Duitsland
Een week net over de Belgische grens
homeblog :
  • laathi
  • Hoofdstukken
  • 1. Een onverwachte Halloween.
  • 2. Don’t mention the war…
  • 3. De neringdoeners van Monschau : “Luiheid is in geen geval het oorkussen van de duivel.”
  • 4. Een stapje in het stadje waar Abraham de mosterd haalde.
  • 5. Een adelaar laten vliegen en een uiltje vangen.
  • 6. Een lumineus idee zonder veel licht.
  • 7. Met een bootje naar de stilte.
  • 8. Een burcht vol bejaarden. Ga daar mee naar de oorlog…
    Archief per dag
  • 05-06-2011
  • 04-06-2011
  • 03-06-2011
  • 02-06-2011
  • 01-06-2011
  • 31-05-2011
  • 30-05-2011
  • 29-05-2011
    31-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3. De neringdoeners van Monschau : “Luiheid is in geen geval het oorkussen van de duivel.”

    Dinsdag, 31 mei 2011.

    Pension Gerda Wollgarten.
    Erkensrhur.

    3. De neringdoeners van Monschau : “Luiheid is in geen geval het oorkussen van de duivel.”

    Het regende!! Voor het eerst in lange tijd. Rustig van ons ontbijt genoten, de gastheer van ons hotel was zelfs zo attent geweest om voor ons in een aparte kamer te dekken. De eigenaresse heeft enorm veel begrip voor mijn ziekte, van het ogenblik dat ze in mijn buurt komt spreekt ze stiller en klettert ze niet met bestek. Met spijt namen we afscheid.

    Wat doet ge op een regendag?... Beslist geen stuwdam gaan bezoeken of proberen roofvogels te trainen. We kozen richting Monschau, daar zouden we wel wat binnen-dingen kunnen doen. Ik had nog steeds mijn geliefd Pumpernickelbrot niet en onderweg kwamen we voorbij een winkel die gevaarlijk veel op een Aldi of een Lidl leek. Een Norma. En inderdaad het bleek iets soortgelijk. Paul zijn oogjes begonnen te glinsteren bij de slijpschijfjes, nieuwste tuinslangsystemen, en alle andere spullen die hij nog niet in zijn verzameling heeft. Toch zijn we, behalve met wat voedingswaren, enkel met de laatste nieuwe tuinsproeier buitengekomen. Persoonlijk had ik graag nog een plastic onderlegger van 2 op 1,5m meegebracht om de vloer in mijn nieuwste kamer niet te beschadigen met mijn bureaustoel, en twee prachtige Japanse acaciaboompjes, maar dat was lichtjes moeilijk. De auto zit namelijk al erg vol en om nu nog een paar dagen in Duitsland rond te gaan rijden met een paar door waterflessen en schoenen gestutte bomen op onze achterbank… Hm, nee…

    In Monschau gingen we op zoek naar de Alte Senfmühle. Een oude mosterdmolen. We hadden geen idee wat we ons daarvan moesten voorstellen. Ons Trees leidde ons in eindeloze loopjes. Echtgenoot en Trees gingen zwaar in de clinch en Trees werd de nek omgedraaid. We zouden ons plan wel trekken. Beneden, waar we dachten dat de oude stad zou liggen, vonden we een groot gebouw waarin “handenarbeid” en glaswerk verkocht werd. Bij regenweer een ideale plek om wat soelaas te vinden. Het werd best boeiend. We kwamen eerst terecht op een grote afdeling waar allerlei miniatuurspul om poppenhuizen en treinlandschappen te bouwen verkocht werd. Ook alle mogelijke auto’s op schaalmodel barstten haast uit de vitrinekasten. Zonder regen was ik nooit in deze wondere wereld terecht gekomen. Een aparte zone kon mits betaling bezocht worden en daar bevond zich een treintjeslandschap. Wel ja, waarom niet?

    Het eerste wat we in de zaal zagen was een landschap waar ge met afstandsbediening een tank in een lastig landschap kon laten rondrijden. Mijn jongensziel greep naar dat kastje en begon met “my little tank” te spelen. Dat was eigenlijk nog zo simpel niet. Maar wel héél grappig. Gelukkig zijn tanks ontworpen om tegen een stootje te kunnen. Alleszins, om een oorlog te winnen zal ik nog veel moeten oefenen. Paul deed het stukken beter. Die zou de oorlog op zijn sokken winnen.
    Iets verderop was een heel groot treinlandschap gebouwd. Bergen, weiden met schapen, bomen, struiken, dorpen, een kabelbaan, stations vanzelfsprekend, een stad, een drive-in cinema, een bouwwerf met diepe putten en kranen, een viaduct, een plek in de struiken waar een zwarte mis werd opgedragen, een ambulance, een feestmarkt, een doe-het-zelf zaak, ge kon het niet noemen of het stond daar. Kompleet met piepkleine mensjes en al! Machtig. Meestal zien zo’n dingen er heel stoffig uit, maar dit bleek nog vrij recent, er werd duidelijk ook nog aan bijgebouwd. Wel stom dat ze de muren in ruwe steen hadden gelaten en daar wat sukkelachtig wolkjes op geschilderd hadden, die zou ik toch eerst mooi glad gemaakt hebben.

