uit het ultravioletspectrum waarnemen die wij niet kunnen zien. Het zicht van de karper hangt wel sterk af van de doorzichtigheid van het water. In troebel water met veel algen en wierdeeltjes ziet de karper heel slecht. Ook de lichtsterkte en invalshoek van het licht spelen een rol met betrekking tot het zicht van de karpers. In helders water - water met een doorzicht van meer dan een meter - heeft de karper een zeer goed gezichtsvermogen. Een karper kan echter - net als de meeste vissen - niet vooruitkijken. Als de karper dan iets wil zien dat zich voor hem bevind moet de karper zich dwars draaien.
Tast
In de huid van de karper bevinden zich zenuwkanaaltjes die kunnen identificeren wat er in zijn omgeving gebeurt. De zenuwkanaaltjes lokaliseren zich in de zijdestreep (laterale lijn) dei kop tot de staart loopt langs beide zijden van de vis. De kanaaltjes zijn gevuld met een bepaalde vloeistof en hebben langs de buitenzijde zeer kleine openingen (poriën). Deze poriën voelen de kleinste verandering in de waterdruk. Ook helpen ze de karper bij het zoeken naar voedsel en bij het ontwijken van gevaarlijke situaties zoals? de nadering van roofvissen of duikers. De zijdestreep wordt ook gebruikt bij het vormen van scholen. Karpers communiceren dus wel degelijk met elkaar! Maar niet alleen de zijdestreep maar ook de voeldraden van de karper hebben een uiterst nauwkeurig tastzin. Zodra een karper voedsel vindt kan hij zijn voeldraden gebruiken om het voedsel aan te raken en te onderzoeken.
De karper komt oorspronkelijk uit Centraal-Azië en heeft zich op natuurlijke wijze vanuit China naar het westen tot aan de Donau verspreid. De Romeinen kweekten reeds karpers en betrokken hun broedparen uit de Donau. Sinds de middeleeuwen is de karper door monniken gekweekt als voedsel tijdens de vasten. Zij hebben de vis in de rest van Europa geïntroduceerd. In Nederland en België wordt de karper massaal gekweekt en jaarlijks uitgezet ten behoeve van de hengelsport.
Karpers zijn onder te verdelen in wilde en gekweekte karpers. De wildekarper; welke ook wel boerenkarper wordt genoemd, is slank en torpedovormig. De gekweekte heeft een hoge rug met een lange rugvin met ca. 25 vinstralen en een geelbruine kleur. Alle karpers hebben een bek die vrij ver uit stulpt, op 2 na hebben ze ook twee paar baarddraden aan de bovenlip twee lage en twee korte. De karper kent veel kleuren: bruin-groen tot grijs-blauw met flanken die brons-bruin tot goud-geel zijn. Blauwachtige vinnen met een rode gloed en geelachtige ogen met donkere pupillen. Een karper kan tussen de 75-120 cm lang worden en wegen dan ruim 20 kilo. De karper voedt zich met plankton, kleine bodemorganismen (wormen, muggenlarven, enz.) en planten. De karper komt in heel Nederland voor, maar heeft de voorkeur voor grotere wateren en langzaam stromende rivieren. De vrouwtjes bereiken meestal geslachtsrijpheid na vier jaar, de mannetjes na drie jaar.
Er zijn zes soorten karpers
Spiegelkarper, heeft onregelmatig verspreide schubben van ongelijke grootte.
Schubkarper, heeft regelmatig geplaatste schubben.
Lederkarper, bijna zonder schubben, ook wel naaktkarper genoemd.
Rijenkarper, heeft 1 enkele rij grote schubben op de zijlijn en enkele kleine schubben verspreid op de rug.
Graskarper, een zeer smalle karper die net als de kroeskarper geen bekdraden heeft en volledig beschubt is. De graskarper lijkt niet echt op de gewone karper, en wordt hij verward met de kopvoorn. De vis is echter herkenbaar door de vijf schubben die hij heeft onder de zijlijn. De graskarper heeft, in tegenstelling tot de gewone karper, geen bekdraden. De vis heeft een korte rugvin en een eindstandige bek en is erg slank. De graskarper kan zon 120 centimeter lang en enkele tientallen jaren oud worden. Graskarpers van meer dan 40 pond behoren tot de hoge uitzonderingen. De graskarper voedt zich voornamelijk met (zachte) waterplanten. Maar ook in het water hangend gras staat op de menukaart van de vis.
