De kronieken van Eoros
Opgetekend door Minorad de oude
Het jaar 1569 volgens de telling van de wijzen van Estos
Dag 1, de start van de kronieken
Ik ben Minorad de oude, adviseur van Bardoban V koning van Eoros. De koning heeft me gevraagd deze aanvulling op de kronieken persoonlijk en zo correct mogelijk te maken. Het zou wel eens het laatste kunnen zijn dat van ons prachtige rijk bewaard blijft.
Maanden lang hebben geruchten door het rijk gevlogen. Ze doken zomaar op, soms gestaafd door bewijs, soms als uit de lucht gegrepen. Het begon met de verschijning van de vier grijze ridders. In de vier windstreken van het rijk doken plots vier ridders op, hoewel ze te paard rijden, rijden ze sneller dan enig ruiter ooit gereden heeft. In hun spoor treft men telkens dood en vernieling aan. Niemand die weet wie deze ruiters zijn noch waar ze vandaan komen slechts één ding staat vast ze zijn op zoek naar iets. In het oosten zijn er de orks die steeds vaker uit hun holen komen en gedurfde overvallen plegen. Uit het zuiden kwamen er vluchtelingen die gruwelijke verhalen vertelden over moord, plundering en verkrachting door legers uit de Zuiderlanden. Kwamen want sinds een maand is er geen enkele vluchteling uit het zuiden aangekomen en geen enkele van de troepen uitgezonden om orde op zaken te stellen is weder gekeerd. De koning is terug gekomen vanuit het westen van het land alwaar de zee en het stormweer vele verschrikkingen hebben aangericht. Niet alleen reist de zee steeds hoger en woester op, ook vele zeewezens met wie we voorheen een verbond hadden vallen argeloze zwemmers, vissers en zelfs oorlogsschepen aan. Duistere machten roeren zich en niemand die er iets aan kan doen. Velen zeggen dat het rijk verdoemd is en dat het einde der tijden nabij is en ik kan ze geen ongelijk geven. Ons gouden rijk stort langs alle kanten in en niemand weet waarom. Zelfs de goden reageren niet meer op onze smeekbedes. Hebben ze ons verlaten of voeren ze zelf een verre en machtige strijd? De laatste keer dat we hun onsterfelijken hebben gezien is ook al maanden geleden en zij hadden toen slecht nieuws voor hun meesters.
Dag 2
We hebben een ooggetuige van 1 van de ruiters. In het noorden is een jongeman ter nauwernood ontsnapt aan 1 van de ruiters. Hij is 2 weken onderweg geweest om het aan de koning te kunnen verhalen. Hier volgt de beschrijving van de ruiter uit het noorden opgetekend door Minorad de oude zoals verteld door Gestan uit Birlag.
De ruiter uit het noorden
Het was een dag zoals alle andere in Birlag. Ondanks de geruchten die we opvingen uit andere delen van het rijk hadden we het goed. Ik was s morgens vroeg, nog voor de zonsopgang gaan jagen samen met mijn broer Gastèn. In het Reumerwoud. Plots gingen er hoefslagen door het bos met het geluid van donderslagen. Een onnatuurlijk gevoel bekroop me. Ik voelde alle vreugde en geluk uit me gezogen worden. Ik voelde men dood steeds nader komen. Op dat moment zag ik hem voor het eerst. Sneller dan een sterfelijk oog kan waarnemen denderde het als een grijze streep voorbij richting ons dorp. Het was pas toen hij in de verte verdwenen was dat we beseften waar hij naartoe ging. We zijn zo snel mogelijk terug naar het dorp gelopen. Doch het was te laat. De huizen waren verwoest, het hele dorp vermoord. Iedereen lag dood op straat, hoewel er nergens wonden te zien waren en er was een afgrijselijke lijkenlucht. De ruiter keek naar me. Hij was geheel in het grijs gekleed en had een helm op waardoor ik zijn gezicht niet kon zien. Toen slaakte hij een kreet van woede en het klonk als was het duizend man. Mijn broer werd gek van razernij en verdriet en rende schreeuwend naar de vreemdeling. Hij was nog geen twee stappen ver of de vreemdeling zwaaide achteloos met zijn zwaard. De vreemdeling stond enkele honderden stappen van ons verwijderd en toch stortte mijn broer levenloos ter aarde. De ruiter kwam langzaam dichter. Zijn blik leek zich te hebben vastgemaakt aan de mijne, ik kon niet ontsnappen, ik kon zelfs niet bewegen. Plots schoot zijn hoofd met een ruk omhoog alsof er iets geroepen werd dat alleen hij kon horen. Hij draaide zich van mij af en sneller dan enig sterfelijk mens zat hij op zijn paard en vertrok hij richting het westen. Ik ben rillend en bevend op de grond gevallen, de goden dankend dat ik nog leefde. Vervolgens ben ik zo rap mogelijk naar hier gekomen om mijn verhaal te doen.
Na deze woorden spoedde Karsten de magiër zich zonder een woord van uitleg uit de grote zaal en sloot zich op in zijn toren. We veronderstellen dat hij onderzoek verricht naar de ruiter.