    In het enorme gebouw was ook nog een soort markt opgebouwd. Allemaal kraampjes met juwelen, heel fijne tafelbekleding, half-edelstenen, houten speelgoed, glaswerk, handgemaakte tassen en riemen, en nog veel meer, alles opgetrokken rond een terras met watermolen. Het leek een zootje, maar de spullen die ze verkochten waren veelal echt fijn afgewerkt en origineel.
    Naast de overdekte markt lag een grote zaal met handgeblazen vasen, glazen en siervoorwerpen. In alle kleuren en tinten, soms zelfs alle kleuren in één voorwerp. Persoonlijk vond ik ze niet mooi, maar de afwerking was superbe. Om het uur was het mogelijk een demonstratie van glasblazen te volgen, maar Paul was vooral geïnteresseerd in een andere blaas.

    Uiteindelijk staken we onze neus buiten, speurend naar een rustige zaak om iets te drinken, maar buiten een grote parking was er niets dat open was… We besloten dus richting stadskern te stappen. Nog geen 100 meter verder gaven we het al op. Paul in zijn hemd en korte broek was ondanks onze paraplu al helemaal verkleumd. De wind striemde de regen tegen zijn blote benen. Gelukkig maar, want ik zag de lol van een wandeling in zo’n ellendig weer niet in. Mijn oog viel op een ouderwets restaurant dat eenzaam aan de oever van een beek stond. Het was al drie uur, dus er zou nu wel geen volk meer zitten eten. En inderdaad, we konden onze steak met fritjes in alle rust opeten. Echt knus, met de regen tikkend tegen de ramen, zitten genieten van een warme maaltijd.
    Uiteindelijk besloten we Monschau-dorp maar niet te gaan zoeken en die demonstratie glasblazen te gaan volgen. Daar was het tenminste lekker warm. Terug in het Römer Glashaus bleken we de enige geïnteresseerden en voor twee man wilden ze hun show niet opvoeren…
    Ze zullen hier niet snel moe worden. Ik besloot me dan maar te troosten met wat foto’s van het glaswerk te nemen. Een opgave waar ik weer iets mee kon bijleren.

    Ik dwaalde stilaan terug naar de overdekte marktplaats en trachtte wat zinnige foto’s te nemen van de glazen kunstwerkjes die aan nylondraden aan het plafond bengelden. Een regen van gekleurde glazen druppels, diertjes, hartjes, plantenhouders, bollen,…
    Vooral de handgeblazen glazen bollen trokken mijn aandacht. Ik kreeg er plots één voor mijn lens waar mijn hart een slag van oversloeg. Die moest ik eens met mijn eigen ogen van dichtbij gaan bekijken. Liefde op het eerste gezicht. Na een grondige studie van zijn bengelende collega’s (elke bol was kompleet verschillend) bleek ik toch bij mijn eerste liefde te blijven.
    Mijn bol is echt een toverbol! Het lijkt of de oerknal er in gevangen zit! Allemaal kleurige draden van glas, als spinrag, die vanuit het centrum naar de rand van de bol getrokken zijn. Ik had zo graag gezien hoe ze zoiets maakten, maar ook deze man werkte vandaag niet. De neringdoeners van Monschau… het is een ras apart.
    Een kraam verder vond ik nog een magnifieke stenen hanger en enkele kleine plaatjes versteend hout. Eén van de stukjes had een tekening die in mijn verbeelding onmiddellijk veranderde in een Japans dorpje dat een tsunami over zich heen kreeg. Prachtig! We moesten hier dringend weg of onze Musée de la Poussière, thuis, zou uit zijn voegen kunnen barsten.

    We besloten nog eens een poging “ontdek-de-mosterdmolen” te wagen en met de aanwijzing van de restaurantuitbaatster slaagden we er in. Ondanks het gemekker van ons Trees die maar bleef vragen om terug te draaien, welke richting we ook uitreden.
    De molen kon vandaag niet bezocht worden! Alleen op woensdag en in ’t weekend. Ook dat nog! Het leek echt wel onze zalmdag te worden : tegen de stroom opzwemmen, elke hindernis trotseren en uiteindelijk toch nog in de pan van een visser eindigen.
    Zo vlot alles gisteren liep, zo moeizaam ging het vandaag.

    De shop van de mostermolen (waarvan we nu dus nog altijd niet wisten hoe zoiets er zou uitzien) was echter wel zeer open. Buiten diverse soorten mosterd, verkochten ze ook de meest onmogelijke dranken. Wat denkt ge van Champagner Trüffel Sahne Likör? Ge kon dat daar dan ook nog allemaal proeven als ge er zin in had. Wat 10 soorten Grappa met Duitsland, en zeker met mosterd, te maken hebben, ik zou het niet weten, maar toch stond dat daar allemaal in een gesloten mosterdmolen. Ge zou er in de buurt geen sigaret hebben durven opsteken of het hok ging de lucht in door de alcoholwalm alleen al. Er kwam een schoolreis aan, wat die kinderen daar kwamen zoeken begreep ik ook al niet, dus werd het tijd voor ons om de weg verder te zetten. Naar waar? Joost mocht het weten. Dus we reden gewoon rechtdoor.
    Ineens stonden we tot onze grote verrassing pal aan de rand van de oude stadskern, en bovenal : de regen was opgehouden! Een ideaal moment om zonder veel volk door het glimmend natte Monschau te gaan wandelen.

    De scheefgezakte vakwerkhuizen aan de kabbelende rivier waren echt de moeite. Tussen de huizen liepen bergop en bergaf steile smalle trappen om de straten met mekaar te verbinden. Puur postkaartmateriaal als ge er een blauwe vuilniszak af photoshopt. Niet het mooiste, maar wel het meest imposante gebouw was het Rote Haus. Zoals de naam al zegt een rood huis, maar dan één van reuzenformaat. Het behoort nog steeds tot dezelfde familie van rijke stoffenkooplui/fabrikanten die het honderden jaren geleden bouwde. Onze gastvrouw had vanochtend gezegd dat het zeker een bezoek verdiende omdat ge er nog kon zien hoe de superrijken destijds leefden. Dat hadden we dan ook heel graag gedaan. Overbodig te zeggen dat het al gesloten was.

    Een sierlijke brug leidde naar een al even schilderachtig stadsdeel aan de overzijde van het watertje. Vooral de winkeltjes, waarvan de meesten gesloten waren, staken onze ogen uit. Ze verkochten hier de meest waanzinnige dingen zoals “energie-staven” uit half-edelsteen, het leken wel toverstaffen van Perkamentus uit Harry Potter. In dezelfde etalage stond ook een erg mooie labradoriet mijn ogen te verblinden met zijn afwisselend blauwe, groene, gele schijn... De winkel was in deze periode dicht (vanzelfsprekend, wie werkt er nu in het voorjaar en zeker als het regent?) maar er werd via een bordje aan de ruit verzocht op te bellen indien men iets wou kopen. Ja, “zelfstandigen”, ge hebt ze toch in soorten.

    Paul greep onmiddellijk de telefoon. We kregen een afspraak voor de volgende dag want de eigenaresse bleek net op weg naar haar moeder die in het ziekenhuis terecht gekomen was. Vreemd, zoveel energiestaafjes, geluksbrengers en aanverwanten in huis hebben en dan toch nog pech hebben. Dat vind ik geen goede reclame voor uw marchandise.

    In een andere winkel vond ik kleurige stenen armbandjes en werd Paul verliefd op een beeld van de ark van Noë. Een Farmville op een boot! Schitterend ding. Het mocht uiteraard mee. Als in deze winkel ooit een verzamelaar van koeien- of kippenbeeldjes terecht komt dan kan die mens zijn benzine om terug thuis te raken beslist niet meer betalen. Wat een geweldige verzamelingen! Moderne beeldjes, heel fijn afgewerkt, en met zoveel zin voor humor ontworpen! Vooral de Heilige Koe voorzien van acht armen was hilarisch.
    Tegen dat ons boeltje ingepakt was en we terug buiten kwamen was het terug flink aan het regenen. Tijd om naar de auto te strompelen. Paul dus nog altijd in hemd en korte broek, geladen met fototas en paraplu, en ik die krampachtig probeerde de grote papieren zak vruchteloos droog te houden. Ik denk dat we vanaf nu best met een plakkaat “breekbaar” op onze auto gaan rondrijden… Glazen bollen, Ark van Noë, glazen armbanden…

    Door de plensende regen bolden we naar Gerda Wollgarten’s pension in Simmerath.
    We sleepten onze halve inboedel naar binnen onder het wakend oog van onze zeventig-plus jarige huisbazin. Een oog dat hoe langer hoe groter werd naargelang er gerief uit de auto bleef komen. Spijtig genoeg heeft ze geen wakend oor, ze is bijna zo doof als een pot. Ze roept als een brandweersirene. Wat een combinatie toch weer met mijn hyperacusis-hoofdje.
    Nu hadden we eindelijk een kamer met terras en nu was het te koud om buiten te picknicken. Gisteren liepen we te zweten in 28°, vandaag zaten we te kleumen in nog amper 7°. Paul begon onze kamer dan maar om te toveren in ons privé-restaurant. We hadden gekozen voor een “Griekse avond”. Tsatziki, olijven, tomaten, komkommer (ja, komkommer die we ondanks al het gezeur dat we op de radio gehoord hadden dat er op Spaanse exemplaren al wel eens een Emec-bacterie dierf zitten waar ge dood van viel), tomaatjes en nog wat extra kazen. Voor Paul een wijntje, voor mij een Erdinger. Goddank kwam onze oude hospita niet naar boven want die zou haar kamer niet meer herkend hebben. De tafel stond nu centraal, alle stoelen waren verplaatst en het bed deed dienst als serveerstation. Onze ijskast stond al lang vredig te brommen in de badkamer. Plaats om de syrtaki te dansen hadden we niet meer over, en tot besluit van de maaltijd op Griekse wijze borden kapot gooien is ook vrij moeilijk met plastic borden. Desalniettemin was onze Griekse avond zeer geslaagd en geen uur later lagen wij lekker vroeg onder onze dons.




    30-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.2. Don’t mention the war…

    Maandag, 30 mei 2011.
    Brunnenhof, Walheim.

    2. Don’t mention the war…

    Ongetwijfeld, in een twijfelaar is goed te slapen. En dat het ontbijt heerlijk zou zijn klopte ook. Verse broodjes met allerlei lekkere charcuterie en een zacht gekookt eitje. Knapperige kerstomaatjes, die als ge ze doorbijt, uzelf in een spuwende lama veranderen. Pech voor het witte tafelkleed en de tafelgenoot die tegenover u zit. Wat het nog fijner en stiller maakte was dat er nog maar twee andere gasten waren. Paul vertelde dat ik zeker de geschiedenis van de streek eens moest lezen want dat die heel interessant is. Iets met vulkanen en meren enzo. Vreemd genoeg vertelde hij er niet meer over. Iets later kwam ik er op terug en vroeg wat meer uitleg. Toen kwam de kat op de koord : “Mja, ik ben het eigenlijk allemaal al vergeten maar ’t was wel heel interessant.” Oef, ik ben niet de enige die na een paar minuten al niet meer weet wat hij gelezen heeft. Fijne ontdekking.

    Gisteren las ik over een dierenpark waar ge een dag met de roofvogels mocht komen trainen. Dat leek me zeer boeiend. Mijn echtgenoot begon direct over braakballen en scherpe nagels, maar ik kon dat ontkrachten door te beweren dat uilen en katten met braakballen werken, en dat katten ook scherpe nagels hebben. We zochten het nodige op via internet en toen bleek dat het dierenpark en het roofvogelkweekcentrum ambras met mekaar hadden. Er werd ook met geen woord gerept over die zogenaamde roofvogeltraining… We werden er niet veel wijzer van, dus besloten we maar eens ter plaatse ons licht te gaan opsteken. Onderweg werd mijn aandacht afgeleid door een stuwdam in de buurt van Rurberg, van maar liefst 72 meter hoog, die me ook wel de moeite leek. Stom genoeg zochten we Rurberg en vonden we enkel Rursee.

    Op een uitkijkpunt zagen we ons probleem. Rurberg ligt in een dal en wij zochten naar een hoogte. In de verte lag Kamp Vogelsang, een opleidingskamp van Hitler’s officieren dat na de oorlog in de handen van de Engelsen terechtkwam, en even later door het Belgische leger overgenomen. Ernaast ligt een dorpje dat in de oorlog volledig van de kaart geveegd werd, op het kerkje na. Paul beweerde dat de plek een interessante geschiedenis had, toen ik vroeg wat dan wel was het antwoord : “Tja, dat weet ik natuurlijk niet meer”.
    En zo moeten wij samen oud worden. Enfin, ’t is wel goedkoop, ge moet geen nieuwe boeken meer kopen, ge kunt altijd dezelfde lezen want aan ’t einde kent ge het begin toch niet meer.

    Op het panoramapunt haalde Paul zijn nieuwste aanwinst boven : de Aldi-verrekijker. Wel wel. Weer iets lekker zwaars dat in de fototas moet in ’t vervolg. Ik plantte me op een bank en begon de riem er aan vast te prutsen, kwestie dat hij het ding rond zijn nek kan hangen en het niet ergens neerlegt en vergeet... Ondertussen lag het dorpje Rurberg, omringd door water, aan mijn voeten te baden in de zon. Van hieruit leek het op een eilandje. En dus zeker geen berg. Ook niet als ge het met een verrekijker bekeek.

    Het probleem is altijd dat we een bestemming in ons Trees invoeren maar onderweg telkens van gedacht veranderen. Trees brengt ons dan steeds in verwarring, en eigenlijk rijden we op die manier nog meer verloren. Dus reden we naar het infocentrum van het Eiffelpark. Cornelia, een heel vriendelijke dame legde uit hoe we de Urfttalsperre, de hoogste dam konden bezoeken. Met de boot (die net vertrokken was) of met de fiets! Straffer nog : met een electrische fiets. Dát was binnen de minuut beslist. We laadden de camera’s in de zijtassen en daar gingen we.

    Het grindpad liep langs de oevers van het meer. Prachtige zichten op het kleurige bos en het blauwe meer. Bomen met rode bladeren flakkerden als vuren tussen het woud. De dam was indrukwekkend. 72 meter hoog, 300 meter lang, en we mochten er over wandelen. In het meer zagen we karpers van bijna een meter zwemmen! Het zit hier ook vol paling en forel, maar die zijn kleiner. Een visvergunning is hier verplicht en dat is begrijpelijk want als ge zo een lopende meter karper vangt kunt ge heel uw restaurant van een avondmaal voorzien.
    Van daarboven leek het meer wel een fjord, zeker toen de witte rondvaartboot van achter de hoek kwam aangevaren. Er waren maar weinig mensen, dus het was zalig om met dat prachtige uitzicht in de stilte aan een colaatje te nippen. Men probeert hier terug een oer-woud aan te leggen. Ook hier moeten de sparren eruit en moet het oorspronkelijk beukenbos (en de “knorrige eiken”) terug overheersen. Vervolgens gaat men het bos 30 jaar lang zijn gang laten gaan. Nu reeds woont er de grootste wilde kattenpopulatie van Duitsland. Er zeker geen per ongeluk mee naar huis nemen dus.
    In de verte zagen we weer Vogelsang liggen. Ondertussen had ik er foto’s van gezien, en het leek me toch wel de moeite waard om het eens te gaan bekijken.

    De terugrit naar Rurberg was veel makkelijker want dat was bergaf. Ik heb geen enkele sportieve vezel in mijn lijf, maar wel een paar avontuurlijke genen, dus eens Paul mijn aandacht er op vestigde dat er een kilometerteller op het ding stond besloot ik eens uit te testen hoe snel zoiets kon rijden. Op de grindweg haalde ik op hoogste versnelling en vol gas 29,5 km per uur. Sneller dierf ik niet want grind is gevaarlijk en met de camera van mijn vriend op mijn rug bengelend vond ik dat niet verantwoord. Later op het asfalt ging ik makkelijk boven de 30! Zalige uitvinding zo’n fiets! Dat éne uurtje was natuurlijk ondertussen uitgelopen tot bijna 3 uur. Er was ook zoveel te zien! Prachtige vogels, vissen, hagedissen, en vanzelfsprekend het machtige bouwwerk van de dam.

