De leuze Ken u zelf, Γνωτι σεαυτον (Gnooti seauton), leek zijn leidmotief bij de benadering van kennis over de werkelijkheid. Hoe kan iemand iets kennen, als hij zichzelf niet kent? Wie kent er dan? En wat is de waarde van zulke ongegronde kennis? Hij leek vooral zelf op zoek naar die ultieme kennis van het diepste zelf, waarzonder men niets echt kent. En als men dat kent, dan weet men tenminste wie er niets kent, en kan vandaaruit reële kennis worden opgediept.
Dat opdiepen van kennis moest volgens Socrates gebeuren zoals een vroedvrouw een kind ter wereld helpt komen, door tussen te komen met beurtelings aanmoediging om door te gaan of op te houden, en zijdelings te helpen duwen en masseren. Hij noemde deze gesprekstechniek de μαιευτικη τεχνη (maieutike techne), de vroedvrouwtechniek. Men moest bij de 'leerling' of de zoeker naar waarheid deze techniek toepassen om hem te helpen die waarheid, de echte kennis, in zichzelf te ontdekken. Want alleen in zichzelf heeft men echte kennis. Al het andere van horen zeggen en van zien doen is namaakkennis. Kennis moest volgens hem helemaal authentiek zijn. Zijn techniek kwam bij de ander over alsof er van de hak op de tak gesprongen werd, maar Socrates was enkel aan het pogen de stevigheid van de reeds verworven kennis te toetsen, en al wat los zat moest worden verlaten. Op velen kwam hij arrogant en pedant over met zijn eeuwige vragen, die er enkel om bedoeld waren de ander uiteindelijk tot zichzelf te laten komen. Maar dit werd hem vaak niet in dank afgenomen, zeker niet door de grotere gevestigde ego's van de maatschappij (die evenmin zichzelf kenden).
Van Socrates zijn in het geheel geen geschriften bewaard gebleven. Voor een beeld van zijn werk moet men afgaan op wat anderen daarover hebben gezegd, zoals Plato in zijn dialogen Apologie en Symposium en in geschriften van Xenophon. De Griekse blijspeldichter Aristophanes verwerkte in zijn werk venijnige kritiek op Socrates' filosofie (deze geeft, hoewel zwaar gekarikaturiseerd, een idee van hoe Socrates bij de gewone man in de straat overkwam, maar hoeft weliswaar niet als deugdelijk referentiepunt genomen te worden als het op de waarde van zijn filosofie zelf aankomt).
Communicatie als methode
Socrates was een echte communiceerder. Men vond hem altijd ergens op de agora omringd door een groepje toegewijde luisteraars, met daartussen ook enkele achterdochtigen of zelfs afluisteraars. Hij toetste zijn denkbeelden voortdurend in z.g. 'dialectische' of socratische gesprekken met allerlei mensen, en perste als het ware hun kennis uit hen, om die vervolgens op waarheids- en houdbaarheidsgehalte te onderzoeken en zo nodig te verwerpen (en dit gebeurde maar al te vaak! Men noemde deze verwerping aporia, van het Griekse aporein: zich geen uitweg meer weten). Niet iedereen kon deze methode van onderzoek (elenchus) waarderen en hij had dan ook vele tegenstanders. Onderwerpen voor deze dialogen waren meestal deugden als rechtvaardigheid, zelfbeheersing, vroomheid, dapperheid en wijsheid. Door beredeneerd onderzoek van ieders kennis van toepassingen zocht Socrates naar algemeen geldende waarheden en principes voor het menselijk doen en laten. Hij was ervan overtuigd dat het mogelijk was door inzicht en kennis de deugd te vinden en vond dat iedereen de deugd kan aanleren, zijnde een zaak van het intellect. Dit denken wordt ook wel het ethisch intellectualisme genoemd.
