Voettocht van Corry Catteeuw naar Compostela
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
30-11--0001
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Fragmenten uit het dagboek

Ik bevind me ten noordoosten van Etampes en trek door het bosrijke gebied van de Juinevallei. Het is heerlijk stappen, fris, maar zonnig. Al het leed van gisteren is vergeten en er kan goed doorstapt worden. Bij het verlaten van het bos zie ik boven een open grasvlakte een weg liggen: dé Romeinse weg! Mijn tred wordt wat sneller ondanks de scherpe helling.

Groot is mijn ontgoocheling als ik de Romeinse weg te zien krijg. De weg is netjes geasfalteerd! Nu had ik niet meteen verwacht een Romein tegen het lijf te lopen, maar asfalt? Minstens originele kasseien. Desondanks speur ik naar overblijfselen van het Romeinse rijk, een helm, een zwaard, een muntstuk. Het klinkt naïef, maar dat was wel wat ik zocht toen ik op de Romeinse weg liep, denkend aan het nut van een metaaldetector. Niets van dat alles, alleen een granieten mijlpaal. Dat was voldoende om de echtheid van mijn Romeinse weg te staven. Maar misschien was die paal ook wel nep.

De ontgoocheling maakt snel plaats voor spanning wanneer een jong hert, op nog geen vijftig meter van mij, zijn kop door het hoge koolzaadveld steekt en controleert of het veilig de weg kan oversteken naar het tegenoverliggende veld vol sappige jonge koolplantjes. Niet dus, er is een pelgrim op komst en het geschrokken beest duikt opnieuw het koolzaadveld in. Ik heb het niet meer teruggezien, ook niet wanneer ik speciaal met dat doel iets verderop een appel opeet, zittend op mijn matje langs de kant van de weg. Dat zijn voor mij waardevolle ontmoetingen.

Enkele minuten later scheurt een opgefokt autootje met uitgelaten jongeren voorbij. Op mijn Romeinse weg, langs mijn hert! De pelgrim maakt zich boos, maar weet dat het zinloos is. De meeste jongeren zien de schoonheid van de natuur niet meer. De televisie en computer hebben zich meester gemaakt van hun realiteit.

 

 

De volgende vijf kilometer naar Toury zijn loodzwaar. Het is een zeer lange weg en ik kom langs een stinkende suikerfabriek het centrum van Toury binnen. Na 37 km ‘tsjolen’ (een prachtig Vlaams woord) zie ik helemaal geen goedkoop hotelletje in dit dorp. Ik informeer me in een drankhuis met openstaande deur ‘Bar du commerce’. Een rondbuikige waard en drie Marokkanen zien me als een cowboy met getrokken revolvers het deurgat binnenkomen. Ik verwacht geen problemen want ze drinken allen sterke koffie. Sinds mijn Camino, bestel ik twee biertjes in één keer. Een waard weet dit altijd te appreciëren. Twee keer zoveel verkopen in dezelfde tijd, niemand kan daartegen zijn. Alleen, de waard heeft geen enkel vat aangesloten op zijn twee glimmende tapkranen. Vermoedelijk bestaan zijn klanten alleen maar uit moslims. Daar heb ik, als dorstige Belgische pelgrim, geen boodschap aan. De hulpvaardige man haalt twee Heinekenbiertjes uit de koelkast en vraagt of dit ook goed is. Alsof je een blinde het zien zou ontzeggen. De aanwezige gitzwartharige mannen kijken naar mij alsof ik het verkeerde lam geslacht heb. Bier drinken? Met veel enthousiasme leg ik uit dat er in België een biercultuur heerst, dat we daar trots op zijn en altijd met mate drinken. Het heeft geen indruk gemaakt want één van de heren bestelt opnieuw een kopje straffe koffie. Opeens komt de inzet van het gesprek van de andere kant. ‘In Algerije hebben we het beste snoepgoed!’, snoeft de oudste. ‘Algerije? Ik dacht dat jullie Marokkanen waren!’ Een verkeerde repliek, uit hun onverstaanbare commentaar op te maken. De waard, een slecht geklede ongeschoren man, met een vuil geworden wit onderhemd, mengt zich in het gesprek door te zeggen dat de Marokkanen beter snoepgoed hebben. Er ontstaat een geanimeerd gesprek en we groeien beetje bij beetje naar elkaar toe. Ik krijg zowaar vriendschappelijke schouderklopjes.

 

 

Ik vervolg mijn weg door de bossen naar Châtillon-sur-Indre. Onderweg laat ik nog een ‘cadeau’ achter in het bos, ik weet nu hoe het moet. Klein en snel afbreekbaar, denk ik achterom kijkend. Om 15.00 uur, na twintig kilometer stappen, tegen de wind in, stap ik het eerste café binnen om iets te drinken. De bazin ziet me graag komen, zwetend en dorstig. Ze is in de vijftig, klein van gestalte, mooie brede zwarte haardos, een zigeunertype met een gezicht getekend door het leven. Er is één klant, zo zat als een slappe koord. Ik bestel twee pintjes, voor elke kant één. De klant lacht zich een deuk. De toon is gezet. De bazin lacht mee, met haar scheefgegroeide vergeelde tanden. Ze is plots heel wat minder aantrekkelijk geworden. Maar goed, ik heb dorst en dan mag de entourage wat minder zijn. Ze zet een schaaltje met koekjes op de toog, met een blik van uitdrukkelijk verbod naar de zatte klant. Ze zijn voor mij! Voor de grappige Belgische pelgrim. We praten wat over mijn bestemming en de bazin is zo onder de indruk dat ze me spontaan een harlekijnhangertje geeft voor de rugzak. Trots maak ik het hangertje vast aan mijn rugzak wat een jaloerse blik van de tooghanger teweegbrengt. Ik geef de bazin, die dan van achter de toog gekomen is, een zoen op de wang. Als op een wolk lopend en twintig jaar jonger neemt ze haar plaats weer in achter de toog. ‘Ach, les Belges’, zegt ze gespeeld verlegen. Dan wordt het stil in het café, een teken dat ik moet gaan.

 

 

Regen, regen en nog eens regen, je zou er moedeloos van worden. Om 9.25 uur kom ik aan in Audignon, waar een oude Romaanse kerk staat achter het afgesloten kerkhof. Aan de deur hangt een briefje dat naar de buur verwijst. Daar kan je de sleutel ophalen om de kerk te bezoeken. Doorheen de gietende regen ziet een oud vrouwtje, met een bekommerde en moederlijke lach, een doorweekte pelgrim de sleutel van de kerk vragen. Geheel tegen mijn verwachting en op een gebiedende toon, zegt ze: ‘Als u de sleutel terugbrengt!’ Zijn er dan pelgrims die de sleutel niet terugbrengen? Maar goed, ik krijg de sleutel en kan even schuilen voor die ellendige regen. Wanneer ik de sleutel omdraai in de zware bespijkerde eiken deur, hoor ik het weergalmen in de hele kerk. Wat mooi! Ik stap acht eeuwen geschiedenis binnen, met muren van een meter dik. Zoals verwacht is het er koud en kil, maar zo stil. Ik ontsteek een kaarsje om wat warmte in dit sobere kerkje te brengen, letterlijk en figuurlijk. Ik ben doorweekt, keer mijn regenjas binnenste buiten en droog het zweet af met een zakdoek, die algauw een zweetdoek wordt. Ik heb het koud, maar ben blij met dit schuiloord. Alle boeken en documenten in de kerk zijn vochtig. Er hangt een mystieke sfeer. Met de grote verroeste sleutel in de hand, zit ik een lange tijd op een krakende bank rond te kijken. Nu en dan gaat er een rilling door me heen. Ik heb het koud. De arduinen vloer voor het altaar is volledig uitgesleten waardoor de namen van de begraven elitairen nog nauwelijks te lezen zijn. Kon deze vloer maar vertellen, ik zou aandachtig luisteren. Na een halfuur trek ik mijn natte jas weer aan en ik stap naar buiten. Het regent nog! Ik ga verder, ondanks al die nattigheid. Met veel overtuiging geef ik de sleutel terug aan de al wat minder argwanende dame.

 

 

Na anderhalf uur stappen kom ik aan het meer Pentano de la Grejera langs een groot en modern restaurant. Het uitgestrekt terras zit vol kleurrijk geklede en welriekende koppels en families. Het schitterende weer zal daar niet vreemd aan zijn. De verrukkelijke geur van de keuken lokt me in het restaurant. Het water komt me in de mond, wat heb ik honger! De hulpvaardige ober noteert met een grote precisie een halve kip met friet en een biertje. Iets later komt hij, enigszins verveeld met de boodschap, melden dat er geen halve kippen meer zijn. Ik wil hem de kennis niet opdringen dat een hele kip doormidden snijden minstens ook een halve kip oplevert en bestel, de schouders optrekkend, een hele kip. De brave man brengt een bord met een hele kip en frieten. En wat voor een kip, je kunt er gerust met vier hongerige pelgrims van eten. De ober weet niet wat hij ziet wanneer deze pelgrim de kip oppeuzelt tot het vel en de beenderen achterblijven. Ook alle frieten, al het brood uit het mandje en de grote pint bier moeten eraan geloven. Alsof hij mij wilde molesteren, komt de ober intussen vragen of er nog frieten moeten zijn. Ik bedank zonder aarzelen. €12,00 lichter en een overvolle maag rijker stap ik om 14.40 uur verder richting Navarette.

 

 

Eten in Pamplona is geen probleem. Ik stap binnen in een kelderverdieping van een van de vele restaurantjes. Het is een grote donkere zaal met een laag plafond. Geen ramen en slecht verlicht. Er is veel volk en ik zit alleen aan een tafeltje in een hoekje bij de keuken. De gesprekken van de gasten echoën in mijn oren. De inhoud gaat geheel aan mij voorbij. Hun woorden en klanken zijn als een soort geruis, weg van mijn bewustzijn. Ik ben alleen in een grote stad ver van huis. Niemand om tegen te praten. Ook de dienster die mijn bestelling komt opnemen, hoor ik niet. Ik ben verzonken in emotionele gedachten. Pas nadat ze me een derde keer in haar snel Spaans aanspreekt, kan ik mijn bestelling doorgeven. Ik bestel een dagschotel: groenten met mosselen en gamba’s als voorgerecht, varkenslapjes met friet als hoofdrecht, wijn en brood voor €12,00. Elke hap is een moeilijke hap. Het smaakt me niet, hoewel het er voortreffelijk uitziet. Ik kijk om me heen en zie mensen lachen en praten. Bijschuiven aan de tafel van een of andere familie zie ik niet zitten en andere eenzame pelgrims die ook alleen aan een tafeltje zitten, zijn er ook al niet.




Foto
Foto

Blog tegen de wet? Klik hier.
Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs