Trans-atheïsme (4)
Jan Bauwens, Trans-atheïsme. Een christelijk geïnspireerde verrijzenis uit het hedendaagse materialisme (4)
25-06-2006
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Trans-atheïsme (88)

G. Ziel en Werkelijkheid als Absolute Creatie


Stelling 89. Zijn
 is uitgenodigd zijn.


Aan velen doet het bestaan zich voor als een noodlottigheid, iets dat wie bestaat niet gewild heeft. Als je bijvoorbeeld valt, dan kun je niet op een relevante manier niet-willen dat je valt, omdat je al aan het vallen bent. Zo ook: als je bestaat, dan kun je niet niet-willen dat je bestaat, omdat jij het bent die bestaat. Je kunt pas bestaan als je het niet gewild hebt, want voordat je bestond kon je niet willen. Je kunt dus ook niet bestaan terwijl je zou gekozen hebben om niet te bestaan, want voordat je bestaat kun je niet kiezen, noch pro noch contra. Je moet dus eerst bestaan, vooraleer je kan kiezen pro of contra het bestaan. Kies je contra, dan kan je dit omzeggens nog altijd doen door zelfmoord te plegen. Het bestaan verplicht je niet om erin te blijven, eruit springen (althans uit het leven) is immers doodsimpel. Niemand hoeft dus te klagen dat hij bestaat. De enigen die recht op klacht hebben, zijn diegenen die niet bestaan; doch dezen bestaan ook niet en kunnen bijgevolg ook geen rechten hebben. Vandaar is het bestaan een uitnodiging tot bestaan. Wie het weigert, kan eruit springen, maar hij heeft dan geen reden meer tot klacht. Wie het aanvaardt, blijft erin. Ik richt mij dus tot diegenen die bewust besloten hebben het bestaan te aanvaarden, niet tot de anderen die, zoals aangetoond, zichzelf tegenspreken.


89.1. De absolute verantwoordelijkheid
 ten opzichte van zichzelf.


Het bestaan aanvaarden betekent er verantwoordelijkheid voor opnemen. Stel dat iemand je een fiets geeft, dan kan je hem ofwel aanvaarden, ofwel weigeren. Weiger je de fiets, dan is er geen probleem. Maar dan heb je ook geen recht op de klacht dat je geen fiets hebt. Aanvaard je de fiets, dan houdt dit meteen in dat je er zorg voor draagt, want hij wordt je eigendom. Je bent er dus verantwoordelijk voor als je hem aanvaardt als je eigendom. Acht je jezelf echter niet verantwoordelijk voor de fiets, dan betekent dit niets minder dan dat je hem niet aanvaard hebt. Je kan hem pas als je bezit beschouwen in de mate dat je er verantwoordelijk mee omgaat; waar zulks niet langer het geval is, ben je hem eigenlijk aan het wegwerpen.

    Als je een fiets aanneemt, ben je er verantwoordelijk voor: met de fiets neem je niet alleen zijn voordelen aan, maar ook zijn nadelen. Een voordeel is dat je je er sneller kan mee verplaatsen; een nadeel, dat je hem moet onderhouden. Zo ook kan je de werkelijkheid niet aannemen, zonder hem volledig aan te nemen: met de mogelijkheden die hij je biedt, neem je ook de beperkingen aan die hij je oplegt. En zoals het zich verantwoordelijk stellen voor de fiets ook inhoudt dat men zich verantwoordelijk stelt voor zijn onderhoud, zo ook houdt het zich verantwoordelijk stellen voor de werkelijkheid in, dat men zich verantwoordelijk stelt voor alle aspecten daarvan. Mét de werkelijkheid, neem ik zodoende niets aan waarvoor ik niet verantwoordelijk ben. Zo is de werkelijkheid (- alles wat is) datgene waarmee ik in mijn handelen rekening houd.


89.2. Absolute plichten
.


Om met iets rekening te kunnen houden in mijn handelen, moet ik mij er eerst van bewust zijn. Zolang ik met mijn fiets niet lek rijd, bestaat dit euvel voor mij ook niet. Eenmaal ik lek rijd, ontdek ik dit euvel, en moet ik er rekening mee houden. De lekke band bestaat pas vanaf het moment dat hij zich aan mij opdringt. Wat bestaat, bestaat uitsluitend in mijn bewustzijn. Ik erken niet dat iets buiten mijn bewustzijn bestaat.

    Maar het is mogelijk dat zich dingen aan mijn bewustzijn opdringen zonder dat ik deze dingen expliciet gewild heb. Inderdaad heb ik de lekke band niet gewild, maar ik heb hem ook niet niet-gewild, aangezien ik geen benul had van het bestaan van lekke banden vooraleer het feit zich voordeed. Hij doet zich voor, en nodigt mij uit hem aan te nemen, net zoals het leven zelf mij ooit uitnodigde dat ik het zou aannemen. Maar dit keer kan ik de lekke band niet ontkennen zonder tegelijk mijn fiets te verwaarlozen. De keuze waarvoor ik gesteld word is deze: ofwel neem ik verantwoordelijkheid op voor de lekke band, en dan herstel ik hem en kan ik terug fietsen, ofwel neem ik geen verantwoordelijkheid op voor de lekke band, en dan herstel ik hem niet, en kan ik niet meer fietsen. Ik moet dus een tol betalen voor mijn fiets. Ik heb die tol niet betaald op het moment dat ik hem aannam, ik betaal hem telkens als hij zich opdringt. Maar ik kan hem telkenmale ook afwijzen en de fiets afzetten.


89.3. Bewustzijn
 is participeren (aan bewustzijn).


Dit impliceert dat dingen die desalniettemin buiten mijn bewustzijn bleken te vallen, gevolgen van mijn eigen daden zijn. Zo bijvoorbeeld is vuur heet, en daarvan word ik me pas bewust als ik me eerst verbrand heb, ofwel als ik iemand het verbod heb horen uitspreken om vuur aan te raken.

    Merk op dat elke uitspraak wezenlijk een verbod inhoudt, indien je deze interpreteert in funktie van het handelen:[1] “vuur is heet” betekent: “je mag vuur niet aanraken”. Het houdt bijvoorbeeld ook in: “Met vuur kan je ijzer smeden en zodoende een zwaard maken waarmee je je kan verdedigen tegen een wild dier”. Met dat laatste gebod wordt het verbod gegeven zich te laten ombrengen door een wild dier als daartegen een remedie bestaat, welke met de uitspraak dat vuur heet is, gegeven wordt. Zo bijvoorbeeld is het feit dat ik mijn hand verbrand een gevolg van het feit dat ik het verbod in de uitspraak “vuur is heet” niet in acht nam. Het feit dat een wild dier mij opeet, volgt uit het feit dat ik er aan verzaakte om met vuur een ijzeren wapen tegen dat beest te smeden. Zo kunnen alleen mijn eigen daden ervoor zorgen dat bepaalde dingen buiten mijn bewustzijn vallen. Omdat iets ooit voor het eerst in mijn bewustzijn moet komen, moet ik dat bewustzijn dus beschouwen als een mogelijk bewustzijn: het kan dus in de toekomst liggen. Dat staat niets in de weg, aangezien het bewustzijn niet in de tijd gesitueerd moet worden. Bovendien overstijgt het bewustzijn ook het individuele, zodat het moet beschouwd worden, niet als iets wat ik bezit, maar als iets waaraan ik participeer.


