In mijn cel was het wachten op die ene
ochtend. De ochtend waarop ze mij zouden halen en mij zouden executeren.
Ik dacht na over de twee mogelijkheden
van mijn gratieverzoek. Ik ging er steeds vanuit dat het afgewezen zou worden,
maar soms dacht ik ook dat het toch aanvaard zou worden. Aan dat laatste mocht
ik niet te veel denken omdat de teleurstelling dan groter zou zijn.
Het enige waar ik nog aan kon denken
was ontsnappen. Ik had spijt dat ik vroeger geen interesse had in
misdaadverhalen. Misschien had ik in een van die verhalen geleerd hoe ik moest
ontsnappen maar als ik al kon ontsnappen was er de kans dat ik op straat
neergeknald zou worden.
Ik wou de aalmoezenier niet ontvangen
omdat ik hem niks te zeggen had. Na een paar afwijzingen kwam hij een
vriendschappelijk bezoek brengen. Hij vroeg mij of ik in God geloofde maar dat
deed ik niet. Hij vertelde dat God mij zou steunen in deze moeilijke tijd en
dat veel mensen in mijn situatie zich aan God toevertrouwden. De aalmoezenier
zei dat hij voor mij zou bidden. Ik begon te roepen, schold hem uit en greep
hem vast. Nadat ik mijn gevoelens had uitgeroepen, is hij weggegaan.
Ik dacht na over mijn leven. Ik was
gelukkig geweest en dat was ik nog steeds.
|