Ten noorden van het koninkrijk Eoros, voorbij het Reumerwoud
De ruiter uit het noorden spoedde zich voort. Hij moest snel zijn. Hij had even, slechts heel even de roep van het bloed gevoeld. Hij kan de tintelende sensatie nog steeds voelen in zijn gedachten, hoewel deze hem allang verlaten had. Het dorp waar hij enkele tellen geleden uit vertrokken was lag nu al honderden mijlen achter hem. De informatie die hem naar daar had geleid was foutief geweest en degene die het verstrekt had mocht blij zijn dat hij reeds dood was zodat er geen ergere wraak op hem kon neerdalen. Hij moest zich haasten en zijn broeders verwittigen. De tijd drong, het einde was nabij. Dat wisten zelfs de goden. De goden, de ruiter lachte een holle lach en allen die het hoorden vluchten in doodsangst. De goden konden doen wat ze willen maar het einde kwam er toch, met of zonder hen.
Varrin-steppe, ten zuiden van het koninkrijk Estos
Een in lompe gehulde verschijning haastte zich over de steppe voort met een snelheid die je hem niet zou nageven. De figuur was van top tot teen gehuld en gewikkeld in lompen en lappen stof waardoor je niets van zijn lichaam kon zien, niets behalve zijn ogen. Helder rode vurige ogen die brandden als de hel zelf en al even gejaagd waren als zijn tred. Hij moest zo snel mogelijk naar Meinglabach, eens het huis van de goden, nu de onneembare vesting die de westergrens van het koninkrijk Eoros bewaakt. Hij moest zich haasten want de 4 waren al op pad. Vervloekt zij de straf die hem was opgelegd. Plots als een mokerslag trof hem de roep van het bloed. In vertwijfeling stond hij stil. Hij wist wat de roep inhield en hoewel kort zinderde ze nog duidelijk in hem na. De ruiters moesten het ook gevoeld hebben, dat kon niet anders, dit was waarvoor zij in het leven geroepen waren. Hiernaar waren ze opzoek. Ze waren uitgereden om de roep van het bloed te kunnen voelen en ze vervolgens te lokaliseren. Wat moest hij doen? Moest hij zijn reis vervolgen, of verzaken aan Meinglabach? Weer vervloekte hij de wrede straf die hem opgelegd was. Maar ondanks de straf bezat hij nog altijd een deel van zijn vroegere krachten. Hij keerde zich af van Meinglabach en richtte zijn schreden naar het noorden, recht naar Estos, de hoofdstad van het koninkrijk. Moeizaam vertrok hij inwendig wederom zijn wrede straf vervloekend. Was het besef dat hij de enige was die het nog allemaal kon redden dan niet doorgedrongen? Was het nog niet doorgedrongen hoe fout en wreed de straf wel niet was?
Het was nacht toen hij de hoefslagen gewaar werd. Hij voelde ze in zijn hart nog voor hij ze hoorde, noch voor hij de grond voelde trillen onder zijn voeten. Vlak daarna beefde de aarde alsof er een leger van duizenden mannen voorbij trok en hoorde hij de hoefslagen met de kracht van de donder neerkomen. De ruiter uit het zuiden was daar! Hij hield stil, hoewel hij sneller liep dan de meeste stervelingen wist hij dat het nutteloos was om een ruiter te ontlopen eens hij een prooi op het oog had. Gespannen wachtte hij af. Enkele tellen later verscheen er een briesend paard naast hem, groter en sterker dan enig paard ooit door menselijke ogen aanschouwd, duidelijk even vreemd als zijn berijder. Het paarde steigerde wild toen de ruiter de teugels strak trok om hem te doen stilstaan. Even leek het alsof het paard en ruiter samen een woeste tornado vormden, tijdelijk stilstaand. Toen stond het paard stil en sprak zijn berijder met de stem van duizend mannen. Ik spreek namens ons vieren, dwarsboom ons niet, dat wat wij met jou kunnen doen is vele malen erger dan de straf die nu over je is nedergedaald. De schemering komt en het is aan jou om te kiezen aan welke kant je staat. Je bent al eens gestraft voor verraad
Dit terwijl ik gij en de uwen altijd probeerde te dienen stiet de omzwachtelde woedend uit.
Neen! Donderde de ruiter, je probeerde ons te gebruiken, dus is je straf gerechtvaardigd en kwamen we niet tussenbeide.
Je, jou hebt ge dan geen respect meer voor iemand als ik?
De plaats die je innam in deze wereld voor je straf was heel anders dan nu. Tegenwoordig ben je een sterveling en ga je door het leven onder de naam de Getekende. Kan dat iets met je opgelegde straf te maken hebben? Spotte de ruiter.
Vergist gij u alstublieft niet ruiter, ja ik heb veel van mijn oude krachten verloren, maar ik ben zeker geen hulpeloze sterveling. En ik zal doen wat ik kan om mijn doelen te bereiken!
Dan Getekende steven je af op je ultieme vernietiging. Je mag dan nog steeds wat kracht over hebben, maar je bent geen partij voor mij, laat staan voor de vier ruiters te samen. En sneller ben je ook al niet. Met deze woorden gaf de ruiter zijn paard de sporen en binnen enkele tellen was hij verdwenen, de roep van het bloed volgend.
De ruiter had gelijk wist de Getekende, maar er was een manier waarop hij hen de baas kon, maar dan moest hij sneller zijn. En omdat te bereiken moest hij zich tot het volk van Bensamoth richten.