    We besloten die Vogelsang te zoeken en daar te picknicken. Het werd een heel verwarrende ervaring. Toen we op het domein waren beseften we het niet eens. We zagen een boel saaie kazerne-achtige gebouwen maar geen levende ziel. Tijdens een berm-picknick vroegen we ons af wat we hier eigenlijk te zoeken hadden. Een voorbijganger zei dat het bezoekerscentrum een halve kilometer verder lag. Te voet. We wandelden over een brede geasfalteerde baan, waar af en toe toch bussen en auto’s reden. Volgens mij zouden wij daar wel mogen rijden… We passeerden een benzinestation (50’er jaren) van het Belgische leger dat als monument geklasseerd was. Ik kreeg het gevoel in Amerika te zijn. Alles was er groot en verlaten.

    Het info-center bleek in één van de grijze natuurstenen kazernegebouwen te liggen. Binnen was er buiten een tentoonstelling over “reizen in de tijd van de Hitlerjugend” niet veel te zien. We mochten wel tot zonsondergang op het domein rondwandelen. Volgens de vrouw zou de nieuwe, mooie voetgangersbrug over het stuwmeer maar op 20 minuutjes wandelen te liggen. Dat zagen we wel zitten. Nog eens een half uurtje verder lopen zou ons geen kwaad doen. Bleek wel dat we op een serieuze hoogte zaten, we daalden de ene immense trap na alweer een andere immense trap af, tussen wijd verspreid liggende kazernegebouwern, sportvelden, een zwembad, een arena-achtig iets. Alles maar dan ook alles was er bigger than life. Hitler’s jonge officieren en later onze Belgische soldaten zullen hier fit gebleven zijn, alleen al door van het ene gebouw naar het andere te trekken. En wij bleven maar dalen, en nog geen brug te zien. Ook geen rivier trouwens. En dat allemaal zonder drinken. Aangezien we toch maar even uitgestapt waren om aan het visitor center te gaan vragen waar de ingang van wat dan ook was… Dorstig als kamelen die vier dagen woestijn achter de rug hadden kwamen we eindelijk aan de brug. Ik was van plan naar beneden te klimmen om van de rivier te gaan drinken. Maar die rivier lag in een steile bedding en was zo goed als verdwenen… De bodem was bedekt met gebarsten klei. Een honingraat van verdroogde modder. Enkele Canadese zwarte ganzen zaten te baden in het minimale stroompje. Het water hoorde hier in dit seizoen een meter of zes hoger te staan… Het was een sierlijke hangbrug en het uitzicht was adembenemend. Alweer voelde ik me in het zuidwesten van Amerika. Zo’n enorme droge vlakte en geen mens te zien. Aan de overzijde zagen we een vrouw op een fiets en zij deelde een flesje water met ons. Het was een druppel op een hete plaat maar het proefde als vloeibaar goud. Nu moesten we wel nog terug naar boven. In de hitte…

    Op de heenweg naar het visitor center had ik een wegwijzer naar het zwembad gezien, dus ik was er zeker van dat ge tot daar met de auto moest geraken. Paul had vanzelfsprkend toen niet willen luisteren. Maar nu hij ook stoffig en dorstig en moe werd, vond hij het een geweldig idee om mij in de buurt van het zwembad met alle fotomateriaal achter te laten, zelf terug naar de parking boven te lopen en mij later met al het gerief te komen ophalen. Prima idee, kon ik ondertussen op zoek naar water aan dat zwembad. Ik overtuigde hem ervan dat niemand hem zou tegenhouden, aangezien het overduidelijk is dat mensen met de wagen bij dat zwembad moesten geraken. Ik raadde hem aan een handdoek op de voorbank te leggen en desnoods mijn bikini rond de spiegel te binden. Alhoewel dat een man die lijkt te gaan zwemmen in een bikini misschien juist wèl tegengehouden zou worden. Laten we het maar bij die handdoek houden. Bevrijd van zijn zware fototas en verrekijker huppelde hij als een jong veulen naar boven. Ik nam onze rommel mee naar het zwembad.

    Pech, er bleek geen cafetaria te zijn. Hitler’s jongens hadden blijkbaar nooit dorst gehad. Maar hoe moet dat dan met die Belgische soldaten gegaan zijn. Volgens mij hadden die altijd veel dorst? Ik mocht gelukkig aan een kraantje gaan drinken. Als een jonge hond stak ik kop en armen onder de kraan en dronk, dronk, dronk,… Ik besloot in de vuilbak te gaan zoeken of daar geen lege fles in lag om die te vullen, want ik vermoedde nog wel een uurtje buiten op de grond op Paul te moeten zitten wachten. Niks fles te vinden, alleen een lege ronde doos van crèmespoeling. Om die nu te gaan zitten uitwassen… dat was er ook wat teveel aan. Ik ging terug naar de zwembaddame haar kantoor om te bedanken dat ik van de kraan had mogen drinken, en mijn oog valt daar op een reeks colaflesjes!!! Ik vroeg haar of ze die verkocht en ze beaamde volmondig. Een halve euro per fles! Dolgelukkig was ik met mijn fles lauwe cola! Had ik toch bij ’t binnenkomen maar niet naar een cafetaria gevraagd maar gewoon naar drinken. Hoe stom. Enfin, ik was gered. Ik had alvast een liter water in mijn buik en nu als dessert nog een fles lauwe cola er bovenop, dat zou me wel weer even in leven houden. Ik zette me met mijn notaboekje en mijn cola in een discreet hoekje op de grond, en trok mijn doorweekt bloesje uit. (Toch geen Hitlerjugend te zien.) Dat grijs ondergoed is echt wel een geweldige uitvinding.