Socrates paste de inductieve methode van redeneren toe, waarbij hij vanuit een verzameling van details naar het geheel toewerkte, ofwel door toetsing van vele individuele inzichten tot een algemeen geldende waarheid trachtte te komen. Zijn uitgangspunt was "Ik weet dat ik niets weet"; daarmee attaqueerde hij methoden van de Sofisten, de rondtrekkende leraar-deskundigen van die dagen, maar erkende tevens dat ook hij niet het definitieve antwoord had op het ethisch-kentheoretische vraagstuk. Wel boekte hij een negatief resultaat: hij bakende scherper af wat ondeugd was. Zelf leefde hij consequent naar de wel gevonden principes.
Morele onkreukbaarheid als uitgangspunt
Twee voorbeelden van die morele onkreukbaarheid zijn de volgende: Op een gegeven moment (404 v. Chr.) was er in Athene een periode van terreur (door de zgn. Dertig Tirannen) Deze kliek probeerde Socrates te compromitteren door hem te bevelen een zekere Leon die in Salamis woonde (en waarover de dertig volgens de, overigens te harde, wet geen jurisdictie konden laten gelden) te arresteren. Deze Leon zou vervolgens ter dood gebracht worden. Socrates weigerde. Hij behield alleen maar zelf het leven doordat niet lang daarna de dertig werden vervangen door een nieuwe democratie. Twee jaar later, onder de nieuw gevestigde democratie, was hij toevallig voorzitter van de volksvergadering (die functie rouleerde namelijk) vlak nadat Athene bij de Arginusae een zeeslag had uitgevochten. Daar gingen 25 schepen verloren maar de vijand verloor er 75. De Atheense bevelhebbers waren echter door een opgestoken storm niet terug gegaan om eventuele overlevenden te helpen en om de lijken te bergen (die dan thuis begraven konden worden). Het Atheense volk was furieus en wilde de betrokkenen het liefst meteen lynchen maar ze wilden dat de schijn van legitimiteit geven door middel van een hoofdelijke stemming in de vergadering zonder begeleidend proces. Door allerlei dreigementen kwam Socrates alleen te staan, maar hij bleef weigeren met de verkeerde procedure akkoord te gaan. (Hij werd overigens overstemd en de executies vonden toch plaats).
Verband met Plato
Plato was eigenlijk een dichter. Op een dag liep hij met enkele rollen eigen werk onder de arm naar de plaats waar hij hiermee kon meedingen aan een wedstrijd voor de beste poëzie. Toen hij over de agora liep hoorde hij de stem van een man die zijn aandacht trok. Hij ging op een groepje toehoorders rond die man af en ontmoette er Socrates. Geboeid bleef hij daar de hele tijd staan luisteren, tot het te laat was om zijn werk nog op het bureau af te geven. Dat voorval gooide zijn hele leven om en hij begon de weg van Socrates te volgen en te bestuderen.
Omdat we Socrates voornamelijk via Plato kennen is het (nog steeds) onduidelijk waar Socrates' leer precies ophoudt en waar die van Plato begint. In zijn Metafysika (987b) zegt Aristoteles echter dat Socrates voorbijging aan de fysieke wereld en zijn denken wijdde aan de moraal en zich als eerste denker in déze sfeer op de definities richtte om naar de universalia te zoeken, en dat Plato hem hierin volgde. Plato nam aan dat er geen algemene definities van de zintuiglijke dingen konden zijn (die immers waarneembaar steeds aan verandering onderhevig waren) en dat we daarom de algemene definities dus elders moeten zien te vinden. Plato noemde die algemene definities: "Ideeën". Tot zover Aristoteles. Alles overziend kunnen we stellen dat Plato voortborduurde op de Socratische dialectische methode waarmee hij (S.) de (meestal nog onvolmaakte) definities van anderen toetste in hun onderling verband (en waarmee hij zich niet altijd populair maakte).
Aristoteles werd geboren in 384 v. Chr. te Stageira (Chalkidice), als zoon van de befaamde arts Nicomachus, lijfarts van koning Amyntas VI van Macedonië (= grootvader van Alexander de Grote). Aristoteles is vroeg wees geworden. Op zeventienjarige leeftijd vertrok hij naar Athene en werd als leerling opgenomen in Plato's Academie, die hij pas twintig jaar later, na Plato's dood in 347 v. Chr., weer verliet.
Aristoteles mag gezien worden als de eerste homo universalis omdat hij de logica en de methodologie invoerde als manier om wetenschap en filosofie te bedrijven. Hij beheerste ook de totaliteit van de toenmaals bekende wetenschappen (filosofie, psychologie, politieke en sociale wetenschappen, wiskunde en natuurwetenschappen, taal- en letterkunde, theater...), die hij systematisch en methodisch tot een in zichzelf gesloten systeem uitwerkte. Aristoteles kan zo worden beschouwd als systeemfilosoof.
Na op enkele plaatsen als docent werkzaam geweest te zijn, werd hij in 342 v. Chr. door koning Philippus II naar Macedonië ontboden om als privéleraar de opvoeding van zijn veertienjarige zoon Alexander te verzorgen (tot ca. 340 v. Chr.).
Hij keerde in 335 v. Chr. naar Athene terug, waar hij dertien jaar lang in de Peripatos (wandelgang) van het Lyceum (Grieks Lykeion) heeft gedoceerd. Daarom wordt hij de stichter van de "Peripatetische School" genoemd.
Als gevolg van een anti-Macedonische reactie na het plotse overlijden van Alexander de Grote (in 323 v. Chr.) werd hij als collaborateur beschouwd en aangeklaagd wegens goddeloosheid. Anders dan Socrates verliet hij de stad, met als motivering "dat hij de Atheners een tweede vergrijp tegen de filosofie wilde besparen." Hij week uit naar Chalkis, waar hij een jaar later stierf aan de gevolgen van een maagkwaal. Uit zijn testament leren wij Aristoteles kennen als een zorgzaam huisvader en een humaan meester voor zijn slaven. Van enkele vrienden weten wij alleen dat zij hem zijn leven lang trouw gevolgd hebben.
Veel van het oorspronkelijke werk van Aristoteles is reeds in de eerste eeuwen na zijn dood verloren gegaan. Onder de verloren werken behoren ook zijn dialogen, de enige teksten die door Aristoteles zelf uitgegeven waren. Vermoedelijk is slechts ongeveer 1/5 van het totale werk bewaard gebleven en bij ons bekend. De talrijke - nog steeds erg talrijke - bewaarde werken van Aristoteles zijn meestal cursusnotities en lesvoorbereidingen voor eigen gebruik, en waren oorspronkelijk niet voor publicatie bestemd. Dit is meteen ook de verklaring voor de onsystematische en soms zelfs schetsmatige structuur van de ons bekende teksten. Aristoteles' werken worden traditiegetrouw in het Latijn getiteld: gedurende de Middeleeuwen waren ze in het Westen enkel bekend in een Latijnse vertaling van een Arabische vertaling uit het Grieks.
Plato kwam uit een hoogadelijke familie en groeide op in een zeer gecultiveerd milieu. Zijn voornaamste belangstelling ging uit naar de politiek.
Op naam van Plato staan de Apologie, 37 dialogen, 13 brieven en de 'Definities' (Òroi). De apologie en 27 dialogen zijn met zekerheid authentiek te noemen. Gangbare theorie wil dat zijn oeuvre een ontwikkeling in zijn denken laat zien:
- Sokratische periode, inclusief de Apologie, met nog geen enkele spoor van de Ideeënleer , Plato was een leerling van socrates en veel wat plato heeft geschreven staat in verband met wat hij bij socrates leerde. Plato leerde socrates al tijdens zijn kinderjaren kennen.
De meeste leden van Plato's aanzienlijke familie waren in de politiek werkzaam. Ook Plato was voorbestemd voor een bestuursambt, maar ondanks zijn levenslange belangstelling voor politieke zaken heeft hij nooit een politieke functie in Athene bekleed. Op een morgen (hij was toen twintig jaar) zag hij namelijk Sokrates met een groepje jonge mensen praten en hij begreep al snel dat hij zich bij die man moest aansluiten. Hoewel hij nooit zijn interesse in politiek verloor, zag hij in dat filosofie een veel wezenlijker studie voor hem was. Deze keuze voor filosofie werd nog versterkt doordat Plato teleurgesteld raakte in het politiek functioneren van zijn stad. De radicale democratie zorgde in zijn ogen voor een log en slecht functionerend bestuursapparaat, maar ook de daarop volgende oligarchie was voor hem geen geslaagde bestuursvorm.
