Deze ochtend zat ik op het bankje voor mijn hol rustig mijn pijp te
roken toen plots een oude man in mijn zon kwam staan. De oude man bleek Gandalf
te heten. Ik zei vriendelijk goeiedag en blies een prachtige rookkring waarop
Gandalf zei: *Heel aardig! Maar ik heb
vanochtend geen tijd om rookkringen te blazen. Ik zoek iemand die wil deelnemen
aan een avontuur dat ik aan het organiseren ben, maar het is bijzonder moeilijk
om iemand te vinden. (P. 13)* Hij maakte aanstalten naar mij toe. Gelukkig
wist ik hem op tijd af te wimpelen door hem een aanbod te doen om woensdag thee
te komen drinken. Wat dacht hij nu? Ik op avontuur? Belachelijk! Maar zo snel
gaf Gandalf het blijkbaar nog niet op, want woensdag kwam er effectief bezoek. *Vlak voor theetijd werd er enorm hard aan
de voordeur gebeld, en toen schoot het mij ineens te binnen! Ik spurtte en
zette het water op, pakte nog een kop en schotel en nog een paar taartjes en
rende naar de deur. (P.15)* Ik wou net het spijt me dat ik u heb laten
wachten zeggen, maar ik zag helemaal geen Gandalf, maar een dwerg. En na hem
nog één en nog één en nog één, Fili, Kili, Oin, Gloin, Dwalin, Balin,
Bifur, Bofur, Bombur, Dori, Nori, Ori en Thorin Eikenschild. Dertien in
totaal en als veertiende kwam Gandalf ook nog binnen. Ze wouden dat ik met hen
mee ging op avontuur en dit legden ze mij uit aan de hand van een lied
Ver over
nevelbergen koud
Naar kerkers diep en grotten oud
Moeten wij gaan eer dag breekt aan
Op zoek naar het betoverend goud.
Menige spreuk
met toverkracht
Onder rink'lende hamerslag,
Werd daar gewrocht in diepe krocht
Onder de berg, waar 't duister wacht.
Voor vroegere
vors en elfenheer
Smeedden zij daar van goud weleer
Glanzende schat, lichtend gevat
In pronkjuweel op zwaard en speer.
Aan zilveren
ketens regen zij
De sterrenbloei; aan kronenrij
Het drakenvuur; in garnituur
Werd het licht van de maan en zon getwijnd.
Ver over
nevelbergen koud
Naar kerkers diep en grotten oud,
Moeten wij gaan eer dag breekt aan,
Opeisen 't lang vergeten goud.
Bekers smeedden
zij voor zichzelf
Harmen van houd aar geen mens delft
In hun gebied, en menig lied
Klonk, ongehoord door mens en elf.
De sparren
brulden bergenhoog
Terwijl de storm de nacht bevloog.
Het vuur was rood, werd angstig groot
Tot boom als fakkel vlammen spoog.
Toen luidden
klokken overal,
Mensen verbleekten in het dal:
De drakengram, feller dan vlam
Sloopte hun torens, huizen, al...
De berg rookte
in het licht der maan
Ondergang staarde dwergen aan,
Ze ontvluchten grot naar t stervenslot
Onder zijn poten, onder maan.
Ver over de
nevelbergen koud
Neer kerkers diep en grotten oud,
Moeten wij gaan eer dag breekt aan
Om te herwinnen harpe' en goud!
(P. 21-22)
Hallo allemaal, ik ben Bilbo. Bilbo Balings, een zeer welgestelde
hobbit. Ik woon in het verre midden aarde, een ver land gevuld met mensen, maar
ook met vreemde wezens, monsters en andere schepsels. Daar woon ik dus, meer bepaald
zelfs in de gouw. De gouw is de plaats waar mijn soort woont, de hobbits. *Wat een hobbit is? Ik neem aan dat het
tegenwoordig nodig is de hobbits te beschrijven, nu ze zeldzaam zijn geworden
en bang van de Grote Lieden, zoals zij ons noemen. Wij zijn (of waren) kleine
lieden, ongeveer half zo groot als jullie mensen en kleiner dan de baardige
dwergen. Hobbits hebben geen baarden. Er is weinig of niets magisch aan ons,
behalve het gewone alledaagse dat ons helpt stilletjes en snel te verdwijnen, wanneer
grote domme lieden, zoals jullie, langs komen klossen en een lawaai maken als
olifanten dat wij op een kilometer afstand kunnen horen. (P. 11-12)* Als er
één ding is dat zij verafschuwen dat is het wel spannende en spectaculaire
dingen. Ik niet! Ik hou van een avontuur en dat is ook waar mijn blog over
gaat. Mijn avontuur als inbreker naar de eenzame berg