Kroeskarper, is koper/bronsachtig van kleur en heeft geen baarddraden en een opvallend hoge rug. De kroeskarper is na ongeveer 2 tot 4 jaar geslachtsrijp, de mannetjes weer iets eerder dan de vrouwtjes. De paaitijd begint in mei en duurt ongeveer tot de maand juni. De kroeskarper voedt zich voornamelijk met kreeftachtigen en waterplanten. Het is een sterke vis, die in ondiepe wateren (vijvers) goed kan overleven, toch komt de kroeskarper voornamelijk in diepere meren en groote plassen voor. De maximale leeftijd van de kroeskarper ligt rond de 10 jaar. Een kroeskarper wordt niet echt groot, exemplaren van 40 centimeter zijn al vrij groot. Kroeskarpers grooter dan 50 centimeter worden zelden tot nooit gevangen gevangen.
De karper houdt van tamelijk warm water en dus is de zomer de tijd voor de karper. Gewilde plaatsen van karpers zijn bijvoorbeeld rietkragen, waterlelies, brugpijlers, zandbanken, mosselbanken. Bij stil warm weer 'hangen' ze daar aan de oppervlakte te zonnen.
Ook het paaien breekt pas los bij tamelijk hoge watertemperaturen. Dit paaien gaat er in alle hevigheid aan toe.
Helaas zijn de zomers in nederland (meestal) te kort om de jonge karpertjes voldoende te laten groeien. Ze vallen massaal ten prooi aan snoeken en hebben te weinig vet reserve om de winter door te komen. Een succesvolle voortplanting in de Nederlandse natuur is bij de karper haast een zeldzaam verschijnsel. Om toch een aantrekkelijke karperstand te krijgen, zet de OVB daarom regelmatig kweekkarpers uit, om de visstand op peil te houden.
Er is weinig wat de karper niet lust qua voedsel. De karper kan uitstekend ruiken en proeven, en kan zijn voedsel probleemloos vinden. Dat karper niet altijd direct toehapt op aas dat hem voorgeschoteld wordt geeft aan, hoe voorzichtig ze zijn. Dit geldt voornamelijk voor de grotere karpers, welke zich niet makkelijk laten vangen.
De karper neemt met zijn stofzuikerbek bek een hap bodemmateriaal en zeeft het voedsel d.m.v. zijn kieuwen en bek er eruit. Het in en uitblazen van voedsel gaat met een zeer hoge snelheid Ook harder voedsel is voor de karper geen probleem. De karper kan hardere voedselbrokken (ook boilies, particles) kraken met zijn keeltanden. De keeltanden van een karper zijn erg krachtig. De kauwdruk van een karper van een kleine 30cm, zal niet veel verschillen met die van een mens.
Wanneer er veel karpers in een plas of meer zitten, dan kan het water hierdoor erg troebel worden. Vissen die een voorkeur hebben voor helder water, zoals de snoek en de ruisvoorn, moeten dan het veld ruimen voor de karper. Dit heeft de karper een slechte reputatie bezorgd. Troebeling in het water is veelal een teken van een te hoge karperstand in het water. Bovendien is het voor de karper zelf ook niet al te gunstig als ze me te veel soortgenoten in een viswater zitten. Door gebrek aan voedsel kan de conditie van de karper teruglopen. Maar wanneer ze voldoende eten, dan zijn karpers boven de 80 centimeter lang en een gewicht van boven de twintig pond een heel gewoon verschijnsel.
Nadeel voor ons als karpervisser is, dat de zwaardere karpers zich lastiger laten vangen dan hongerige kleinere karpers in een wat minder goede conditie. Deze kleinere karpers worden dan ook veel sneller gevangen, en soms wel meerdere malen in een seizoen. Het is een bekend verschijnsel dat waar veel op karper wordt gevist, de vangsten in de loop van het seizoen afnemen. Een karper is niet stom en stoot zich niet snel twee keer aan dezelfde steen: hij laat zich dan ook steeds moeilijker vangen. Toch is dit niet helemaal waar, het komt voor dat een karper nog een tweede keer op dezelfde dag wordt gevangen. Dit gedragsverschijnsel wordt ook wel dressuur genoemd en kan het geduld van de karpervisser behoorlijk op de proef stellen. Het uitproberen van nieuwe aassoorten kan dan een uitkost bieden. Wateren waar veel op karper wordt gevist, maar relatief weinig wordt gevangen omdat de karper hier erg schuw is geworden, worden ook wel dressuurwateren genoemd.
