GRONDREGELS VOOR ALLE SCHIETHOUDINGEN
(Van Quekelberghe Wilfried)
Wanneer men toekomstige Matchschutters de tweevoudige schiethouding met kruisboog aanleren wil, dan is het van bijzonder belang dat men in het eerste geval een statistische houding kan aantonen.
De goede resultaten hangen in eerste instantie af van de houding die men heeft aangenomen.
Wij eisen van de houding dat zij het rustig houden van het wapen mogelijk maakt.
Het zwaartepunt van de twee effecten, namelijk het lichaam en de kruisboog, is zo te verplaatsen dat het beschikbaar steunpunt optimaal moet worden benuttigd.
Van groot belang is ook dat de schutter in de aangenomen houding zich op zijn gemak voelt.
Een schutter die door een slechte houding ergens pijn of ongemakken voelt kan zijn concentratie niet volledig op de spierenspanning en het afdrukken richten.
Een houding moet zo opgebouwd zijn dat zij de normale functie van het lichaam niet beïnvloedt. De bloedsomloop dient verder alle lichaamsdelen te bereiken en de ademhaling mag niet door een ongewenste druk op de borstkas of maag gehinderd worden.
Er bestaat daarover geen twijfel dat de lichaamsfunctie optimaal is wanneer een volledige natuurlijke houding aangenomen is.
Een normaal gebouwde persoon staat en gaat normaal rechtop; hij zet zich op zijn gemak, houdt zijn hoofd recht en kijkt voor zich uit.
Wie zijn hoofd schuin houdt stoort het evenwichtsorgaan en het waarnemingsvermogen dat automatisch een rechtzetting verlangt van deze onnatuurlijke houding van het hoofd.
Iedereen kan vaststellen dat door een langtijdige schuine houding van het hoofd onwillekeurig het lichaam lichtjes gaat schommelen.
Waarom neigen zoveel schutters, bijzonder in staande en knielende houding, hun hoofd schuin op de kolf van hun wapen? Of waarom houden zoveel schutters hun hoofd naar voor en kijken onder hinderende wenkbrauwen door hun diopter?
Het hoofd dient in alle houdingen recht te worden gehouden zodanig dat het evenwichtsmechanisme niet verstoord wordt.
Ook de houding van de ogen dient normaal te zijn.
Deze houding kan bereikt worden indien men de kolfhaak zo instelt dat bij het inzetten van het wapen het oog en diopter bij normale houding van het hoofd op gelijke hoogte komen.
De schutter houdt nu weliswaar het hoofd recht maar kan ondanks alles niet door zijn diopter kijken.
Om de diopter nu direct voor het oog te krijgen bestaan de volgende mogelijkheden:
a) door zijdelings verstelbare vizieruitrusting
b) door een behandeling van de kolf, uithalen of bijplaatsen
c) door het wapen te kantelen. Het kantelen van het wapen biedt weliswaar een goede mogelijkheid om met een rechte houding van het hoofd te richten, maar het is van uitzonderlijk belang dat bij ieder schot op dezelfde manier gekanteld wordt om een gelijkaardig treffen te bekomen; het instellen van een waterpas is als dusdanig een noodzakelijkheid.
Daarenboven is bij het kantelen van het wapen van belang dat bij het links of rechts verbeteren van de diopter ook met de hoogte rekening wordt gehouden.
Omgekeerd, bij verbeteren in hoogte of laagte moet men links of rechts bijstellen.
In het algemeen dient te worden gezegd dat het kantelen van het wapen niet aan te raden is.
Het beste is en blijft de kolf van het wapen zo te verstellen dat het wapen horizontaal blijft bij een rechte houding van het hoofd.
Kantelen blijft enkel en alleen één der mogelijkheden om het probleem van het rechthouden van het hoofd op te lossen.
Ook de diopter zal in afstand van het hoofd zo geplaatst zijn dat het rechthouden van het hoofd kan worden bekomen en niet naar voor dient te worden geneigd om behoorlijk zijn doel te kunnen zien.
De afstand van het oog tot de diopter zal bij de schiethouding circa 5 tot 15 cm bedragen.
Men ziet heel veel schutters die bij het staande schieten het hoofd zo ver naar voor neigen dat de wenkbrauwen tegen de diopter stuiten.
Wanneer de wenkbrauwen of de schietbril tegen de diopter aanleunen, verslecht het gezichtsvermogen en de schutter wordt door de terugslag gehinderd.
De diopter zal als dusdanig worden geplaatst dat de schutter geen angst dient te hebben voor de terugslag.
Maar mag ook niet te ver worden geplaatst zodanig dat het dan moeite kost om een scherp beeld van het doel te zien.
Een gulden regel is hier een handbreedte.
Uitwerkingen van de terugslag bij het vertrekken van het schot.
Bij het vertrekken van de pijl krijgt de boog altijd een bepaalde terugslag.
Deze stoot gaat altijd een bepaalde richting uit en is beïnvloed door twee factoren:
a) de spanning van de riem
b) de zijdelingse druk die op het wapen wordt geplaatst door het drukken met de wang tegen de kolf.
Er bestaat weinig technische uitleg over deze ontspanningsbeweging van de kruisboog.
Deze ontstaat natuurlijk op het ogenblik dat de pees ontlast wordt en de boog dichtslaat. De schutter dient hier zelf na te gaan of de beweging van de boog bij het lossen van de pijl altijd dezelfde is.
Daar vooreerst door de druk van de wang op de kolf de richting van het uitslaan van de boog sterk kan worden beïnvloed dient men na te gaan of bij het schouderen van de boog de druk van de wang altijd dezelfde is.
De meeste schutters houden het hoofd volkomen natuurlijk aan de kolf. Zonder de druk van de wang te versterken of te verminderen. Men zal hierdoor leren het wapen bij ieder schot op dezelfde wijze te schouderen.
Bij staande houding kan het uitslaan van de boog veranderlijk zijn door de verschillende positie of druk van de handsteun op de kolf.
Bij knielende houding kan door veranderingen van de riemspanning of door het verplaatsen van de linkerhand een werkelijke uitslagwisselbaar-heid ontstaan die een duidelijke invloed heeft op de gelijkheid van uitslag van de pijl.
En in de beide houdingen kan het slecht instellen van de kolfhaak te weinig of te veel druk, geen kontact met de schouder, veranderlijke druk, een grote invloed hebben op de gelijkheid van de pijl.
De druk van de wang op de kolf is eveneens zeer kritisch.
Wanneer de wang eens naar voren, dan naar achter of met minder of meer druk tegen de kolf ligt, brengt dit ontegensprekelijk een verandering teweeg in het schotbeeld
Een te grote druk van de wang op de kolf veroorzaakt een sluiting van het oog met als gevolg een slechtere zichtbaarheid en een te grote inspanning van het oog.
Daarmee getuigt nogmaals dat door een volledig rechte houding van het hoofd deze fouten kunnen vermeden worden.
Narichten of het schot nazien:
Narichten betekent het wapen bij volle concentratie zo lang rustig houden tot de schutter de vluchtbaan van de pijl niet meer kan beïnvloeden.
Een goede methode om dit te leren is de droogtraining.
De schutter die over een elektronische afdruk beschikt is hierdoor bevoordeeld.
Deze aankondiging is van groot belang, eerst daarna kan de schutter aanvangen met de beoordeling van de windinvloed en zijn eigen conditie beoordelen.
Eerst wanneer de schutter geleerd heeft het trefpunt juist aan te kondigen zijn de omstandigheden goed om de vizierinrichting met goed gevolg te verbeteren.
ADEMHALING EN ADEMHALINGSTECHNIEK
De juiste of slechte ademtechniek van de schutter heeft weinig invloed op een schot maar wel op een volledige wedstrijdreeks.
In de laatste fase van het richtingsproces en het afdrukken mag de schutter niet ademen.
De ademhaling moet als dusdanig tijdsgewijze ingesteld zijn.
Het ademhalingsproces is voor de algemene toestand van het lichaam (bloedsomloop, zuurstofopname, stofwisseling) van enorm belang.
Een slechte ademhaling kan alles door elkaar schudden en de capaciteit slecht beïnvloeden.
Daar het inhouden van de adem bovendien onnatuurlijk is, moet de schutter er op letten dat hem daardoor hem geen nadeel ontstaat.
Bij rustig ademen maakt een persoon circa 12 tot 18 adempassen per minuut.
