Psalm 103 van David
Zégen, mijn ziel, de ÉNE, al wat ín mij is: zijn héilige náam!
Zégen, mijn ziel, de ÉNE, en vergeet nóoit al wat híj volbréngt!- die vergévend is voor al je ónrecht, die genézend is voor ál je zíekten; die verlost uit de gróeve je léven, die je omkranst met vríendschap én ontférming; die verzadigt met het góede je verlángen, níeuw wordt als de árend je jéugd.
Doende met geréchtigheden is de ÉNE, en met réchten voor álle verdrúkten.
Kennen deed hij zijn wégen aan Mózes, aan Ísraëls zónen zijn hándelen.
De ENE is ontférmend en genádig, lankmóedig, overvlóedig in vríendschap.
Niet voor ímmer duurt zijn gedíng, niet voor éeuwig blíjft hij wrókken.
Niet naar onze zónden, heeft hij ons gedáan, niet naar onze ongerechtigheden óver óns voltrókken.
Nee, zo hoog als de hémel boven de áarde is heldhaftig zijn vríendschap over wíe hem vrézen; zo ver als zonsopgang is van waar dáalt de ávond, doet hij onze mísstappen vér van ons wég.
Zoals een vader zich ontférmt over zónen, ontfermt zich de ÉNE over wíe hem vrézen.
Want hij, hij wéet hoe wij zijn gevórmd, blijft indáchtig dát wij stóf zijn.
Een mensje: als het grás zijn zijn dágen, als de blóem op het véld, zo blóeit hij.
Want een stórm trekt erover en hij is wég, de plaats waar hij stónd kent hem níet terúg.
Maar de vriendschap van de ENE is van eeuwig tot eeuwig over wíe hem vrézen, zijn geréchtigheid voor zónen van zónen; voor wie zijn verbónd bewáken, voor wie gedenken zijn ópdrachten om díe te dóen.
De ENE heeft zijn troon gestéld in de hémelen, zijn kóningschap héerst over álles.
Zegent de ENE, engelen van hem, sterke helden, dáders van zijn wóord, om te hóren naar de stém van zijn wóord.
Zegent de ENE, zijn héirscharen álle, zijn helpers, dáders ván zijn behágen!
Zegent de ENE, al zijn daden, op alle pláatsen van zijn heerschappíj,- zégen, mijn zíel, de ÉNE!
06-05-2009 om 13:00
geschreven door Corrie Kuster
|