89.4. Bewustzijn
 is Zijn, Zijn is Bewustzijn


Er zijn dingen die zich aan mijn bewustzijn opdringen. En waarmee ik rekening moét houden op straffe van andere dingen die zich in mijn bewustzijn opdringen en die met de eersten verbonden blijken te zijn. Dat vuur heet is, betekent dat ik moet erkennen dat als ik vuur aanraak, mijn vingers verbranden. De wet “vuur is heet” moet ik erkennen op straffe van het verbranden van mijn vingers. De sanctie die mij verplicht om deze wet aan te nemen is pijn en dood. Als ik pijn en dood misken, kan ik ook de wet “vuur verbrandt” ontkennen, eerder niet.

    Er zijn ook dingen waarmee ik rekening houd zonder dat ik het weet (- bijvoorbeeld: mijn maag verteert voedsel) maar daar is een natuurwet aan het werk, niet ikzelf. Toch beschouw ik mijn afhankelijkheid van de natuur noodzakelijk als een gevolg van mijn daden - of beter: als een gevolg van het bewustzijn waaraan ik participeer. Tegenover de mens is de natuur niets anders dan de volmaakte trouw van God.

    Met andere dingen moet ik rekening houden zonder dat de natuur mij daartoe verplicht, maar omdat anderen mij daartoe verplichten: die anderen vervangen dan de sanctionerende functie van de natuur. Zo zal een maatschappelijke wet, waarvan de overtreder gesanctioneerd wordt, mij dwingen er rekening mee te houden. Als ik steel, wat ik vanwege de natuur kàn doen, word ik bijvoorbeeld de hand afgehakt, zodat ik het niet doe, tenzij ik er bijvoorbeeld kan voor zorgen dat de sanctionering niet doorgaat, bijvoorbeeld omdat ik het ongezien doe.

    Tenslotte zijn er nog andere dingen waarmee ik rekening kàn houden, zonder daartoe verplicht te zijn op grond van een aan mij externe wet. Ik kan bijvoorbeeld een verbod in acht nemen, niettemin geen wet mij daartoe verplicht. Hetzij iets dat ik mezelf verbied, hetzij iets dat een ander mij verbiedt. Bijvoorbeeld het verbod om te moorden. Als ik dat doe, dan aanvaard ik dat moorden mij sanctioneert zoals het aanraken van vuur mij verbrandt. Ik aanvaard daardoor dus het bestaan van iets dat kan 'gepijnigd' worden, iets dat verschilt van mijn lichaam. Door het aanvaarden van een verbod, aanvaard ik dus het bestaan van 'mijn tweede lichaam' (- zie schema G aan het einde van II.3.G).

    Ik kan dus dingen waarmee rekening moet gehouden worden produceren, vermits ik met anderen een afspraak creëer, zodat een onstoffelijk sanctioneringsmechanisme gemaakt wordt dat er voor zorgt dat het zinvol is met die dingen rekening te houden. De creatie van de ziel die zodoende tot stand komt, is echter definitief of absoluut. Net zoals de creatie van bijvoorbeeld een kunstwerk definitief is. Een artiest bestaat na zijn dood verder in zijn werk, en zijn werk is het enige middel dat zijn voortbestaan kan 'garanderen': hij is bijgevolg verplicht zich met dat werk te identificeren wanneer hij met zijn dood geconfronteerd wordt. Op analoge wijze wordt de sterfelijke mens verplicht zich te identificeren met datgene wat we zijn 'tweede lichaam' hebben genoemd, precies omdat dit het enige is waarmee hij zijn sterfelijkheid overstijgt.


89.5. De liefde
 als doel.


De natuurwetenschap is erop gericht de natuurwetten naar de hand van de mens te zetten. Wij zien daar niets kwaad in, omdat we dat doen in funktie van de medemens die wij liefhebben: als deze bijvoorbeeld ziek is, dan trachten we de werkzaamheid van de natuur zodanig te kanaliseren, dat we deze in functie van het genezingsproces aanwenden.

    Andere wetenschappen, zoals bijvoorbeeld de economie of de rechtsgeleerdheid, zijn er eveneens op gericht om de natuur te omzeilen, en wel met hetzelfde doel. Sociale wetten, bijvoorbeeld, staan de zwakkeren bij, die in natuurlijke omstandigheden zouden ten onder gaan. Ook daarin zien wij geen kwaad.

