In 1890 werkte de bevolking van Aalst onder erbarmelijke omstandigheden in de textielfabrieken. Misbruikt en uitgebuit door de rijke fabrieksdirecteuren omwille van winst. Mannen werden ontslagen omdat vrouwen goedkoper werkten. Kinderen werkten dag en nacht en raakten zo vermoeid dat ze vaak in slaap vielen en onder de machines werden vermorzeld. Dat is de situatie die priester Adolf Daens aantreft bij de terugkeer in zijn geboortestad. Daens verzet zich tegen deze wantoestanden. Eerst vanaf de kansel, later ook in de kamer van volksvertegenwoordigers.
Kardinaal Jozef Cardijn wordt op 13 november 1882 in Schaarbeek geboren. Reeds op jonge leeftijd is Cardijn getroffen door de arbeidersrealiteit. Wanneer hij op zijn twaalfde gaat luisteren naar priester Daens, besluit hij priester te worden in dienst van de arbeiders. Op 22 september 1906 wordt Cardijn priester gewijd en krijgt hij de kans om de syndicaten in Engeland, Duitsland en Frankrijk te bestuderen. Hij legt de fundamenten van de Kristelijke Arbeiders Jongeren (KAJ). In 1965 wordt Cardijn tot Kardinaal gewijd. Cardijn sterft op 24 juli 1967, maar hij leeft verder in de beweging die hij gesticht heeft.
Zijn ouders zijn eenvoudige en godsdienstige werkmensen. Cardijns vader heeft een kolenhandel in Halle en zijn moeder een café. In het café komt hij in aanraking met de arbeidersrealiteit. De grote staking van 1888 tekent hem. Als het merendeel van zijn klasgenoten gaat werken, besluit Cardijn dat hij graag voor priester wil studeren.
Na zijn eerste jaar college is Cardijn diep onder de indruk van de uitlatingen van zijn vroegere klasgenoten die hem als een verrader behandelen en hem verwijten de kant van de rijken te kiezen. Zelf zweert Cardijn dat hij de priester van de arbeiders wil worden. Cardijn gaat niet in op Powell's verzoek om scouts op te richten in België. Hij wil een beweging die het arbeidsmidden omvormt. In 1912 wordt hij in Laken tot kapelaan benoemd. Daar zorgt hij voor opschudding, omdat hij naar de arbeiderswijken trekt in plaats van naar de villawijken rond het Koninklijk paleis. Hij wordt de vertrouwensman van de arbeiders, en Laken zal de bakermat worden van de Kristelijke Arbeiders Jongeren (KAJ).
Cardijn wil zich absoluut inzetten voor jonge arbeiders. Tijdens zijn jeugd is België verdeeld in twee sociale en politieke kampen: het christelijke en het antiklerikale. Cardijn gelooft echter steevast dat jonge arbeiders op wereldlijk én op religieus vlak een belangrijke rol kunnen spelen.
In 1952 richt hij de Kristelijke Arbeiders Jongeren (KAJ) op. Hij bezielt een groep jongeren die zoveel jaren later nog steeds bestaat en een uitstraling heeft ver buiten de Belgische landgrenzen. De KAJ heeft vertakkingen in zowat 80 landen, en werkt met het motto zien, oordelen en handelen. Cardijn zet zich ook in voor een verbetering van de arbeidsomstandigheden, en stelt met name eisen omtrent lonen, arbeidsduur, gezondheid, veiligheid, en kredieturen.
Op 10 april 1972, zes jaar na zijn dood, wordt de wet op de kredieturen, waarvoor hij binnen de KAJ jarenlang heeft geijverd, verwezenlijkt.
Adolf Daens werd geboren te Aalst op 18 december 1839. Humaniorastudie aan het jezuïetencollege te Aalst. Trad in bij de jezuïeten in 1859. Verliet tweemaal de orde en trad in 1871, met de toestemming van zijn oversten, definitief uit. Tot priester gewijd in 1873, werd hij in 1876 onderpastoor te St.-Niklaas en in 1878 te Kruishoutem. Daar hij zich, door zijn opleiding, meer geschikt achtte voor het onderwijs, werd hij retoricaleraar aan het bisschoppelijk college te Oudenaarde en nadien aan het H.Maagdcollege te Dendermonde (1879-1888). De bisschop van Gent stelde hem toen voor opnieuw in pastorale dienst te treden, als onderpastoor te Drongen. Hij heeft dit niet aanvaard, omdat het hem moeilijk viel op 50-jarige leeftijd opnieuw als onderpastoor te beginnen. De bisschop liet hem toen zonder functie. Nadat hij privélessen had gegeven bij de familie Callebaut te Wieze, kwam Adol/, zonder vast kerkelijk ambt, bij zijn broer Pieter te Aalst inwonen en hielp deze bij de redactie van diens weekbladen.
In 1893 stelde Adolf Daens het programma op van de nieuw op te richten Christene Volkspartij. Hij zocht naar samenwerking met de conservatieve Katholieke Partij, die op dat ogenblik het bewind in handen had, maar dit bleek onmogelijk, vooral door de halsstarrigheid van haar voorzitter Charles Woeste. De Christene Volkspartij nam aan de verkiezingen van oktober 1894 deel, met A dolf Daens als eerste kandidaat op de lijst. Wegens 'vergissingen' werd hij niet verkozen, maar de Kamer gelastte een nieuwe verkiezing voor het arrondissement Aalst, waardoor hij op 9 december 1894 kamerlid werd (tot 1898).
De bisschop had intussen zijn openbaar optreden afgekeurd en hem verboden de mis op te dragen. In 1895 werd Adolf Daens naar Rome geroepen, maar hij bleef zijn actie voortzetten. Onder de druk van de conservatieven, trof de bisschop van Gent, mgr. A. Stillemans, herhaaldelijk maatregelen tegen hem en gebood hem zelfs het priesterkleed af te leggen. Adolf Daens ging daar echter niet op in. In 1902 werd hij kamerlid voor het arrondissement Brussel, maar in 1906 werd hij niet herkozen.
Reeds jaren lijdend aan een hartkwaal, overleed Daens op 14 juni 1907, na zich te hebben onderworpen aan de beschikkingen van zijn bisschop. De Christene Volkspartij zette de strijd voort tot aan de Eerste Wereldoorlog. Nadien versmolt ze met 'Het Vlaamsche Front'.
Treurzang aan de toog: doorgaans veinst de barman empathie en maken de andere cafégangers zich ijlings uit de voeten. Wanneer de jonge Jozef Cardijn in het café van zijn moeder de bittere verhalen van omwonende arbeiders te horen krijgt, neemt hij zich voor hun situatie te veranderen. Op zijn twaalfde gaat hij luisteren naar (kandidaat-Grootste Belg) Adolf Daens en wordt zijn levensdoel concreet: hij zal priester worden ten dienste van de arbeiders. Cardijn wordt benoemd tot kapelaan van Laken en maakt er meteen ophef door naar de arbeiderswijken te trekken. Hij legt er de basis voor de Katholieke Arbeidersjeugd (KAJ), een vormingsbeweging die zal uitgroeien tot een massaorganisatie met vertakkingen in meer dan tachtig landen. Cardijn ondervindt veel weerstand van het katholieke establishment, maar wordt desondanks in 1965 tot kardinaal verheven.
Cardijns aanpak is - in tegenstelling tot die van vele andere katholieke gedragsvoorschrijvers - dwingend noch betuttelend. 'Zien, oordelen, handelen', luidt zijn motto. De KAJ draagt het nog steeds hoog in het vaandel. Cardijn wil de ontkerstening van de arbeiders een halt toeroepen door hen een christelijk alternatief aan te bieden voor de socialistische bevrijdingsgedachte. Die wint immers steeds meer aan populariteit. Cardijn is allesbehalve marxist, maar moet qua retorisch vermogen niet onderdoen voor Fidel Castro. Oudkajotters herinneren zich levendig Cardijns sloganeske toespraken, die hij met krachtige stem en zuiders temperament de menigte instuurt. 'We zijn geen slaven, geen machines!' 'Door eigen werk, sterk!' Soms laat Cardijn zich al eens gaan. Wanneer hij het heeft over de 'miljoenen en miljoenen Luxemburgers', bijvoorbeeld. Of tijdens een retorische opsomming over 'het blanke ras, het gele ras, het blauwe ras'.
Cardijns eerste bezorgdheid waren de arbeidsters. Jonge meisjes die in de fabriek werden uitgebuit vormde hij om tot militante arbeidersvrouwen. Cardijn heeft een belangrijke rol gespeeld in de verbetering van de levensomstandigheden van de Belgische vrouwen, maar dat maakte van hem nog geen feminist. Het christelijke huwelijk moest het ultieme doel blijven van elke jonge vrouw. Arbeidersvrouwen moesten kunnen thuisblijven, zoals de 'rijke madammen'. Ook wat tussen de vier muren van de woonst gebeurde, wilde Cardijn in goede banen leiden. Hij zette cursussen op voor 'verloofden', waarin getrouwde KAJ-leden voorlichting gaven. De Kajotters luisterden aandachtig, al dan niet met het schaamrood op de wangen.