    Als snel zag ik enkele mensen het gebouw verlaten en naar hun auto lopen, vliegensvlug trok ik mijn blouse aan en vroeg of ze richting poortgebouw reden. Dat bleek het geval, en ik mocht mee! Ik vond het alweer een geweldig idee van mezelf : ik zou mijn arme man onderweg oppikken en voor ’t geval ik hem niet zou zien, zou ik toch eerder aan de auto zijn en hem tegemoet kunnen rijden! Ik ben toch een attente, liefhebbende echtgenote. Per grote uitzondering had ik mijn gsm op zak, ik belde hem en legde mijn geniaal plan uit. Hij antwoordde dat hij al bijna aan de parking was, dus dat was prima, dan zagen we mekaar daar wel. Er was nogal veel storing op de lijn maar ik dacht dat dat kwam omdat mijn sukkelaar half dood was van het lopen. Echt goed hadden we mekaar niet verstaan, maar dat zijn we al gewoon. Ik hoor alles, maar dan ook alles, maar door de chaos van alle geluiden tegelijk binnen te krijgen versta ik de mensen niet meer zo goed. Maar “ongeveer”, is tegenwoordig al goed genoeg voor mij.

    De mensen vertelden me dat ze zo blij waren dat dit gebied 6 jaar geleden is vrijgegeven door het Belgisch leger. Vroeger was dit reuze domein verboden gebied, en nu hebben de inwoners er een prachtig natuurgebied bijgekregen. Ze zijn ook gelukkig dat de Belgen de laatste 50 jaar het zwembad zo goed verzorgd hadden, want in de Eiffel zijn er maar weinig, en nu kunnen ze heerlijk zwemmen in water van maar liefst 28°. Weliswaar tussen muren “verfraaid” met wat Hitlerjugendatleten. Maar zoals al gezegd : perfectie is niet van deze wereld.

    Aan de grote parking van de kazernepoort stapte ik uit en keek rond. Onze auto was niet te bespeuren. Laat staan een echtgenoot. Vreemd, maar niet getreurd, geef me een steen om op te zitten, een bic en een notaboek, of een fotoapparaat, en vooral dat restje lauwe cola, en ik ben gelukkig. Moederziel alleen zat ik daar tussen de enorme verlaten gebouwen te schrijven. Tot de telefoon rinkelde :
    “Seg waar zijt gij? Ik sta hier op de parking en ik zie u niet!”
    “Nee, ík zit terug op de parking en ik zie ú niet.” “Maar komaan seg, ik sta hier toch!” “Maar nee, hier is geen mens, ik zit hier alleen op een steen aan de rand van de weg!” “Allez dan ziet ge de auto toch staan?! Ik sta vlak naast het zwembadgebouw verdorie!” “De zwembadparking? Ah zo! Nee. Ik zit op de parking boven aan de kazernepoort.” “Wat zit ge daar te doen?” “Awel ik had u toch gezegd dat ik daar naartoe aan ’t liften was om u te helpen?!” “Jamaar ik had u daarstraks aan de telefoon toch gezegd dat ik bijna aan de parking was!!!” “Jaja, maar ik dacht dat ge nog naar de poortparking aan’t lopen waart!” “Welnee, ik zat al lang in de auto onderweg naar dat zwembad.” Ja, alles horen, maar niks meer goed verstaan, ’t is soms niet simpel.

    Eens terug verenigd besloten we eens te gaan kijken naar enkele gastenhuisjes die de dienst voor toerisme ons vanmiddag aangeraden had. Ze lagen in een verscholen dal waar de weg doodliep op een bos. Lekker rustig. Het eerste was een kamer in de helling van een heuvel. Niet slecht, maar ook niet geweldig. De volgende hadden geen kamers vrij. Eindelijk zagen we het pension van de familie Wolmann. Dat was ons aangeraden! Wij blij daar naartoe. Voor de deur stond een bordje “Willkommen”. We belden aan en een grommelige oude man kwam door de deur piepen. Hij vroeg zijn vrouw of er een kamer vrij was en die riep iets terug vanuit de eetzaal, ze kwam niet eens kijken. De conversatie werd op deze manier verder gezet en als ik hun was zou ik dat bord met “Willkommen” maar in de kelder opbergen. Uiteindelijk liet de man toch twee kamers zien, dik tegen zijn goesting, maar de ene had geen balkon, en de andere geen badkamer, en aangezien die vent echt niet vriendelijk was en nog altijd niet snapte dat we geen kamer voor vannacht maar voor morgen nodig hadden, trokken we maar verder. Iets hoger plakte nog een mooi huis met balkonnetjes tegen de berg, daar zouden we ons geluk eens gaan proberen. We duwden op de bel en zagen het naambordje : Wolmann. Wel wel. Familie. Maar wel een vriendelijkere tak. Ook geen kamers met een eigen terras. Enkele huizen verder was nog een pension. Begot! Wéér een Wolmann! Zonder vrije kamers. We begonnen het op te geven en besloten morgen wel te zien waar we zouden uitkomen. De enige reden waarom we zo vooruitziend bezig waren kwam doordat het een verlengd verlofweekend wordt vanaf donderdag (Ons-Heer-Hemelvaart), en het zou kunnen dat alles volzet is. Net toen we besloten voor niks meer te stoppen zagen we toch wel het échte Pension Wollman naast de baan liggen zeker! Datgene waar de vrouw van de info ons naar verwezen had.

    Ik belde aan en werd onmiddellijk verwelkomd door een zwarte poes. Dat kon al niet meer mis gaan. De kamer was netjes, ruim én met een balkon met zicht op de beboste heuvels. Dus de koop was snel gesloten, dinsdag en woensdagnacht slapen we bij mevrouw Wollman en Charlene, die eigenlijk wel een kater is.

    Het werd hoog tijd om naar huis te rijden want anders zou de keuken gesloten zijn. Bij aankomst plofte ik direct op mijn stoel aan de terrastafel. Paul ging zich even opfrissen, ik vond dat niet nodig aangezien ik zo ongeveer een halve douche had genomen, met kleren aan weliswaar, in dat zwembad. Ik besloot terug dat heerlijke bord met kalfniertjes te nemen en meer niet. Tot ik chef iets tegen Paul hoorde mummelen over “met marsepein gevulde kersen in portosaus gecombineerd met vanille-ijs”. Mijn handen verlieten spontaan het keyboard om resoluut mijn vinger omhoog te steken : hola! Voor zo’n dessert heb ik ook echt nog wel plaats!
    En het was decadent lekker. Ik voelde me net een oude Romein. Stel u voor: warme kersen gevuld met marsepein… Hoe komt ge op ’t idee. Zaaaaaaaalig lekker! Wat een heerlijk toeval dat we terecht zijn gekomen in een hotel dat gerund wordt door een echte chef!

    Een prettige babbel met de mensen aan de tafel naast ons, en een aangenaam gesprek met de gastheer en gastvrouw, maakten onze dag volmaakt. Aan een volledige triathlon waren we wel niet geraakt - om te zwemmen was het water iets te fris - maar desondanks zullen we toch goed slapen denk ik.




    29-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.1. Een onverwachte Halloween.

    Zondag, 29 mei 2011.
    Brunnenhof, Walheim.

    1. Een onverwachte Halloween.

    Volgende vrijdag heb ik opnieuw een afspraak met mijn dokter in Duitsland. Waarom dan niet van de nood een deugd maken en er een paar vakantiedagen rond breien?
    Vandaar dat Paul gisteren volop brood begon te bakken en dat er vandaag weer een dag vol inpakgenoegens aanbrak. Inpakken was altijd al niet mijn lievelingsbezigheid, maar sinds ik door mijn hyperacusis niet meer in eender welk hotel terecht kan, heb ik er helemaal een gloeiende hekel aan. Er moet toch zovéél mee. Het lijkt wel of we met een baby op stap gaan… Al het picknickgerief… Koelkast, plastic bestek, grote handdoeken om op te zittten, lekkere hapjes (om supermarkten en winkels te kunnen vermijden) Om nog te zwijgen van de voorraad kleding. Met het onzekere weer in het vooruitzicht moest alles weer mee. Van bottinen tot bikini.
    Uiteindelijk reden we pas om half zes de garagepoort uit. Toen bleek dat we met al ons gedoe alvast één ding alvast vergeten waren. Ons doel. Waar zouden we naartoe gaan? We moeten pas op vrijdag in Diemelstadt zijn…
    In de auto bevindt zich momenteel een kleine bibliotheek met reisgidsen van Frankrijk en Duitsland, dus tijdens het tanken bekeek ik die boeken eens, en stelde voor om Monschau en contreien eens te gaan bekijken. Het leek een mooie groene buurt met veel bezienswaardigheden.
    We gaven ons Trees opdracht om ons naar Kornelimünster te leiden, volgens de reisgids een piepklein vergeten dorpje in de trant van Monschau. Na één uur en een kwartier rijden stonden we midden op een pleintje omgeven door vakwerkhuizen. Het voelde alsof we een tijdreis ondernomen hadden.

    Onderweg hadden we voorbijgangers aangesproken en gevraagd of ze geen klein pension in de buurt kenden. De vriendelijke mensen noemden een hotel in het dorp zelf. Dat leek me niet zo aangewezen, maar we zouden het toch eens gaan bekijken. Die mensen hadden een enorme hond aan de leiband. Een reuzebeest! Ik wou hem aaien maar ze waarschuwden me om voorzichtig te zijn. Ze kenden het dier nog maar enkele uren, want ze hadden hem net uit het asiel gehaald. Het prachtbeest was een dekreu van drie jaar die “uitgediend” was en door zijn ondankbare eigenaar was afgedankt. De sukkelaar leefde in een metalen box van 2 meter op 2, had nog nooit op straat gewandeld, kende geen auto’s, geen voorbijgangers, en zijn vacht zat nog vol klitten. Morgen zou hij naar de kapper gaan om geschoren te worden.. Ondanks zijn miserabele verleden was het een heel kalm en vriendelijk beest. Ik zei hen dat het dier geluk had gehad en de mensen antwoordden : “Wij hebben geluk gehad.” Na die reactie was ik er wel helemaal van overtuigd dat het beest eindelijk een fijn leven tegemoet ging.

