Hier is een deel van het Sanskriet vertaald in Nederlands. Zodra ik de rest vande vetaling gevonden heb zal ik het aanvullen.
Sanskriet alfabet, N t/m P:
|
Na = niet.
Nabha, Nabhi = navel.
Nacho = dansen; dans.
Nada = geluid, klank.
Nadabrahma(n) = het geluid dat staat voor Brahman. Dit is de scheppingsklank Om.
Nadi(ya) = rivier, stroom.
Naga = slang.
Nagabhushana = een naam voor Shiva, die betekent: de Heer die slangen als sieraad draagt. De slang is het symbool van het ego, waarover Shiva het volledige meesterschap bezit.
Nagar(a), Nagari = stad.
Nagara-samkirtan(a) = het zingen van bhajans in een groep, terwijl men langzaam door de straten loopt. Dit gebeurt meestal 's morgens vroeg. Nagara-samkirtan zuivert de atmosfeer.
Nagashayana = een naam voor Vishnu, die betekent: de Heer die rust op de slang. Vóór het begin van de schepping lag Vishnu onbeweeglijk op de duizendkoppige slang Ananta of Shesha in de melkzee. De slang is het symbool van het ego, waarover Vishnu het volledige meesterschap bezit. De melkzee is het symbool van het zuivere (sattvische) denken.
Nagendra = koning van de slangen. Dit is de cobra.
Nagendrashayana = een naam voor Vishnu, die betekent: de Heer die rust op de koning van de slangen. Met de koning van de slangen wordt de cobra bedoeld. Vóór het begin van de schepping lag Vishnu onbeweeglijk op de duizendkoppige slang Ananta of Shesha in de melkzee. De slang is het symbool van het ego, waarover Vishnu het volledige meesterschap bezit. De melkzee is het symbool van het zuivere (sattvische) denken.
Nah = ons.
Nahi = niet zijn; er is niet.
Naiya = boot; het wereldse bestaan. (Hindi).
Nam(a) = naam.
Namadeva = een heilige, die het pad van toewijding volgde door het voortdurend herhalen van Gods namen.
Namah(a) = (vol overgave) buigen; buig.
Namami = ik buig (vol overgave).
Nama-samkirtan(a) = het gezamenlijk zingen van de namen van God, waarbij iedere naam een aspect vertegenwoordigt van zijn glorie, zijn macht, daden, liefde, enz.
Namaskar(a), Namaskaram = groeten door de handpalmen samen te brengen voor de borst en daarbij het hoofd te buigen. Daarbij zegt men: Namaskar, of: Namaste. (Zie ook aldaar).
Namasmaran(a) = het voortdurend zingen, reciteren of beschouwen van Gods namen.
Namaste = ik buig (vol overgave) voor U; ik groet U. (Zie ook: Namaskar).
Namo = (vol overgave) buigen; buig.
Namostute = ik buig (vol overgave) voor U. (Zie ook: Stute).
Nanaka = goeroe Nanak, de stichter van het sikhisme.
Nanda = de pleegvader van Krishna; vreugde.
Nandalal(a), Nandala = een naam voor Krishna, die betekent: geliefde zoon van Nanda.
Nandana = zoon.
Nandi = stier. Hij is het voertuig van Shiva.
Nara = mens, persoon, man; held; echtgenoot.
Narada = naam van een van de zeven grote rishi's.
Narahari = een naam voor Narasimha, een Avatar van Vishnu. Hij was half mens, half leeuw en wordt aanbeden als de beschermer van alle gelovigen.
Narayan(a) = een naam voor Vishnu, die betekent: de Heer die in alle wezens woont.
Narayanaya = voor Vishnu, die in alle wezens woont. (naamval van Narayana).
Nartana(m) = dans.
Nartyam = (Zie: Nartana).
Nasha(ka) = vernietiger.
Nataka = toneelstuk.
Natana = danser.
Nataraja = een naam voor Shiva, die betekent: koning van de dans. Nataraja is het symbool van de bezielende kracht, waardoor de gehele schepping voortdurend in beweging blijft. De krans van vlammen waarin Hij de kosmische dans, de tandava, danst, is het symbool van de kosmische energie.
