Jan-Pieter heeft een doosje doopsuikertjes gekregen van een geboorte. Hij mag één hebben in de auto, dat wil zeggen, als hij eerst flink zijn boterhammetjes opgegeven heeft. In de auto op weg naar school horen we hem zeker 5 keer vragen of hij er écht niet nog één mag. Het antwoord is natuurlijk telkens neen, en tegelijk blijft Majuju maar roepen "nog" (naast mama en papa het enige woord dat ze kent maar daar kom je als kind wel al een eind mee). We komen aan in de kribbe en stellen vast dat Majuju door haar broer bevoorraad geweest is van doopsuikertjes, niet alleen met een mond vol, maar ook in beide handjes.
- Mama: Ewel Marie-Julie, heb jij zoveel doopsuikertjes van je broer gekregen? - Papa: Jan-Pieter, jij bent lief hoor van zo je doopsuikertjes te delen met je zus. - Jan-Pieter: Marie-Julie mag de witte hebben want die zijn toch niet lekker. Ik eet alleen de kleurtjes....