Een ademhaling duurt 4 5 seconden, gevolgd door de uitademing.
Zo stelt men vast dat tussen het inademen en uitademen een pauze intreedt van 2 3 seconden.
Om te richten en af te drukken moet nu deze natuurlijke pauze na het uitademen benut worden; het ware fysisch volkomen verkeerd, eens ingeademd, de adem op te houden.
Een schutter dient opzettelijk en bewust in de tijdspanne tussen 2 schoten een diep in- en uit te ademen om het zuurstoftekort dat ontstaan is door het aanhouden van het uitademen weer op peil te brengen.
Wanneer hij begint te richten wordt de ademhaling langzaam vlakker, het gehoor spitst zich, er wordt gericht, het schot valt, daarna wordt terug diep geademd.
De adem zal niet langer dan 8 seconden worden opgehouden.
Kan het schot in deze tijd niet vertrekken, moet terug worden doorgeademd en terug van het begin worden herhaald.
Deze tijd van 8 seconden moet ook voor het mikkende oog ophouden.
HET AFDRUKKEN
Een schutter die een houding onberispelijk beheerst en daardoor zijn wapen relatief rustig kan houden, wendt zijn hoofdoogmerk nu naar het afdrukken.
Ook ervaren schutters hebben van tijd tot tijd moeilijkheden om hun schot zuiver af te drukken.
Hier spelen verschillende factoren een bijzondere rol.
Bijvoorbeeld: - de persoonlijke conditie van de schutter of andere invloeden die op de gemoedstoestand van de schutter inwerken.
- persoonlijke ervaringen bevestigen dat dit het afdrukken van het schot ongelooflijk kan beïnvloeden.
Ik meen daarvoor de volgende theorie te kunnen uitleggen:
Een schot dat men BEWUST voor een tien lost geeft meermaals een slechtere waarde van 1 of 2 punten.
Een schot dat men ONBEWUST voor een negen lost geeft tenminste een goede negen en meermaals nog een randtien.
Het criterium van het afdrukken is bijgevolg bij ieder schot de onbewuste afdruk na te streven.
diep ademhalen
wapen in aanslag
innerlijke ontspanning
houding zoeken
algemeen richten
innerlijke ontspanning
houding controleren
fijnrichten
|
DRUKKEN
DRUKKEN
DRUKKEN
DRUKKEN
|
De bekwaamheid het lichaam onder controle te houden bevat eveneens de bekwaamheid van de juiste afdruk.
Men kan het afdrukken zo bewerken dat men de bewuste handeling uitsluit.
Een voorbeeld zijn de Amerikanen die met hun ongelooflijk snel schietritme de onbewuste afdruk juist hebben geanalyseerd.
Met grotere concentratie zoekt men een juiste ontspannen houding.
Door het aanwenden van training beheerst men optimaal het zenuwstelsel en het daaraan verbonden spierstelsel. Men bemerkt de kleinste spanning in de spieren.
De concentratie is volledig op die spanning gericht. De kleinste vibrering van de vizierkorrel wordt door de schutter gering beïnvloed.
Men laat het wapen in deze toestand bewegen. Van zodra de vizierkorrel in het bereik van de tien komt springt de concentratie van de ontspannen innerlijke houding op de afdrukvinger.
De afdrukvinger versterkt geleidelijk de druk tot het schot vertrekt.
JUIST: onbewust in werking brengen van het vertrekken van het schot.
Ik geloof niet dat de Amerikaanse topschutters
het optimale doel zoeken want dan kunnen zij
niet in een zo snel tempo schieten.
Maar zij kennen zeker de basis waarmede zij met de onbewuste afdruk het centraal trefpunt bekomen.
│ ¦ │ ¦ │ ¦ │ ¦ │ ¦ │ ¦ │
Tijd in seconden 0 5
De hoogste kunst in het schieten is bereikt wanneer de schutter bij ieder schot het overmeesterend gevoel heeft dat hij onbewust het schot gelost heeft.
Om deze afdruktechniek te beheersen kost dit veel training, uithoudingsvermogen en geduld.
Men moet zich daarmee dagelijks geestelijk en manueel bezighouden.
Het is daarom zeer belangrijk dat men de beginneling gedurig op deze afdruk opmerkzaam maakt.