Natavara = een naam voor Krishna, die betekent: de beste danser, de grote danser.
Nath(a) = Heer, beschermer.
Nava = boot; nieuw, jong; negen.
Navanita = boter.
Navanitachora = een naam voor Krishna, die betekent: boterdief. Als kind bracht Hij de gopi's in verrukking en verwarring door hun boter te stelen. Melk is het symbool van onze liefde, die wordt gezuiverd wanneer zij wordt geofferd aan God. Het karnen is het zuiveringsproces. Het resultaat is zuivere toewijding, de boter, die door God wordt aanvaard ('gestolen').
Nayaka = leider.
Nayana = oog.
Netra(m) = oog.
Nidana = oorzaak, aanleiding.
Nidhe = (Zie: Nidhi).
Nidhi = schat; schatkist.
Nihal = tevreden, voldaan, verheugd.
Nila = blauw, donkerblauw.
Nilakantha = een naam voor Shiva, die betekent: de Heer met de blauwe hals, de blauwe keel. Deze blauwe kleur is het gevolg van het drinken van het vergif van de slang die als touw werd gebruikt bij het karnen van de melkzee. Shiva dronk dit vergif op om het universum te redden. (Zie ook: Mandaragiridhari).
Nilaya(m) = verblijfplaats, woonplaats.
Nir = zonder.
Nira = water.
Niradhara = zonder ondersteuner; zonder steun.
Niradhi = oceaan, wereldzee, (melkzee).
Niraja = lotus, lotusbloem. Deze is het symbool van onthechting.
Nirajadala = lotusblad.
Nirakari, Nirakara = vormloos, oneindig, zonder eigenschappen.
Niranjana = zuiver, onfeilbaar, zonder ondeugden; een naam voor Shiva.
Nirantara = altijd.
Nirbhaya = zonder angst, onbevreesd; zekerheid, veiligheid, vertrouwen.
Nirguna = zonder eigenschappen (guna's); vormloos.
Nirguna Brahman = de niet-gemanifesteerde, vormloze God zonder eigenschappen.
Nirupama = onvergelijkbaar.
Nirvana = bevrijding; toestand waarin men volkomen los is van de dualiteit van goed en kwaad; het stadium van eenheid met God.
Nirvikara = zonder verandering, onveranderlijk; een naam voor God die altijd dezelfde is.
Nishkamakarma = handeling zonder verlangen naar de vruchten van die handeling.
Nitya = eeuwig, onveranderlijk, tijdloos, voortdurend.
Nityananda(m) = eeuwige gelukzaligheid.
Nivasa = huis, verblijfplaats; toevluchtsoord.
Nivashini = inwoonster, bewoonster.
Nivasi = inwoner, bewoner.
Nive = U, geen ander.
Nur = licht, schittering, luister.
Ojas = kracht, levenskracht; licht, glans.
Ojasvi = vol levenskracht, sterk, vitaal, glanzend.
Om, Aum = scheppingsklank; het geluid, dat ontstond bij de oerbeweging, de trilling, die werd veroorzaakt doordat de Ene zich omhulde met maya, de schepping.
Om Namah Shivaya = Om. Ik buig (vol overgave) voor Shiva. Dit is een mantra.
Omkar(a), Omkaram = het zingen of reciteren van het Om.
Omkararupa = belichaming van het Om, van God.
Omkareshvara = Heer van het Om, God.
Pachamyanna(m) = velden vol groenten; vele soorten voedsel.
Pada = voet; schrede, voetstappen.
Padanamaskar = het aanraken van de voeten van de goeroe, als symbool van de overgave van het ego aan de Heer.
Padma = lotus, lotusbloem. Deze is het symbool van onthechting.
Padmanabha, Padmanabhi = een naam voor Vishnu, die betekent: de Heer met de lotusnavel. Uit de navel van Vishnu ontsprong de lotus, waaruit later Brahma werd geboren. De lotusknop heeft de vorm van een lingam.
Pahi = beschermen; bescherm.
