Enkele maanden geleden was ik naar het kantoor van Francesco Niccoli, de hoogleraar in discrete analyse, met de vraag of ik eerder al mocht afstuderen van de universiteit. Hoewel ik alle examens al had afgelegd, was hij toch niet helemaal overtuigd. Hij gaf mij een werkstuk, en in zijn ogen kon je zien dat hij hoopte op mijn mislukking. Toen hij me een paar weken later terugzag met een perfect afgewerkt werkstuk, had hij me zuchtend een uitnodiging voor de dag van het afstuderen gegeven. Hij noemde me, net zoals mijn ouders en zowat de rest van de wereldbevolking 'hyperintelligent'. Maar wat wil je? Het is het enigste waar ik goed in ben, wat ik graag doe, en waarin niemand mij kan verslaan. Ik hou wel van dat oppermachtige gevoel.
Vandaag was de dag. Het hele universiteitsplein was gevuld met trotse ouders en studenten in toga's, die tegen hun zin op tientallen foto's moesten. Op een bankje verderop zat ik alleen met mijn doctoraalbul naast mij. Ik had mijn ouders verboden te komen, en na dagenlang tegenstribbelen hadden ze toch toegegeven. Verder had ik het aan niemand verteld. Vooral net aan Alice. Maar ze was er toch achtergekomen, want even later stond ze boos, maar vooral teleurgesteld, naast mij op het plein. Ze begreep het niet, ze haatte mij. Maar even later had haar gemoed een bocht van 180 graden gemaakt, zoals alleen Alice dat kan: ze stond erop dat we deze dag gingen vieren.
Ze bracht mij naar het park, want dat vond ze zo'n gezellige plek. Het viel haar plots op dat ik helemaal angstig was geworden. En toen, in die muffe auto van haar die helemaal alleen was in de straat bij het park heb ik haar het hele verhaal verteld. Dat uitgerekend dit park de enigste plek is waar ik nooit meer wilde komen. En dat ik een tweelingsausje, Michela, verspeeld heb. En dat het allemaal mijn fout is.
En op dat verschrikkelijk zwaar moment tilde ze mij hoofd op met haar ijzig koude handen die als thuis voelen, en ze kuste me vol op mijn lippen.