Het lijkt wel alsof er in Nederland niet gericht op baars wordt gevist. Misschien komt dat omdat het gericht vissen op baars niet eenvoudig is. Er is namelijk geen aas dat alleen door de baars wordt genuttigd. Gericht vissen op baars is echter een prachtige sport. Het is de kunst om de kans op baars te vergroten. We helpen je daar een klein beetje bij. Baarsvissen is een actieve manier van vissen. Je kunt op baars vissen met iedere denkbare hengel. Je hoeft er niet ver voor de deur uit. De baars komt immers overal in Nederland voor. In slootjes, polderwateren of rivieren, overal tref je onze gestreepte vriend. Vissen van rond de 25 a 30 centimeter zijn al aardige knoeperts in een polderwater. In rivieren kun je baarzen treffen van meer dan 45 centimeter.
LOKATIE:
Laten we eerst de baars eens gaan zoeken. De baars is een roofvis, dus de voorkeur gaat uit naar de vroege ochtenduren en de uren in de schemering. In de wintermaanden, als het water wat kouder is, is het ook overdag goed mogelijk om baarzen te vangen. De baars heeft een voorkeur voor een harde bodem nabij bruggen, houten kanten, oevers met steenstort, of obstakels in het water. In rivieren houdt de baars zich graag op bij mosselbankjes of diepere gaten. Kom je een werkend gemaal tegen en mag je bij dat gemaal vissen, heb je een uitstekende plek gevonden.
MATERIAAL:
Omdat de baars nogal vaak langs de kant 'staat' heb je geen lange hengel nodig. Een paar delen van een vaste stok of een werphengel voldoet al snel. Besteed echter wel extra aandacht aan je lijn en haak. Vaak wordt er op baars met kunstaas of worm gevist. Niet alleen de baars kun je hiermee vangen, maar ook andere grotere (roofvissen).
AAS:
Over het aas gesproken. Een worm is heel vaak een uitstekend aas. Daarnaast kun je met een (natte) vlieg op baars vissen of met een twister of spinnertje. In de laatste twee gevallen moet je wel op de bodem en vegatatie onder water letten.
WORM:
Bij het gebruik van een worm kun je een kort (eventueel stalen) onderlijntje nemen. De onderlijn maak je met een warteltje vast aan de hoofdlijn. Gebruik een loodhageltje op de wartel (1) om de montage te laten zakken. Af en toe een kort rukje aan de hengel en de worm huppelt weer een stukje verder. Deze eenvoudige baarsmontage is een beproefde methode tussen bijvoorbeeld waterplanten.
KUNSTAAS:
Gebruik je een twister of spinner, varieer dan eens met de kleur en afmetingen. Ook de snelheid van het binnenhalen wil nog wel eens de vangst beïnvloeden. Een goede methode bij de twister is het met korte rukjes binnenhalen. Door deze kleine rukjes duikelt de twister, waarbij het staartje aanlokkelijk beweegt. Vanuit een bootje kun je ook verticaal vissen. Laat de twister tot op de bodem zakken en haal, ook nu weer, met korte rukjes de twister omhoog. Je zult de baars voelen bijten. Let hierbij goed op, want de baars pakt het aas niet zelden als je de twister terug naar de bodem laat duikelen.
VANGEN:
De baars leeft vaak in scholen. Vang je eenmaal een baars, heb je kans dat je het eerste half uur flink in de weer bent. Het kan daarna echter ineens afgelopen zijn. Dat is het teken om te verkassen en een nieuwe stek op te zoeken. Vang je daaromtegen binnen ongeveer 15 minuten geen baars en heb je wat gevarieerd in techniek en aas, dan kun je er vanuit gaan dat er geen baars op die plek aanwezig is. Als je een baars drilt, let dan eens op de overige baarsen. Het gebeurt weleens dat je andere baarzen jouw baars ziet volgen. De andere baarzen zwemmen met omhoog staande stekels. Dit houdt in dat de andere baarzen op het aas loeren. Vis je met meerdere dreggen aan je plug, kan het voorkomen dat een andere baars zich haakt aan de andere dreg.
Baarsvissen is dus een sport die gecombineerd kan worden met snoek- of snoekbaarsvissen. Zodra je één of meerdere baarzen vangt, onhou dan dat er waarschijnlijk meer baarzen in de buurt zijn. En dat je ook heel goed enigszins gericht op baars kunt vissen. Er is altijd een baa(r)s boven baa(r)s....
Gericht op voorn vissen betekend vaak dat je zeer verfijnt te werk moet gaan, daarom zullen we hieronder een tipje van de sluier proberen te lichten.
Naast de brasem blijft de voorn voor veel vaste hengelvissers ook een aantrekkelijke vissoort om te vangen, wie is er immers niet begonnen met kleine voorntjes aan een stokje.
Dobberkeuze
Wanneer je vist in water met weinig of geen stroming, kies je best voor een slanke dobber. Men heeft hier verschillende modellen in, best kies je er een met een (lange) metalen onderantenne omdat deze uitermate gevoelig zijn, geen weerstand bieden en een perfecte beetregistratie geven. De bovenantenne is gewoonlijk van fiber, ongeacht of met muggenlarven of met maden wordt gevist.
Je zorgt er wel best voor dat je dobber voorzien is van een anticap- (anti capillaire) lak. Dit is een laksoort die de weerstand in de oppervlaktespanning van het water vermindert. Het gevolg is dat een vis minder weerstand voelt bij het nemen van het aas, wat meer aanbeten en beter vangsten tot gevolg heeft.
Elastiekmontage
De elastiekmontage heeft ook voordelen bij de voornvisserij. Bij een goede afstemming tussen elastiek en tuig, kan je veel meer risico's nemen en dunner vissen dan je normaal zou doen, omdat de elastiek dan de eventuele weerstand van de vis kan opvangen. Wanneer je dan toch een echt grote voorn aan de lijn hebt (of wie weet een brasem) doet het elastiek vooral zijn werk bij het landen van de vis. Het elastiek wordt meestal door twee delen van de hengel getrokken en vervolgens met de zogenaamde stonfo-connectors aan het tuig bevestigt. Een goede vuistregel is om verschillende kleuren connectors te gebruiken voor verschillende diktes van elastiek. Wanneer je niet zeker weet wat je op je plaats mag verwachten kies je best voor elastiek nummer 4.
Over lijnen en aasaanbieding
Je maakt best op voorhand thuis enkele tuigen klaar, met verschillende diameter draad (0.06 tot 0.10 mm), grootte van haken (16 tot 22) en verschillende gewichten van dobbers (0.3 tot >1g), afhankelijk van de diepte en de stroming van het hengelwater. Vergeet op het tuigrekje een etiketje te kleven met daarop: de dikte van de lijn, de naam en het gewicht van de dobber. Algemeen geldt de regel dat je zo licht mogelijk moet vissen als mogelijk.
De aasaanbieding is van groot belang bij het vissen op voorn. Voorns azen meestal boven de grond. Daar presenteren we de meestal ook ons aas. Het aas moet zich zo natuurlijk mogelijk gedragen. De loodzetting bepaalt dit. Bij het vissen op voorn gebruiken we, in tegenstelling tot de brasemvisserij geen olivette lood, maar enkele loodhagels. Dit in eerste instantie omdat we meestal met erg lichte dobbers vissen (0.3 tot 0.8g) en in de tweede plaats omdat we zo meer mogelijkheden hebben. We kunnen dan het lood groeperen tot een bulk met hieronder een ketting van enkele valloodjes, maar ook kunnen we een ketting van loodjes maken die over de lijn verdeeld is. Helaas is de voorn zeer onvoorspelbaar in zijn aasgedrag en zal je naast het zoeken naar de juiste diepte ook moeten zoeken naar de juiste loodverdeling om zo je visjes te vangen.
We moeten proberen om het aas zo natuurlijk mogelijk te presenteren. Wanneer we de lijn in het water leggen, moet het aas op een natuurlijke wijze in het water zakken, dit betekend in snel stromend water als een blok naar beneden door het lood te groeperen in een bulk, maar in een kanaal zachtjes door het lood progressief te verdelen, d.w.z. het zwaarste boven en het lichter naar de haak toe. De laatste loodjes verklikken de aanbeet en worden daarom ook verklikloodjes genoemd. Je ziet aan de antenne van de dobber dat de lijn zich onder water uitstrekt, doordat deze heel langzaam gaat staan. Wanneer dit niet gebeurd, kan het zijn dat een vis het aas al bij het afdalen gepakt heeft.
Als aas worden meestal muggenlarven of maden gebruikt.
Muggenlarven
In België wordt in tegenstelling tot in Nederland, waar deze op veel plaatsen en wedstrijden voorboden zijn, zeer veel gevist met muggenlarven. Het is verweg het beste aas voor het vissen op voorn, in de eerste plaats omdat het behoort tot het natuurlijk voedselaanbod van de vissen en daardoor geen argwaan wekt. De belangrijkste reden waarom het in Nederland op de meeste plaatsen verboden is, is de prijs. Voor een vissessie heb je er echter niet zo veel nodig. Onder het lokvoer gebruik ik voor een vispartij van drie uur niet meer dan een halve liter kleine muggenlarven.
Muggenlarven zijn zeer gevoelige beestjes. Je moet er dan ook zeer voorzichtig mee om gaan. Ze worden meestal puur verpakt in een krant en kleven aan elkaar. Het eerste wat je moet doen is de muggenlarven "los" maken. Dit kun je doen met (droge) leem of mergel. Vermijdt het losmaken met lokvoer, omdat muggenlarven hier bijna dadelijk door sterven. Heb je teveel muggenlarven, geen probleem, gewoon invriezen en bij een volgende sessie ontdooien en door het lokvoer mengen. Bij warm weer moet je er wel voor zorgen dat je de muggenlarven koel houd in een frigobox.
Het lokvoer
Het grote verschil tussen voorn en brasem is de wijze van voedselopname. De brasem aast tegen de bodem en een voorn neemt voedsel op dat boven de grond zweeft. Het lokvoer moet dus dus werken.
Al vele jaren gebruiken sportvissers in voornvoer (op kanalen!) duivenmest. Dit mest bevat veel half verteerde zaden en vezels (duiven eten niets anders). Voor voorns is dit een echte lekkernij. Het beste is om vers duivenmest te gebruiken (eventueel ingevroren). Duivenmest moet men echter vanwege zijn grote kleefkracht ook niet te veel gaan gebruiken. Let echter altijd op dat het duivenmest niet verzuurd is. Ontdooid duivenmest bewaar en vervoer je dan ook best met een koelelement erin (zeker bij warm weer). op vijvers gebruik je uiteraard vanwege het verzuren geen duivenmest
Voorn is zeer gevoelig voor het aroma van een lokvoer, daarom worden in een voornvoer ook veel zaden en kruiden gebruikt. Het is ook bewezen dat voorn gevoelig is voor kleur. In de winter bijvoorbeeld reageren ze beter op een donker (zwart) voer.
Nadat het droge lokvoer is aangemaakt en goed gemengd, neem je de emmer met duivenmest en bevochtig je hiermee het droge lokvoer. Pas daarna moet worden gekeken of er extra water nodig is. Water toevoegen doe je met beetjes, best met een plantensproeier. Nu moet men het voer even laten staan, zodat het water kan intrekken. Dit herhaal je twee keer. Als het voer dan voldoende water opgenomen heeft (verzadigd) is, neem je een grove zeef waar je het voer doorheen wrijft. Hierdoor worden eventuele klonters verwijdert en valt het voer gelijkmatig uit elkaar, waardoor het beter werkt.
Peilen
Wanneer men vist op voorn, peilt men meestal de dobber zo af dat de haak net boven de bodem zweeft, en onder invloed van de stroming enkele cm omhoog komt. Zie ook het artikel over peilen
Het vissen
We hebben nu alles netjes voorbereid, de hoogste tijd dus om te gaan vissen.
We kneden nu een aantal voerballen. We willen natuurlijk altijd proberen om de voorn zo vlug mogelijk op de voerplaats te krijgen, maar ook om ze daar te houden gedurende heel de wedstrijd. Daarom kneden we enkele bollen vaster (eventueel met wat leem bij), en werpen deze als eerste in het water. Daarna werpen wat wat minder "harde" bollen. Deze zullen rapper uit elkaar vallen, en daardoor vlugger beginnen te werken.
Let wel op, dat je de voerplaats niet te groot maakt. Werp je voerbollen altijd in aan de zijde waar de stroming vandaan komt.
Zoeken en vangen van de vis
Nu komt het er op aan om zo vlug mogelijk de voorns te vinden en ze tot azen aan te zetten. Dat kan best even duren. Het zijn vaak kleine dingen die het verschil maken tussen vangen en niet vangen. Waar ligt het voer, hoe diep zit de vis, de loodverdeling,... noem maar op. Meestal beginnen we te vissen op waterdiepte, dus met de haak aan de grond of iets erboven. Best ga je eerst de loodverdeling variëren en daarna pas veranderen van diepte.
Je ziet, er zijn enorm veel mogelijkheden, en dan spreken we nog niet van de dikte van de onderlijn of de grote van de haak.
Nu is het verder zoeken totdat de vis begint te bijten en dan, vangen maar...
Dit geld natuurlijk voor alle onderdelen; JE MAAKT HET ZO DUUR ALS JEZELF WILT. Ook tweedehands is een optie!!!! Minimale benodigdheden om op een karper te kunnen vissen zijn:
Waarom motivatie? Nou... het kan lang duren voordat je een karper aan de haak hebt en vele dagen kunnen erbij zijn waar je niets vangt. Veel vissers zijn met veel plezier begonnen en hebben van alles gekocht, maar een jaar later al weer alles verkocht. Leuk voor jou als je nog alles moet hebben, maar minder als je een jaar later zelf ook weer alles weg doet. Karpervissen = uren kloppen. Dagen en nachten. Sommigen zelfs weken. Zo'n dikke big komt niet van niets.
Je hebt kleine karpers en grote karpers. Het record van Nederland is 76 (?) pond. Nou vang je die 70 pond niet in de vijver op de hoek, maar het geeft wel een indicatie over het soort vis dat je vangt en de trekkracht die zo'n dier kan produceren. Hier moet de hengel in ieder geval tegen bestand zijn. Een goede en geschikte karperstok is al te koop vanaf ongeveer 20,=, maar er zijn ook karperstokken voor 900,=. Met die goedkope stok vang je echt niet slechter, maar die dure stok zal waarschijnlijk handgemaakt zijn en misschien iets mooier zijn afgewerkt en waarschijnlijk beter geschikt om op grotere afstanden te vissen. Voor de vijver op de hoek is een karperstok van 3,30 mtr (11 feet) of 3,60 mtr (12 feet) en 1,5 of 2 lbs voldoende. Met dit soort hengels gooi je met gemak een werplood van 30 tot 60 gram Schuivende systemen) of 80 tot 130 gram (vastlood systemen oftewel zelfhaak systemen) naar een behoorlijke afstand. Je hebt dan een flexibele hengel en de kans op losschieters (bij de oever) en doorgetrokken karperlippen is, wat betreft je hengels, klein. Zo'n hengel is, mits goed gebruikt, heel goed geschikt om ook dikke karpers aan land te krijgen. Alles een kwestie van goede lijn en een goed afgestelde molenslip en de handigheid van de visser.
Hier is de lijnkapaciteit en de slipafstelling belangrijk. Zoek naar een molen waar voldoende lijn op kan worden gewikkeld. Meestal staat aan de zijkant van de spoel hoeveel lijn erop kan en van welke dikte. Vis je vaak aan de vijver en is deze vijver niet groter dan 150 meter lang dan is een molen met de gewenste draaddikte en een kapaciteit van 150 mtr voldoende. Je raakt niet zonder lijn als je karper er flink vandoor gaat. Molens hebben een slip waarmee de trekkracht die nodig is om lijn van je spoel te trekken heel mooi mee kan worden afgesteld. Meestal van heel strak (geen lijn komt vrij van je spoel hoe hard je ook aan de lijn trekt) tot en met heel slap (met duim en wijsvinger kan je al lijn afrollen). Na het ingooien stel je de slip zodanig af dat bij een aanbeet je hengel niet van de steunen getrokken kan worden. Dus heel slap. Tijdens de drill kun je dan de slip afstellen op trekkracht van de vis. De slipsterkte zodanig afstellen dus dat je hem nog voldoende sturen kan, maar ook zo slap dat hij zich moe kan zwemmen en geen beschadigingen oploopt. Een gespecialiseerde molen, die voor het karpervissen wordt gebruikt, is de baitrunner. Op een baitrunner zitten twee slips welke via een schakelaar omgeschakeld kunnen worden. Beide slips zijn onafhankelijk van elkaar ingesteld worden. De baitrun-slip moet zo zijn ingesteld dat niet je hengel wordt meegetrokken van je hengelsteunen bij een aanbeet, maar niet zo slap dat je wakers uit hun eigen kunnen zakken (door de slip vallen). Bij een aanbeet hoef je dan slechts de hengel op te pakken en een slag aan de molenarm draaien. De baitrun klapt dan dicht en de normale lijnslip doet dan zijn werk. Door de plotselinge strakkere slipafstelling is aanslaan meestal niet meer nodig, maar is wel nog een aanrader om het wel te doen. Geef daarvoor een korte ruk aan de strakke lijn, om de haak goed in de vissebek te zetten en begin de drill. Wil je sneller werken, dan sla je aan met de molen op de baitrun, houdt daarbij wel de molenspoel vast, want anders sla je alles in de war en in de knoop. Meteen daarna sla je de hendel van de baitrun dicht en de dril begint.
Landingsnet,
Grote vissen, grote netten, grote prijzen. Vraag naar een karpernet en hoe groter, hoe liever.
Er zijn speciale tangen voor te koop. In de meeste gevallen kan je de haak met de vingers eruit trekken, maar soms niet,....en dan heb je een probleem. Een gewone spitsbektang is vaak voldoende, en die liggen vaak bij de bouwmarkt, in de manden bij de kassa, voor een prikje.
Te verkrijgen in allerlei soorten en maten en kwaliteiten. Koop je een nieuwe tas, dan is het verstandig om een regenwater dichte tas te kopen en zo ruim mogelijk met zoveel mogelijk afsluitbare vakjes buitenom. Meestal groeit je assortiment aan spullen en daarbij de vraag naar transportopslag. In dat geval is een iets te ruime tas in het begin al meestal na een half jaar te klein. Uitbreidingen voor in de tas zijn ook mogelijk in de vorm van; molentasjes, spoelentasjes, onderlijnenmapjes, aastasjes, enz, enz.....
Gebruik je 'dunne' lijn (0,20 mm of 0,22 mm) dan is het best heel goed mogelijk om hier een dikke karper mee te landen, maar dan moet je slip zodanig zacht zijn afgesteld dat de lijn niet teveel gestresst wordt. Dat betekend dat je meer ruimte nodig hebt om met de karper te spelen (drillen) en op drukbezochte vijvers resulteerd dit meestal in een dril die vaak door de lijnen van de andere vissers heen gaat met alle ellende die erbij hoort. Goede raad....op drukbezochte vijvers (ook op vijvers met veel obstakels zoals planten e.d.) moet je de karper kunnen sturen en dat betekend dat je vaak de karper een beetje harder moet kunnen omtrekken. Dus de slip iets strakker om de kop van het dier de andere kant op te kunnen trekken, zodat hij niet in andermans lijnen (of tussen de planten) zwemt. In dat geval is een zachte (veel rek) nijlondraad van tegen de 0,30 mm een aanrader. Zit je vaker alleen aan de vijver te vissen dan kun je natuurlijk gemakkelijker met dunnere lijn expirimenteren. Voordeel, er past meer lijn op de spoel....nadeel, je hebt het meestal ook nodig. Dikkere lijn geeft ook meer zekerheid bij het ingooien, vooral op grotere afstand en/of bij gebruik van zwaarder lood.
In allerlei soorten en maten te krijgen. De vraag is;.....(1) welk systeem gebruik je?, en......(2) hoever ga je gooien?, en.....(3) hoeveel gewicht kan je safe met je hengel inwerpen? (1) Bij gebruik van een glijdend systeem is het gewicht van het lood alleen belangrijk om het aas op de gewenste plek te kunnen gooien. Hier gebruiken de meesten tamelijk licht lood (20 gr tot 50 gr). Het lood is namelijk bij de aanbeet niet belangrijk. Bij gebruik van zelfhakende (vastlood-sysytemen) is het gewicht van het lood wel belangrijk. Bij vastlood-systemen houdt het lood de onderlijn strak vast of, via een stoppertje op de hoofdlijn, met slechts weinig speling. De bedoeling van deze systemen is dat na een aanbeet, bij het wegzwemmen, de haak zichzelf, door het gewicht van het lood, inhaakt en een run forceerd. Hier kiezen we lood dat meer dan 60 gram weegt om het juiste effect te scoren. (2) Gooi je verder weg, dan is zwaarder lood soms de uitkomst om die paar meter meer te kunnen halen. Echter....... (3) Ben voorzichtig met de stok en je lijn. Je kunt niet onbeperkt het gewicht van het lood verhogen zonder prijs. Uiteindelijk bereik je het maximum haalbare dat je lijn kan verdragen (knapt bij ingooien) of je hengel begeeft het na een flinke werppoging. Zelf gebruik ik bij een 2,5 lbs hengel niet meer dan 100 gram lood. Dit gewicht kan ik zo hard als ik kan ingooien zonder bang te zijn dat mijn hengel breekt. Voor zulk loodgewicht en grote afstanden is het wel een aanrader om lijn te pakken dat dikker is dan 0,35 mm, om niet je hele montage eraf te gooien.
Meer soorten dan je denkt. Kies voor het begin gewoon standaard onderlijnen en leer zo snel mogelijk hoe je ze zelf kunt maken (veel goedkoper en meer fun). Expirimenteer dan met allerlei soorten onderlijnen en onthoudt de onderlijnen waar je meeste vertrouwen in hebt gekregen. Gebruik deze.
Er is qua stevigheid geen verschil in stokjes in de grond en een rodpod. Met een gummiehamer kun je zulke stokken goed vastzetten in de grond en je hengels liggen daar stabiel op. Echter bij het vissen aan de kant waar de ondergrond hard is (tegels of zo) kun je zulke stokjes vergeten. In dat geval kies je voor een hengelstandaard (rodpod). Hierop twee buzzerbars (waar je hengels daadwerkelijk op liggen) voor minimaal twee hengels.
De meestgebruikte vorm van een beetindicator is een dobber. Als we met een pendobber op karper gaan vissen dan noemen we dat penvissen. Oorspronkelijk is de pen een omgebouwde pauweveer met een, in signaalkleur, gekleurde top. De hengels zijn lichter dan de hengels voor afstandvissen en de afstand waarop gevist wordt is korter dan bij afstandvissen. Bij het op afstand vissen op karper is een dobber alleen maar in de weg en je ziet hem waarschijnlijk toch bijna niet door de afstand. Geen dobber dus, maar wat dan wel? De simpelste vorm.....een stuk zilverpapier aan de lijn hangen tussen het eerste en het tweede oog vanaf da molen. De lijn omlaag trekken opdat er speling is en bij een aanbeet zie je dan het stuk zilverpapier omhoog schieten, omdat de lijn strak gaat staan. Heel goedkoop alternatief voor zilverpapier zijn rood/wit gekleurde plastic balletjes die via een druk op een knop aan de lijn kan worden gehangen. De meer geavanceerde systemen gebruiken elektronische beetverklikkers (geluid) die al dan niet een trek aan de lijn met een andere toon weergeven dan een terugzwemmer (naar je toe). Samen met een swinger of linedancer of monkeyklimber (enz, enz) heb je dan een audio-visuele beetindicatie. Bij lange sessies is dit een zeer luxueuze vismanier. Je hoeft niet de gehele tijd op je beetindicator te letten en toch een aanbeet niet missen.
Hier bedoel ik het spul dat je gebruikt om de karper aan je plek te krijgen. De meeste visvijvers hebben een goede visstand en zijn te klein om een echte voercampagne te starten. Erger nog, er wordt al zoveel ingegooid, zodat intussen de hele vijver een grote voerplek is geworden. Het wordt hier ook niet met dank afgenomen als er iemand de boel ligt te verzuren met emmersvol spul. Aan de grote rivieren of aanliggende plassen is dat een andere zaak. Hier kan een voercampagne voor het broodnodige resultaat leiden. Elke tweede dag minimaal de plaatsen waar je wilt vissen met voer bestrooien kan een plaats maken waar regelmatig karpers komen kijken of er wat te halen valt. Bij sterke stroming en bij vaarwater voer je meer dan bij stil;staand water. Geschikt spul is alles wat je aan de haak wilt proberen, maar ook meelproducten (maccaroni, karperdeeg ed), aardappels, en ander klein voer zoals tarwe, rogge, mais, hennep, pindas (alles wel mits even goed gekookt) en kant en klare pellets (geperste en,of gekookte korrels of brokken) of hondenbrokken (mits zinkend).
Zoveel mensen zoveel soorten. Het meest gebruikt zijn de zogenaamde boilies. Hardgekookte deegballetjes (vandaar de naam ... boil = koken) in allerlei kleuren en smaken en maten. Niets tegen boilies. Ze zijn gemakkelijk in gebruik. Zelfmaken geeft meer voldoening (en is goedkoper), maar ook meer troep. Niet te versmaden zijn ook de andere soorten aas zoals; lunchmeat (SMAC), kaas, tijgernoten, mais, kikkererwten, bepaalde boonsoorten, aardappel, fricandel enz, enz... Zoek zelf uit wat voor voer op welke vijver in welk jaargetijde het beste gaat. Vis als het even gaat anders als de rest. Zeker als niemand wat vangt. De zachtere aassoorten zijn moeilijk op afstand te presenteren, want je gooit ze er gewoon vanaf, maar dan gaan we dichterbij zitten of/en gebruiken we een penhengel.