De oudste lampen waren de olielampen uit het oude Griekenland en Rome, die werden gevoed met olijfolie. Petroleumlampen werden in 1859 geïntroduceerd als opvolger van de olielamp. Daarnaast verscheen in diezelfde eeuw ook de gaslamp. Begin 20e eeuw kwam de carbidlamp en even later de succesvolle Petromaxlamp in opmars. Tegelijkertijd deden de prille vormen van elektrische verlichting hun intrede met eerst de booglamp, de Nernstlamp en al vrij snel daarna de gloeilamp. Deze ontwikkeling sloot goed aan bij het effect op gebruiksvoorwerpen van de tweede industriële revolutie waarbij de scheiding van lichtbron en het armatuur het onderhoud vereenvoudigde. Ook kon het licht voor de decoratieve kunst beter (en vooral goedkoper) worden toegepast. Zo ontstonden voor de verlichting binnenshuis naast de plafonnière en de hanglamp, ook de tafellamp, de bureaulamp, de (staande) schemerlamp en de kroonluchter.
Olielampen
Een olielamp produceert licht door verbranding van brandbare vloeistoffen, zoals petroleum (kerosine), Stookolie (of huisbrandolie) Dieselolie (of gasolie) en de schoonbrandende lampolie (of vloeibare paraffine).
Gaslampen
Een gaslamp produceert licht door verbranding van brandbaar gas, zoals propaan (lpg) en butaan ("campinggas"), veelal in combinatie met een gloeikousje.
Oliedruklampen
Een oliedruklamp is een combinatie van beide. Hier wordt een brandbare vloeistof onder druk gebracht, via de eigen vlam verhit en door een sproeier verneveld. Dit leidt tot een snelle verdamping met als resultaat een brandbaar gas, dat de uiteindelijke brandstof vormt.
|