De schutter zal zich in een 5 links boven meer verheugen met een onbewuste afdruk dan met een 8 onder rechts met een bewuste afdruk.
SLECHT:
bewuste schotvertrekken in verschillende variaties
a. versterken van het drukpunt met plotseling
doordrukken
b. veel versterken van het drukpunt met plotseling doordrukken
c. slepend drukpunt met plotseling doordrukken
Allereerst moet men voor een foutvrije afdruk beschikken die mechanisch goed in orde is.
De afdrukweerstand mag in geen verschil van meer dan 5 gram overschrijden, d. w. z. niet eenmaal licht en dan weer harder zijn.
De weerstand zal niet lichter dan 80 gram maar ook niet groter dan 150 gram zijn.
Absoluut onbruikbaar is een slepende aftrek d. w. z. een afdruk die van het weerstandspunt meer dan 1/10 mm sleept voor het schot vertrekt.
Het drukpunt zal men met de vingertop bekrachtigen daar deze zone de grootste gevoeligheid heeft.
De twee verdere leden van de vinger moeten volledig vrij zijn en nergens een onderdeel van het wapen aanraken.
DE STAANDE HOUDING
Wanneer men de rangschikking nagaat van een wedstrijd dan ziet men gewoonlijk dat de uitslag het meest beïnvloed wordt door de staande houding.
Bij de staande houding liggen de uitslagen ongeveer 40 punten uit elkaar, knielend ongeveer 15 punten. Het is daarom dat men de schutter eerst in het staande schieten moet vormen en verder in zijn loopbaan het hoofdgedeelte van zijn training de staande houding moet zijn.
Waarom is het staande schieten nu eigenlijk zo moeilijk?
In de volgende schets vergelijken wij eenmaal de steunpunten van de twee verschillende houdingen
Men ziet duidelijk dat het steunvlak knielend veel groter is dan het steunvlak van de staande positie en dat het zwaartepunt van het wapen veel lager ligt knielend dan staande.
Het is duidelijk dat de stabiliteit van het lichaam rechtstreeks afhankelijk is van de hoogte van het zwaartepunt en de grootte van het steunvlak.
VERSCHILLENDE STAANDE HOUDINGEN.
De voeten staan allen parallel circa 90° met de schietrichting.
BIJZONDER: de buitenrand van de schietschoen gaat niet verder dan de schouderbreedte van de schutter.
Het steunvlak, en in het bijzonder de steunpunten, zijn als dusdanig de beide voeten van de schutter. Het zwaartepunt welke uit het lichaam en het wapen bestaat bevindt zich hoog boven de bodem op kleine steunpunten.
___________________________/ _________________________________________________/
HOUDING II HOUDING I
De moeilijkheid bij het staande schieten bestaat vooral hierin dat de schutter het lichaam door kleine fijngevoelige spierspanningen in evenwicht dient te houden.
Moest men in de staande houding dezelfde spierontspanningen gelijk bij het knielend schieten aanwenden dan zou het lichaam ontegenzeglijk in elkaar vallen.
En toch ware het volledig negatief indien een schutter zijn spierstelsel blokstijf zou houden om daardoor een evenwichtigere houding te bekomen.
Iedereen moet weten dat elke teveel gespannen spier ieder schot negatief zal beïnvloeden.
De staande schutter moet daarom altijd proberen zijn spieren onder controle te houden, dat wil zeggen de staande houding met zo weinig mogelijk spierenbelasting overeind te houden.
Het is niet meer de persoon maar een goed vastgesteld onderbewust evenwichtsorgaan dat over veel zenuwknooppunten de impuls naar het spierstelsel stuurt, welke door een fijngevoelige spanning en ontspanning naar een rustige lichaamshouding streeft.
Normale lichaamshouding Normale lichaamshouding
Zonder wapen Met wapen
Zwaartepunt (P) ligt Zwaartepunt (P) ligt
in het midden NIET in het midden
In de staande houding is het gezamenlijk evenwichtspunt ver van het middelpunt van het lichaam gelegen.
Om de handhaving van het volledig evenwichtspunt, samengesteld uit het lichaam en het wapen, te behouden dient het zwaartepunt van het lichaam te worden verschoven om als tegengewicht van het wapen te fungeren.
Wij moeten nu eenmaal aannemen dat de schutter in aanslag probeert de grootst mogelijke natuurlijke lichaamshouding aan te nemen.
In deze houding vereist het houden van het wapen een sterke belasting in het schoudergedeelte en in de rug om het naar voor dragend gewicht van het wapen op te vangen.
Als dusdanig bevind zich de romp tegenover de heupledematen in een wankelbare evenwichtstoestand die ten laste van het rugspierstelsel valt.
De romp van de schutter belast met het wapen is daardoor onderhevig aan belangrijke schommelingen.
Dit geeft als resultaat dat een rechte houding van het lichaam bij de staande houding, zonder verschuiving van het zwaartepunt van de romp, ondoelmatig is daar het bekomen van een evenwichtstoestand door de spieren dient te worden bevolen, wat ongunstig inwerkt op de gehele rustigheid.
Ik heb nu het ene voorgeschreven en terug tegengesproken.
Welke houding moet de schutter nu nemen om de kruisboog staande met de minste krachtontwikkeling te kunnen houden?
De beste methode is de goede houding te zoeken zonder gebruik te maken van uw wapen.
Om de juiste plaats van het zwaartepunt te vinden moet de schutter zijn steunhand met een gewicht van circa 6 kg belasten.
Hij plaatst zich zo dat hij zich ongeveer in een rechte hoek met de schietrichting bevindt.
De voeten staan ongeveer op schouderbreedte en zijn dus de enige steunvlakken van deze houding.
Mogelijke gelijkmatige gewichtsverdeling ware zeer wenswaardig maar de praktijk duidt aan dat dit onbereikbaar is en dat van alle schutters de druk op de ene voet groter is dan op de andere.
Nu bestaat er een tweede houding die door enkele succesvolle Zwitserse schutters bv. Martin Truttman werd gebruikt.
Deze houding belast de linkervoet 70% en het rechterbeen wordt zo ongeveer als balans gebruikt en is als dusdanig 30% belast.
Houding 1 Houding 2
Houding 1
Het gewicht wordt bij deze meest aangewende houdingstechniek mogelijk gelijkmatig op beide voeten verdeeld.
Houding 2
Het hoofdgewicht (ca. ¾) belast bij deze houding op de linkervoet. De rechtervoet dient om het lichaam ui te balanceren.
Deze houding is hoofdzakelijk te gebruiken bij:
- Schutters met korte armen
- Schutters met rugklachten
In deze houding probeert nu de schutter zijn spierstelsel te analyseren.
Langzaam verlegt hij het zwaartepunt in de richting A1. Hij onderzoekt nu hoeveel zijn spierbundel A3 belast wordt, dit om te verhinderen dat hij niet voorover valt.
Hetzelfde probeert hij in de richting B1 ► hier merkt de schutter zeer juist hoeveel de spieren en gewrichtsbanden van B3 worden belast en hem het omvervallen verhinderen.
Deze oefening dient ook te worden uitgevoerd in de richting A2 en B2.
Deze opgedane indrukken van de spierwerking is nu voor de schutter van uitzonderlijk belang.
Met deze spiercontrole kan de schutter de juiste houding vinden bij welke hij overtuigd is dat al zijn spieren ontspannen zijn.
De schutter moet er in geloven dat enkel en alleen zijn skelet het wapen draagt en rustig houdt.
Deze zogenaamde INNERLIJKE HOUDING is een van de voorwaarden voor het behalen van goede resultaten in het matchschieten.
Aansluitend moeten wij nu nog de houding van de linkerarm en zijn spierwerking onderzoeken.
Daarvoor is het vooreerst nodig het wapen aan de ontspannen en losse houding aan te passen.
Deze aanpassing van het wapen moet met de grootste nauwkeurigheid worden toegepast daar de meeste schutters hun goede houding wijzigen zodra zij het wapen in aanslag brengen.
Eerst brengt men de handsteun aan of merkt men de plaats van de handsteun zodanig dat het wapen ongeveer tussen de 200 en 500 gr. naar voor overhelt.
De kolfhaak regelt men zo dat het wapen, zonder krachtinspanning te moeten doen, in de schouder inhaakt. De ontspannen rechterarm mag helemaal niet door een onnatuurlijke druk van de kolfhaak worden beïnvloed.
Met gesloten ogen en volledig ontspannen houding legt men het hoofd tegen de wangsteun van de kolf.
De schutter ziet na of de spieren van de hals volledig ontspannen zijn, dan opent hij het rechteroog en ziet na of hij in deze houding recht door het dioptergat kan kijken.
Wanneer dit niet het geval is moet hij ofwel de diopter verplaatsen (links of rechts) ofwel aan de wangsteun het hout van de kolf wegnemen of bijvullen.
Het ware totaal verkeerd het hoofd aan het wapen aan te passen.
De kolf van het wapen moet met liefde, kennis en geduld zo worden bewerkt tot de schutter merkt dat het wapen anatomisch aan zijn lichaam is aangepast.
Wanneer men nu op de schietbaan zijn houding bepaalt komt het er op aan dat men de kruisboog niet met zijn hoofd of lichaamskracht naar de schietschijf drijft.
Men moet er toe komen, bij een aangepaste houding, dat de vizierkorrel op de schijf staat.
Zijdelingse verbeteringen doet men millimetergewijze door de voeten te verschuiven.
Het spreekt vanzelf dat, eens de goede richting gevonden, een staande schutter tijdens de wedstrijd zijn voeten niet meer verplaatst.
De verbeteringen in hoogte moet men met het verstellen van de kolfhaak of de hoogte van de handsteun bepalen.
Bij deze verbeteringen is het belangrijk dat iedere keer bij het nemen van deze losse innerlijke houding de ogen gesloten worden.
Ook tijdens een wedstrijd worden deze controles niet als een luxe beschouwd.
Door invloeden van verschillende aard kan het zenuwstelsel plotseling en ongemerkt enige spiergedeelten, hoe klein ook, in beweging brengen.
De schutter merkt dat eerst bij het vertrekken van het schot, aan de verandering van de uitslagrichting van het wapen.
Een nazicht van de ontspannen houding is het enige aan te wenden middel om het zenuwstelsel terug tot orde te roepen.
Richting- en houdingsoefeningen met voortdurende concentratie op de innerlijke, ontspannen houding, verbonden met een overlegde wapenaanpassing zijn voorwaarden voor het rustig houden van het wapen in de staande houding.
Een onbewust, zuiver schotvertrek, samengevoegd met het rustig houden van het wapen zal de schutter zeer goede resultaten opbrengen.
DE KNIELENDE HOUDING
Zeker en met recht wordt beweerd dat de knielende houding technisch gezien de moeilijkst aan te leren aanslag is.
Het is totaal verkeerd een schutter de raad te geven dezelfde knielende aanslag aan te nemen als een andere schutter. Zelfs als beide personen dezelfde gestalte hebben bestaat er toch nog een onderscheid waarmede men rekening dient te houden.
Daarom zal men de knielende houding aanvatten met eerst een studie te maken over de principes van een goede knielende schutter en dan proberen hoe deze voor u zelf het beste kunnen worden aangewend.
De volgende grondregels gelden algemeen voor de knielende houding en zullen worden in acht genomen:
- het door het lichaam en kruisboog uitgebeeld systeem moet door een ideale verlaging van het zwaartepunt over het steunvlak zonder spierkracht in evenwicht worden gehouden.
- De houding van het hoofd moet een onberispelijke werking van het gezichtsvermogen mogelijk maken.
Zij die het streng toepassen van deze grondregels en gevorderde techniek in acht nemen zullen een ideale knielende houding bekomen.
Ik zal nu proberen de opbouw van een goede knielende houding voor te stellen.
Beginnen wij met het kniekussen, of beter gezegd, de knierol.
Hier kan reeds onderscheid gemaakt worden tussen de schutter met een laag bovenlichaam die iets minder vulling dient te gebruiken dan een schutter met een kort bovenlichaam die wat meer vulling moet gebruiken.
In het algemeen mag de knierol niet te hard worden gevuld.
Voor men knielt wordt in de knierol een V met de hand geslagen om de voet beter steun te geven.
De hoogte van deze V is reeds een mogelijkheid om op voorhand zijn houding aan te passen.
Wanneer de rechtervoet zijn ligging heeft gevonden kan men zich vervolgens neerzetten.
De hiel bevindt zich in het midden of op de rechterzijde van het zitvlak.
Twee kussens of een kussen en een rol zijn toegelaten. Het kussen mag niet groter zijn dan
25-35-15 cm, en de rol mag niet groter zijn dan 25 cm op 18 cm dikte.
Bijna gans het lichaamsgewicht rust nu op de rechtervoet welke zijdelings op de knierol steunt.
De hoek van het rechter bovendijbeen met de schietlijn is zo uit te zoeken dat nergens spanningen optreden.
Nu wordt de houding van de rug bepaald. Dit is een zeer moeilijke opgave.
Deze moet zo worden geplaatst dat de romp stevig zit maar dat er nochtans geen enkele spierspanning optreedt tegenover de steunpunten.
De beide uiterste mogelijkheden om de romp stevig te zetten zijn:
- Wervelkolom recht houden indien zij direct voor de rechtervoet komt te liggen.
- Wervelkolom gebogen laten indien hoofd en schouders naar voren vallen.
De techniek die het meest aangenomen wordt is deze waar het hoofd en de schouders naar voren rollen zodat de rug in zijn gebogen houding door de rugpezen gesteund wordt.
Dat bij een slechte knielende houding dikwijls de zijdelingse bewegingen optreden kan men meestal toeschrijven aan een slechte houding van de rug door dat het lichaamsgewicht niet goed uitgebalanceerd is.
Deze horizontale houdingen worden veroorzaakt door:
- Indien de wervelkolom in de naar voor gebogen stelling door de rugspieren gehouden wordt of wanneer het lichaamsgewicht niet op de bestaande steunvlakken rust zodat de spieren het lichaam in de goede houding moeten dwingen.
Dit probleem laat zich best oplossen door in de allereerste plaats de lichaamshouding te bepalen en dan alle andere stellingdetails aan te vatten.
Wanneer de schutter eerst de benen, armen of het wapen plaatst, kan hij dikwijls een slechte lichaamshouding en met gevolg een slechte knielende houding bekomen.
Wanneer nu de houding van de romp is vastgelegd dan kan men de linkerarm en linkerbeen op de juiste plaats brengen. De linkerarmen linkerbeen dienen als vierde steunplaats dat de kruisboog en een klein gedeelte van het bovenste lichaam draagt.
Het gezamenlijke zwaartepunt zal nu over de rechtervoet komen te liggen.
De linkervoet dient lichtjes links voor het lichaam te staan.
De voet zelf is naar rechts gedraaid. Daardoor worden de spierbanden rond de enkel rondom aangespannen, wat een vastzetting ervan bewerkt.
Het linker onderbeen dient in een hoek van 90° met de bodem te staan.
De reden hiervoor is dat de beweging naar voor of naar achter een zeer belangrijke factor is die met de verscheidene lichaamsgestalten uit te meten valt.
Nu komen wij aan een nieuw punt voor de traditionele uitvoering van de knielende houding.
Vroeger werden de schutters geleerd hun linkerelleboog op een bepaald punt op de linkerknie te plaatsen; in het algemeen er op of direct voor de knie.
Men moet echter weten dat, wanneer men probeert de linkerelleboog op een bepaald punt op de knie te plaatsen, men het lichaam uit de juiste houding plaatst.
Men is daardoor overgegaan tot het niet wijzigen van de houding van de romp doch de linkerelleboog te laten vallen op, achter of voor de knie zodanig dat men de belasting van de romp op de rechtervoet behoudt.
BELANGRIJK: «NOOIT DE ROMPHOUDING WIJZIGEN»
|
Wanneer het juiste inzitten nu gebeurd is, wordt de riem bevestigd.
Het bevestigen van de riemlus dient te worden nagezien of deze op de juiste plaats bevestigd is.
De druk- of trekkracht van de riem moet langs de buiten- en binnenkant van de arm gelijk zijn.
De lus moet ofwel zeer hoog ofwel zeer laag aan de arm bevestigd worden of anders gezegd boven of onder de bovenarmspier.
Iedere spierspanning in de linkerarm is te vermijden daar men soms met onberekenbare schoten rekening dient te houden. Deze beide riembevestigingen zijn aan te bevelen daar hier de polsslag het minst te voelen is.
De linkerarm en de kruisboog moeten met de riem aan het volledig systeem verbonden zijn zodat het rustig blijven van het wapen gewaarborgd blijft.
Verder dient men na te gaan dat de riem niet te hard wordt aangespannen daar de bloedcirculatie in de arm niet mag verhinderd worden. Hierdoor wordt de polsslag meer voelbaar.
Bij het nemen van de aanslag hangt de plaatsing van de kolfhaak af van de houding van het hoofd.
Het hoofd zal licht naar voren worden geneigd zodat ook de schouders een weinig naar voren komen. Dan wordt de kruisboog zo geplaatst dat de houding van het hoofd niet meer dient te worden veranderd.
Verder is het zeer voordelig dat de romp van de schutter zover als mogelijk naar het doel gedraaid is.
Ideaal zou zijn wanneer de schouders en hoek van 20° tot 30° vormen met de schietrichting.
Om nu nog noodzakelijke houdingsverbeteringen te kunnen doorvoeren moet men zich wenden tot de veranderlijken die geen hoofd- of lichaamsveranderingen veroorzaken.
Het betreft hier: - de hoogte van de linkerknie
- de plaats van de linkerhand aan de kolf
- de hoogte van de kolfhaak
- de hoogte van de knierol
Deze middelen moeten voldoende verbeteringsruimte verschaffen om iedere knielende houding zo goed mogelijk uit te meten.
Ten slotte wordt met de rechterhand de pistoolgreep genomen.
Dit dient, naar mijn mening, zonder grote krachtaanwending te gebeuren.
De rechterelleboog laat ik eveneens zonder spierspanning gewoon hangen.
Er bestaat echter ook een theorie dat de rechterarm op ongeveer 45° van het lichaam dient gehouden te worden. Daardoor worden de spieren van de schouder en rechterarm licht gespannen en verhoogt dit de controle over zichzelf.
Wanneer eindelijk de goede houding genomen is dient het zwaartepunt terug te worden ingesteld.
Het zwaartepunt bij het schieten beschouwt men als het centreren van de naar beneden duwende kracht van het lichaam en de kruisboog op de steunvlakken van de betreffende houding.
Bij de knielende houding spreekt men hier van de linkervoet, rechtervoet en rechterknie.
Nader beschouwd zijn er toch maar twee actieve steunvlakken die praktisch het ganse gewicht van het systeem dragen.
Deze zijn de rechtervoet, waar het grootste gewicht op rust, en de linkervoet die het gewicht van de boog draagt, de linkerarm- en been bij welke zich een gering gewicht van de bovenromp voegt.
De schutter moet daarom zorgvuldig letten op de uitbalancering van het gewicht (lichaam, wapensysteem) over deze beide steunvlakken.
De laatste stap in deze opbouw van de knielende houding is het richten van de gezamenlijke stelling naar het doel.
Probeert de schutter de boog op het doel te richten voor de gehele opbouw van de aanslag afgesloten is dan worden alle pogingen om de grondregels van de knielende houding aan te wenden teniet gedaan.
Iedere knielende houding heeft nu een klein, relatief natuurlijk, doel bereikt.
De samenstelling dient zo te worden bewerkstelligd dat de natuurlijke doelbewuste aanslag op het doel geconcentreerd is, wat echter alleen na een volledige opbouw van de houding kan geschieden.
Nu nog een paar opmerkingen betreffende het instellen van het wapen:
- Merkt men, na de eerste proefschoten, dat de boog, bij het lossen van het schot, anders dan normaal uitslaat, dan moet de reden onvoorwaardelijk worden opgezocht en de fout worden verholpen.
- Millimetergewijze inzetten van het wapen is voor het bekomen van hoge resultaten bij het knielend schieten onontbeerlijk.
Het is ten zeerste aan te raden:
- op de kolf, kolfhaak en riem markeringen aan te brengen voor het inzetten van de algemene houding.
- uitgaande van deze aanduidingen kan de fijninstelling worden aangebracht.
De knielende houding is voor vele schutters aanleiding geweest tot een ware nachtmerrie.
Verbazingwekkend zijn echter de goede resultaten wanneer de knielende houding goed wordt bijgebracht.
Van Quekelberghe Wilfried
|