De tijd: lundi = maandag mardi = dinsdag mercredi = woensdag jeudi = donderdag vendredi = vrijdag samedi = zaterdag dimanche= zondag septembre = september aujourd'hui = vandaag hier = gisteren (à) demain = (tot) morgen novembre = november l' été = de zomer l'automne = de herfst le printemps = de lente l'hiver = de winter décembre = december janvier = januari fevrier = februari mars = maart
Dit zie ik in de klas: une classe = een klas une porte = een deur un mur = een muur une plante = een plant une table = een tafel une chaise = een stoel un tableau = een bord une fenêtre = een raam une armoire = een kast
Begroeten van mensen:
bonjour = goede dag, hallo au revoir = tot ziens tout le monde = iedereen
Personen:
un ami = een vriend les enfants = de kinderen
Tellen in het Frans
un = één deux = twee trois = drie quatre = vier cinq = vijf six = zes sept = zeven huit = acht