    Kornelimünster was inderdaad echt idyllisch. Heel rustig, (de auto’s slopen voort aan 30 per uur), met enkele terrasjes zonder muziek, enkel een rustig geroezemoes. Zo vredig!
    Het dorpsplein werd gedomineerd door een vreemdsoortige kerk. De samensmelting van twee gebouwen bekroond door een balustrade. Het leek wel of ze dat onderdeel hadden afgekeken van de binnenkoer van het pauselijk paleis in Avignon. Een hotel zagen we echter niet. Aan een inwoner vroegen we raad en die verwees ons naar Brunnenhof. Het zou een klein hotel 3 kilometer verderop zijn, met een heel lekker restaurant. De man ging zijn huis binnen en kwam met een brochure buiten. De foto van het hotelletje deed me alvast smelten. 10 minuten later parkeerden we voor de deur en de folder had niets teveel beloofd. En bovenal… ze hadden nog een kamer vrij. Eentje “mit ein Französiches Bett”. Wat dat dan ook moge wezen. Zolang het maar geen “Französiches Frühstück”-ske zou worden was het voor mij allang goed.

    De kamer was inderdaad heel klein en het bed was een “twijfelaar”. Niet erg. We moeten het hier toch niet delen met een paar katten. Achter het hotelletje lag een mooi, door groen ingesloten terras, waarop we konden dineren. Ik leek wel in de hemel terechtgekomen! Snel werd de bagage gedropt en reden we even terug naar Kornelimünster om op een van die zalige terrasjes van een aperitiefje te gaan genieten. Het strijklicht was op dit moment van de avond zo ideaal om die oude gevels te fotograferen. Al de oude gebouwen met hun houtwerk en kleine trapjes werden gekoesterd door een zacht zonlicht. Het enige wat jammer was waren al de geparkeerde auto’s. Dat hadden op zijn minst paardenkoetsen moeten zijn, vond ik. En toen kwamen er toch wel twee paarden aangestapt zeker!!! OK, zonder koets erachter. Maar perfectie is niet van deze wereld.

    Tegen half negen zaten we op ons hotelterras te genieten van een degelijke maaltijd. Patatjes worden in Duitsland gelukkig niet als groenten aanzien (zoals de verderfelijke gewoonte is in Frankrijk), dus buiten de gebakken aardappelen was mijn rijkelijke portie kalfsniertjes ook nog omringd door boontjes, bloemkool- en broccoliroosjes, courgette, paprika, en tal van andere groentjes… Ondanks het feit dat Paul me onderweg de zwaarste boterham van deze eeuw had voorgeschoteld, en ik dacht vanavond geen hap meer door mijn keel te krijgen, heb ik heel mijn bord tot op de laatste gremel leeg gemaakt.

    Na een uurtje zaten we helemaal alleen op het terras. Ik mijn verhaal te typen en Paul te lezen met behulp van een zaklampje. Aangezien er toch geen kip in de buurt was besloot Paul ineens Halloweenpompoen te gaan spelen. Hij stak de zaklamp in zijn mond en ik probeerde er foto’s van te maken. Een favoriet tijdverdrijf met de Nikon : fotograferen zonder licht. Iets wat met mijn eigen apparaatje totaal onmogelijk was. Het was natuurlijk zelfs voor de Nikon veel te donker, dus ging ik wat achteruit om op een tafel te steunen. Net toen ik mijn cadrage met veel moeite gemaakt en hij scherp gesteld had, verdwijnt die lamp uit zijn mond, en staart mijn echtgenoot met de meest serieuze snuit voor zich uit en… groet beleefd de garçon die achter mijn rug opgedaagd was. De jongen ruimde een tafel af en verdween snel terug. Tot dan had ik mijn lach kunnen inhouden. Totaal onaangedaan begon Paul terug Halloween-pompoen te spelen, maar ik daverde ondertussen van ’t lachen, nu werd het nog veel moeilijker om de camera stil te houden! Tegen dat de foto bijna genomen was was hij bijna gestikt in zijn zaklamp en ik had kramp van mijn lach in te houden. En ineens ging wéér die lamp uit die mond en begon hij er heel serieus mee op de bladzijde van zijn boek te schijnen. Inderdaad, de kelner was terug opgedaagd om asbakjes op te halen. OK. Maar meer viel er niet meer weg te ruimen dus vanaf nu konden we gerust zijn. Paul wou de foto nog iets griezeliger en propte de zaklamp in zijn neusgat! Ja, dat zag er helemaal geweldig uit! Ik zet me in positie, het duurde natuurlijk weer even, en ja hoor, de geruisloze jongen kwam… de tuinkussens ophalen!!! En Paul zat daar met dat ding in zijn neus, ik dacht dat ik er in stikte. De jongen bood dan ook nog heel lief aan om een foto van ons beiden te maken om het ons wat gemakkelijker te maken. Ik heb hem maar gezegd dat het met het weinige licht héél erg moeilijk was en dat hij dat morgenavond wel mocht doen. Want ondertussen had ik natuurlijk al geïnformeerd of we de kamer voor nog een nacht extra konden boeken.

    Alleszins, we waren 5 uur van thuis weg en de vakantiestemming zat er al goed in. Daar kon niet meer aan getwijfeld worden. Nu die “twijfelaar” nog…

    Het fotoalbum van deze dag :

    https://picasaweb.google.com/laathi.webalbums/Hoofdstuk1Walheim?authkey=Gv1sRgCLnLwdCV3tz4BA#




    >

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs