De spaarlamp (of compacte fluorescentielamp (CFL)) werd voor het eerst gemaakt in de jaren ’70 als een type lamp dat eind jaren 80 op de markt kwam. De eerste generatie was in verhouding kostelijk en had geen significant hoger rendement dan de alomgekende gloeilamp. De huidige (vierde) generatie spaarlampen is goedkoper te produceren en heeft een hogere efficiĆ«ntie. Spaarlampen zijn fluorescentielampen, net als TL-lampen. In 1982 had de eerste versie met een gewone ballast een bijnaam “dikke nek”, ietsje later volgde de spaarlamp met elektronische ballast met zijn schuilnaam “lange vingers”.
Een spaarlamp is een opgevouwen TL-lamp die in een normale lampfitting past. De stroom gaat door een buis die gevuld is met kwikdamp. Als een elektron uit die stroom tegen een kwikatoom botst, kan het daarbij een ander elektron uit zijn baan stoten. Bij het terugvallen van deze aangeslagen toestand naar de grondtoestand komt energie vrij in de vorm van ultraviolette straling.
De ultraviolette straling is niet zichtbaar. Aan de binnenkant van de glaswand van een spaarlamp zit daarom een laagje poeder dat verschillende fluorescenties vertoont, en daarmee de UV-straling omzet in warm wit licht.
Een nieuwere (nuja ‘nieuw’: 1996), nog efficiĆ«ntere techniek is het gebruiken van zeldzame fosforzouten in plaats van het fluorescerende poeder in lampen met metaalhalogenide (hogedrukkwik). Hierbij stijgt het rendement van de spaarlamp nog meer, maar spijtig genoeg ook de kostprijs. De MH-lamp moet gezien worden als een nieuwe standaard, al zijn ze meer geschikt als vervanging van de wat grotere halogeenlampen, dan voor thuisgebruik. Vooral in winkels en openbare gebouwen zijn deze soorten lampen aan te treffen. In de toekomst zal dit type lampen vervangen worden door ledlampen.