Plato heeft (tussendoor want voornamelijk bleef hij bij Socrates) een aantal lessen gevolgd van Cratylus, een recente Heracliteeër. Deze leerde dat er in de wereld absoluut niets blijvends bestaat, zodat het niet eens mogelijk is de dingen met een naam te noemen en men zich er bij beperken moet ze met de vinger aan te wijzen.
Er is geen geschreven regel van Socrates aan ons overgeleverd. Alles wat wij van hem weten vernemen wij van zijn leerling Plato, die Socrates op laat treden in zijn 'Dialogen'. In dit werk verduidelijkt Plato ook de socratische methode: is een antwoord gegeven, dan ontleden nieuwe vragen de waarheid stap voor stap en laten haar, zoals een vroedvrouw, aan het licht komen. Deze kennismethode wordt ook wel Maieutica, 'de kunst van de vroedvrouwen' genoemd. Alleen staat aan het einde niet een ondubbelzinnige waarheid, een voor eeuwig geldend weten, maar een wetend niet-weten: 'ik weet dat ik niets weet'.
- Socrates ter dood veroordeelt (399), Nadat Socrates zijn doodvonnis heeft ondergaan, vlucht Plato naar Megara in ballingsschap.
Gedesillusioneerd stortte Plato zich toen op de filosofie, omdat hij van mening was dat een staat alleen goed bestuurd kon worden als oprechte filosofen de macht in handen hadden, of als politici oprechte filosofen werden. Net zoals Socrates hekelt Plato de egoïstische moraal die de Atheners in haar greep heeft gekregen. Volgens Plato is tegen onrecht, verval en corruptie geen andere mogelijkheid van kritiek dan die van de revolutionering van het gehele leven van de grond af aan, dat wil zeggen: op grond van gerechtigheid en deugd. Evenals Socrates is Plato van mening dat het verval van Athene berust op het ontbreken van de deugd die gebaseerd is op inzicht, op kennis, op een weten dat alleen de filosofie kan voortbrengen. Tegen de bedrieglijke en voorbijgaande mening van Jan en alleman is het nodig om inzicht en deugd te onderwijzen.
- overgangsperiode na 393 vóór Chr. (eerste reis) met kritiek op de sofistiek en een eerste aanzet tot de Ideeënleer , Maar Plato gaat verder dan Socrates, in zoverre dat hij het relativisme van de sofisten en het wetend niet-weten van Socrates niet aanvaardt. Voor hem is de filosofie immers wetenschap die in staat is geldige kennis te verschaffen. Plato vraagt en onderzoekt: Welk verlangen draagt de mens in zich om? Wat is de zin van zijn Zijn? - Met deze vragen begint, zoals hij zegt, het reuzengevecht om het Zijn. Het is de drift van de Eros, van de liefde, waarin het oerverlangen en het oer-Zijn van de mens verborgen ligt, zegt Plato. Deze Eros is het verlangen naar het schone, het verlangen van de mens deel te hebben aan het schone, daarin een thuis te vinden. De mens ziet allereerst de schoonheid van de dingen en van de mensen, eerst in één, dan in verschillende en vervolgens in alle. Maar de Eros drijft hem nog verder. Hij wil het Schone zelf aanschouwen, hij wil het oerbeeld van het schone ontdekken. Dit oerbeeld van het schone aanschouwt hij uiteindelijk in de idee van het schone.
- Bloeitijd, waarin de Ideeënleer algehele grondslag is van zijn wijsgerig denken (Symposion, Phaidon, Staat II-X) , Hiermee belandt men bij het meest wezenlijke deel van Plato's filosofie: de leer van de ideeën. Uitgangspunt van deze leer is de vraag: Wat is het gemeenschappelijke wezen van de talrijke dingen die ons omgeven? Welke is het ware, werkelijk Zijn? Op zoek naar het antwoord drijft de Eros, het verlangen, de mens zover tot hij uiteindelijk met 'de ogen van de geest' het wezenlijke ziet, en wel in de idee van het schone als een 'van nature wonderbaarlijk schoon iets, dat in de eerste plaats altijd is en geen worden noch vergaan kent'. De onveranderlijke werkelijkheid van de idee kan hij dus aanschouwen, terwijl hij de veelheid van de dingen slechts kan waarnemen met de zintuigen. Deze dingen zijn naar hun wezen echter slechts afbeeldingen van de idee (schaduwen van de idee).
Idealisme bij Plato Plato legt met zijn leer van de Ideeën de grondslag van het idealisme in de filosofie, dat de opvatting is dat al het werkelijke een idee van de geest is, ook elk materieel ding. De mens neemt slechts de verschijning van de dingen waar; toegang tot de wereld van het eigenlijke van de dingen, dat de idee is, kan hij bij Plato slechts krijgen door herkenning (anamnese). Het tegendeel van het idealisme is het materialisme, dat de opvatting is dat al het werkelijke een stoffelijk bestaan heeft en zo ook direct aanvaardbaar is.
- ouderdom, waarin de Ideeënleer staatkundige rechtvaardiging krijgt; dit in combinatie met elementen uit het Pythagoraeisme (Wetten, Timaios, Kritias) ,
- reis naar het westen (±389): Pythagorische vorst Tarente, Dionysius I (Sicilië) Vroeg in zijn ontwikkeling als filosoof maakt Plato een uitgebreide reis door de toenmalig bekende wereld en komt in de Kyrenaïka, Zuid-Italië (waar hij in contact komt met de Pythagoraeërs) en Syrakuse. Hier is hij te gast bij Dio, zwager van tiran Dionysios I. Zijn pogingen om zijn staatkundige theorieën op de situatie in Syrakuse toe te passen (het is vooral Dio die hem ertoe aanmoedigt) komen hem op verbanning door Dionysios te staan.
In 387 vóór Chr. wordt zijn schip op zee door piraten onderschept, maar een kennis die bij toeval op de slavenmarkt van Aigina rondliep, weet hem vrij te kopen.
- stichting van de Academie (±387) In Athene teruggekeerd sticht Plato een school (d.w.z. een kring van belangstellenden) in het gymnasion van de Akadèmeia, een landgoed gewijd aan de hèros Akadèmos. Zijn verdere leven en werk in Athene worden nogmaals door twee Syrakusaanse avonturen onderbroken, respectievelijk in 367 en 361 vóór Chr..
- toetreding van Aristoteles tot de Academie(±367)
Plato ontwikkelde, geïnspireerd door de denkbeelden van Sokrates over de menselijke aretè, een ideale staatsvorm, die hij op Sicilië tijdens het bewind van Dionysios II (367-357 v. Chr.) in praktijk wilde brengen. Maar zoals dat wel vaker het geval is met politieke utopieën: de theorie bleek in de praktijk moeilijker uitvoerbaar dan op papier, vooral omdat er tussen Plato en Dionysios in de loop der tijd een verwijdering ontstond, die aan hun samenwerking een eind maakte. Uiteindelijk moest Plato heimelijk Sicilië ontvluchten. - tweede reis naar Sicilië (±367) - eerste gevangenschap, met veel moeite vergunning om terug te keren naar Athene. - derde reis naar Sicilië (±361) - tweede gevangenschap - bevrijding uit gevangenschap onder Dionysius II (±360)
De rest van zijn leven (hij was toen al zestig jaar oud) besteedde hij aan de verdere uitbouw van zijn universiteit te Athene, de Akademia. Het was zijn verlangen op deze school jonge mannen tot bekwame politici op te leiden door ze een basisprogramma van filosofie en wetenschap te presenteren. Zo hoopte hij via een omweg toch tot een ideale samenleving te komen.