Pala(ka) = beschermer, hoeder.
Palana = beschermen, hoeden, koesteren, ondersteunen.
Palaya = beschermer, hoeder.
Palini = beschermster, hoedster.
Pandit, Pundit = schriftgeleerde.
Panduranga = een naam voor Vitthala, Vishnu en Krishna, die betekent: de zuivere Heer, en: leider van de Pandava's. (Deze leider is Krishna).
Pankaja, Pankeja = lotus, lotusbloem. Deze is het symbool van onthechting.
Papa = zonde, slechte daad, kwaad, onheil; slecht, misdadig; zondaar, booswicht.
Para, (Pra) = allerhoogste, opperste, volmaakte; boven, voorbij, over, aan gene zijde.
Para Shakti = goddelijke energie, allerhoogste kracht.
Parabrahma(n) = de allerhoogste Brahman, God, het Absolute.
Param(a), Paramam = allerhoogste, opperste, volmaakte.
Paramananda = allerhoogste gelukzaligheid.
Paramartha = hoogste doel.
Paramatma = de universele ziel, God gezien als het universele.
Paramdam(a) = hoogste verblijfplaats, hemel.
Paramesha = (Zie: Parameshvara).
Parameshvara = een naam voor Shiva, die betekent: allerhoogste Heer.
Parameshvaraya = voor de allerhoogste Heer. (naamval van Parameshvara).
Parameshvari = een naam voor Parvati (metgezellin van Shiva), Durga en Sita, die betekent: allerhoogste Godin, allerhoogste vrouwe.
Paravani = pauw. Hij is het voertuig van Subrahmanya.
Parayana = toebehorend, toegewijd, overgegeven.
Parega, Padega = (van) de andere kant (komen). (Hindi).
Paripala(ka) = beschermer, hoeder.
Paripur(a)na, Paripur(a)ni = volledig; tevreden; een naam voor God die van niets en niemand afhankelijk is, daar Hij in alles en allen aanwezig is.
Parsisme = deze godsdienst, gesticht door Zoroaster of Zarathoestra, heette aanvankelijk alleen Zoroastrisme of Mazdeïsme. In India wordt zij echter Parsisme genoemd.
Parthi = Puttaparthi.
Parthipuri = de plaats Puttaparthi.
Parthipurisha, Parthipurishvara = Heer van Puttaparthi.
Parthisha = Heer van Puttaparthi.
Parvata = berg.
Parvati = metgezellin van Shiva. Zij is de dochter van Himavat en haar naam betekent: toebehorend aan het gebergte. Bergen zijn het symbool van standvastigheid. Zij is de Godin van dapperheid en moed en de moeder van het universum. (Zie ook: Shakti).
Parvatisha = een naam voor Shiva, die betekent: Heer van Parvati.
Pashu = dier; jiva (individuele ziel).
Pashupate = (Zie: Pashupati).
Pashupati = een naam voor Shiva, die betekent: de Heer van alle levende wezens, van alle jiva's (individuele zielen).
Pata = kleed, kleding; sluier; afdalen; afdaling, incarnatie.
Pataye = voor de Heer. (naamval van Pati).
Pate = (Zie: Pati).
Pati = Heer, meester; echtgenoot.
Patita = van het spirituele pad afgeweken, verstrikt in de illusie; gevallen.
Pavaka = het zuiverende, reinigende vuur.
Pavana(m) = zuivering, loutering, verlossing, verheffing; vuur.
Pave = verwerven, ontvangen.
Pavitra(m) = zuiverend; zuiver, heilig; middel tot zuivering.
Payala, Payela = de enkelbellen van Shiva.
Phani = slang.
Phanidhara, Phanadhara = een naam voor Shiva, die betekent: de Heer die slangen als sieraad draagt. De slang is het symbool van het ego, waarover Shiva het volledige meesterschap bezit.
Pita = vader.
Pitambara = een geel (of oranje) gewaad; iemand die een geel (of oranje) gewaad draagt, monnik.
Piyo, Piya, Piye = (in)drinken; drink.
(Pra), Para = allerhoogste, opperste, volmaakte; boven, voorbij, over, aan gene zijde.
Prabho = (Zie: Prabhu).
Prabhu = Heer; machtig, sterk.
Prachodayat = aanwakkeren, inspireren, ingeven; moge (hij) aanwakkeren.
Pradakshina(m) = ritueel, waarbij men rond een tempel, altaar of afbeelding loopt.
Pradana(m) = gave, geschenk.
Pradata(m) = schenker.
Pradatta = gegeven, geschonken.
Pradayaka = schenker.
Pradayini = schenkster.
Prajnana = allerhoogste kennis, goddelijke wijsheid.
Prakriti = de materie waaruit het universum is ontstaan; uiterlijke wereld, schepping.
Prana = adem, levenskracht.
Pranam = eerbiedig buigen, eerbiedig groeten. Hierbij brengt men de handpalmen samen voor de borst en buigt men het hoofd, of men raakt eerst de voeten van de ander en daarna het eigen voorhoofd aan. (Zie ook: Namaskar).
Pranapana = in- en uitgaande levensadem.
Pranava = de scheppingsklank Om.
Pranavasvarupa = essentie van het Om, vorm van het Om; belichaming van het Om.
Praninam = (Zie: Prana).
Prasad(am) = sattvisch voedsel, bloemen, e.d., die aan God zijn geofferd. Alle voedsel dat men eet, zou eerst aan God moeten worden geofferd. genade; geschenk.
Prasanna = helder, zuiver; tevreden, vriendelijk, onbewogen, rustig; waar, juist.
Prasannavadana = een glimlachend, vriendelijk gezicht hebbend; God in zijn milde, genadevolle aspect.
Prashanti = allerhoogste vrede, volmaakte innerlijke vrede.
Prashanti Nilayam = verblijfplaats van de volmaakte vrede. Dit is de naam van de ashram van Sathya Sai Baba.
Prema = goddelijke, onbaatzuchtige liefde.
Prema Sai, Prema Baba, Prema Sai Baba = de derde en laatste belichaming van de Sai-Avatar. Hij zal enkele jaren na de dood van de huidige belichaming Sathya Sai geboren worden in Gunaparthi, een dorp dat gelegen is tussen Bangalore en Mysore.
Premamrita = liefde, die zo zoet is als nectar.
Premananda = de gelukzaligheid die het gevolg is van onbaatzuchtige liefde.
Premasvarupa = essentie van liefde, vorm van liefde; belichaming van liefde.
Premasvarupini = essentie van liefde, vorm van liefde; belichaming van liefde. (vrouwelijke vorm van Premasvarupa).
Premavatara = Avatar van liefde.
Premi = liefhebber, minnaar.
Priya = lief, geliefd, aangenaam, vreugdevol; gevoel van liefde, vriendelijkheid, gunst.
Puja = rituele eredienst, godsdienstige plechtigheid.
Pujari = tempelpriester.
Pukar(a) = huilen, smeken, bidden, verzoeken, vragen, roepen.
Pundit, Pandit = schriftgeleerde.
Punya = heilig, zuiver, goed, deugdzaam; goede daad; positieve gevolgen van een handeling.
Pur(a) = versterkte stad, vesting, burcht; lichaam.
Purana = oud, oorspronkelijk.
Purana, Purna = volledig, geheel, compleet.
Purana's = dit zijn religieuze geschriften uit India.
Purandara = de stad veroverend; een naam voor Indra, Agni, Shiva en Vishnu.
Puri = plaats, stad.
Purna, Purana = volledig, geheel, compleet.
Purusha = God, ziel, eeuwig geestelijk principe.
Purushottama = het hoogste wezen, God, het hoogste Zelf.
Puttaparthi = naam van het dorp in Zuid-India, waar Sathya Sai Baba geboren is.
Puttaparthipuri = de plaats Puttaparthi.
Puttaparthipurisha, Puttaparthipurishvara = Heer van Puttaparthi.
Pyar(a), Pyare, Pyari = geliefd, zeer dierbaar; liefde, genegenheid; geliefde.
|