Plato sterft in 347 vóór Chr. in Athene.
De inhoud van het denken van Plato staat in het teken van de synthese (resultaten van oudere wijsgeren worden met zijn oorspronkelijke kijk tot één geheel aaneengesmeed) en van Eros ('ErwV, de goddelijke gave die de mens is gegeven om het verlangen naar het hogere en het betere in hem levendig te houden). Plato's denken is hiermee niet een wetenschappelijke kunst, maar een levensleer. Deze impliceert een streven naar wijsheid en bezit van ware kennis. De wijsbegeerte van Plato wordt reeds in de klassieke tijd ingedeeld in de categorieën dialektika, physika en ethika.
Dialektika is het geheel van logika (denkleer), metaphysika (leer van het bovenzinnelijke) en kentheorie (leer van de zintuiglijke waarnemingen). In zijn vroegste dialogen hanteert Plato de term Idee in de zin van algemeen begrip (de 'koe' waarover gesproken en gedacht wordt, tegenover de koe die in het weiland staat). De latere, definitieve vorm van de Idee is een werkelijke eenheid (tegenover de veelheid van verschijnselen), onafhankelijk van ons kennen. De Idee heeft een andere bestaanswereld die de wereld die wij dagelijks waarnemen, 'overstijgt'. Dit noemen wij 'transcendentie'.
De ons omringende, waarneembare wereld bestaat uit nabootsingen en kan alleen bestaan dankzij een deelhebben (metecein) aan de kenbare wereld (topoV) van de Ideeën. Gevolg is dat de wereld van de verschijnselen tussen werkelijkheid en niet-werkelijkheid in staat. Onze waarnemingen hiervan zijn slechts schijn (doxa).
Zo wordt het menselijk bestaan beheerst door de scheiding van zintuiglijke en verstandelijke kennis. Alle kennisverwerving is in verband hiermee in graden in te delen. Verstandelijke kennis ontstaat niet door zintuiglijke kennis, maar is sluimerend in de mens aanwezig om door herinnering, anamnese aan de dag te treden. Als mens moeten wij ons hiervan bewust worden gemaakt.
Plato's ethika (leer van de menselijke gedragingen) geeft aan de menselijke ziel een bemiddelende rol tussen waarneembare en kenbare wereld. De ziel (die deel heeft aan een goddelijk wezen) is in het menselijk lichaam opgesloten en streeft ernaar zich te bevrijden en tot de eeuwige werkelijkheid terug te keren. Dit is de van de Pythagoraeërs overgenomen leer van de zielsverhuizing. Plato aanvaardt hiermee een kwalitatief onderscheid tussen lichaam en ziel. De laatste is onsterfelijk!
Plato gaat nog verder door een driedeling van de ziel aan te nemen in een hiërarchische ordening (van hoog tot laag): een deel dat streeft naar ware kennis (to logistikon), een deel dat streeft naar zelfhandhaving, macht en eer (to JumoeidhV) en een deel dat streeft naar lichamelijk welzijn en zinnelijk genot (to piJumhtikon). De ziel en met name to logistikon dient naar volmaakte kennis van de Ideeën te streven. De Ideeën worden daarmee de norm voor het menselijk bestaan. Het einddoel van dit alles is geluk (eÛdaimonia). De mens wordt in zijn strevingen gedreven door Eros ('ErwV), het ingeboren verlangen naar het Goede.
In zijn staatkundige theorieën is Plato een uitgesproken aristocraat die in een standenmaatschappij gelooft. In zijn ogen zijn mensen niet gelijk in aanleg en gaven. De ideale staat moet daarom een indeling hebben in drie standen, overeenkomstig die van de menselijke ziel (zie schema hieronder).
De bestuurders worden alleen door de kennis van de Ideeën geleid en dat kunnen in goede samenlevingen alleen de wijsgeren zijn! De twee hoogste standen moeten zich volledig ondergeschikt maken aan het staatsbelang: Platonisch totalitarisme. Zij kennen geen privébezit: Platonisch communisme.