    De psychologie, bijvoorbeeld, tracht eveneens bepaalde wetmatige processen naar haar hand te zetten, en zij kan zich rechtvaardigen indien zij het goed van de medemens voor ogen heeft.

    Maar al deze wetenschappen kunnen ook tégen de medemens gericht zijn: in de scheikunde kan een vergif gemaakt worden om de medemens te doden; een econoom kan niets tenzij de zelfverrijking op het oog hebben; en een psycholoog kan zijn kennis in funktie stellen van het bedrog.

    Het verschalken van natuurwetten wordt dus gerechtvaardigd indien dit gebeurt uit liefde (voor de medemens), maar het wordt veroordeeld indien dit niet het geval is. Dat natuurwetenschap, economie of psychologie efficiënt zijn, rechtvaardigt hun bestaan niet: hun bestaan wordt pas gerechtvaardigd indien ze in funktie staan van de liefde (voor de medemens). Efficiëntie is daarbij belangrijk, maar verliest elke waarde indien ze op zichzelf gewaardeerd wordt.


89.6. Slechts het goede
 heeft werkelijkheidswaarde (- zie ook stellingen 17-19).


Zo is een belofte de meest eenvoudige wet: ik creëer ze zelf; en de kennis van de belofte is de meest eenvoudige wetenschap: alleen ik en diegene aan wie ik ze gedaan heb, zijn ervan op de hoogte. Met de belofte creëer ik een mini-universum waarin bijvoorbeeld twee personen gedijen. Ik kan de simpele wet van de belofte echter niet verschalken, zonder dit mini-universum tegelijk kapot te maken, want het wordt door niets anders tenzij door die ene belofte geconstitueerd. Of mijn belofte werkelijkheidswaarde heeft of niet, zal afhangen van het feit of ik mijn belofte zal inlossen. Pas op het moment dat ik mijn belofte hetzij inlos, hetzij niet nakom, wordt de werkelijkheidswaarde van het verleden bepaald, want pas dan zal ik kunnen zeggen dat dit mini-universum al dan niet bestond. Als ik mijn belofte nakom, dan laat ik het bestaan. Als ik mijn belofte echter verbreek, dan zorg ik er aldus voor dat diegene aan wie ik de belofte deed, zich in een waan bevond: ikzelf was de enige die de 'wet' van de belofte kende en gebruikte, en bijgevolg was er geen mini-universum, doch alleen maar een waan bij de ander en een intellectueel 'spel' bij mezelf.

    Nu doet de belofte zich telkens voor als een mogelijkheid op verrijking, net zoals de wetenschap in het algemeen. Maar het 'misbruik' ervan, zal het krediet van die mogelijkheden stelselmatig ondermijnen, zodat ze zodoende tenslotte kunnen ongedaan gemaakt worden. Kant zegt: als iedereen liegt, wordt de waarheid onmogelijk. Maar er is meer: als iedereen liegt, wordt ook het spreken onmogelijk, en verdwijnt, met haar zin, ook de taal zelf.

    Het spreken, maar ook élke andere activiteit heeft op analoge gronden ethische bestaansvoorwaarden. De verwerping van 'het goede' wordt daarom niet alleen bestraft met het zich manifesteren van het kwaad, maar de manifestatie van het kwaad betekent meteen de uiteindelijke onmogelijkheid tot handelen zonder meer. Het ethische handelen draagt het handelen. Het handelen draagt het zijn. Daarom vermoordt het kwaad het zijn.

    Welnu, omdat de zin en de essentie van alle menselijke activiteiten gelegen is, niet in de efficiëntie ervan, maar daarentegen in de funktie, namelijk: het zich manifesteren van de liefde, - om die reden worden alle activiteiten zinloos waar de liefde ontbreekt. Ze worden namelijk vernietigd. Het 'goede' nu, wordt bepaald door de mens zelf, niet door efficiëntie of intellect. En datgene in de mens dat het goede bepaalt, is precies datgene wat we zijn 'tweede lichaam' genoemd hebben: zijn ziel. Het goede wordt werkelijk als het gedààn wordt, maar als het daarentegen uitblijft, verdwijnt met het goede, ook het zijn. (Merk nog op dat in het geval van 'wroeging', de sanctie afwezig lijkt, maar ze wordt gecreëerd tegelijk met de belofte als iets 'onstoffelijk', namelijk in het 'tweede lichaam', de ziel, die in dit perspectief het 'geweten' wordt genoemd). Omdat het goede en het zijn uiteindelijk samenvallen (- "ens et bonum convertuntur"), en omdat het zijn ons gegeven is, is ook het goede ons gegeven: het is niet door ons gemaakt.[2] Schema G:

 

Verbod 1

verbod 2

verbod 3

Vuur aanraken

moorden

een belofte breken

Sanctie 1

sanctie 2

sanctie 3

Zich verbranden

gevangenisstraf

wroeging

 

 

 



[1] Een van onze (grond)stellingen luidt trouwens dat het epistemische (datgene dat wij geloven dat het geval is) een deelgebied is van het ethische (datgene wat wij doen). Met andere woorden: onze kennis-relatie tot de werkelijkheid wordt mede bepaald door ons handelen in de werkelijkheid. Zie ook het abstract van het eerste deel, waar dit probleem linguïstisch benaderd wordt.

[2] Hetzelfde geldt voor de Waarheid, die uiteindelijk met God samenvalt. Volgens Thomas van Aquino (Summa Theologiae, I,16,1) is alles waar in zoverre het is; de dingen zijn waar in zoverre ze beantwoorden aan Gods plan; het zijn valt samen met het goede en met de waarheid.


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Trans-atheïsme (89)

Samenvatting deel II.3.


In hoofdstuk II.1. benaderden we de werkelijkheid vanuit de introspectieve ervaring van het lijden, om zo de mogelijkheid van onze wil en van objectieve oordelen te kunnen aantonen; in hoofdstuk II.2. bespraken we de relatie tussen het leed en de ziel, om zo het objectief goede te kunnen zien; in het voorafgaande hoofdstuk II.3. benaderden we de werkelijkheid vanuit de zintuiglijke waarneming, die ons werkelijkheidsbeeld grondt, teneinde dit te kunnen confronteren met de ultieme werkelijkheid. Het criterium voor de relevantie van waarnemingen wordt gekleurd door hun - interindividueel verschillende - functionaliteit met betrekking tot de intenties en de behoeften van de waarnemer - welke interindividueel verschillende wereldbeelden oplevert. Maar de meest fundamentele constituante voor onze waarneming is onze zondigheid: die belet ons het zien, want zien is zich confronteren met schuld. Wij zijn verantwoordelijk voor wat wij (niet) zien en voor onze beleving van de werkelijkheid, want het 'zijn' is een zaak van 'recht'. Onze onderlinge verdeeldheid ingevolge onze zondigheid kan echter overstegen worden door onze handelingen - bij uitstek in de liefde, die een overgave vooronderstelt - omdat de ultieme werkelijkheid die van het goede is: "ens et bonum convertuntur". Sinds de zondeval en sinds Plato, beleven wij zodoende in ons streven een existentiële discrepantie tussen de feitelijkheid en het goede, vooral dan in onze confrontatie met de waarheid, die ons uitnodigt en uitdaagt.


26-06-2007
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VERVOLG en TERUG
Voor het vervolg: TRANS-ATHEISME deel II.4.: "Over het wezen van het denken en het wezen van de taal", klik:
 http://www.bloggen.be/bethina5


Om terug te gaan naar het begin van "Trans-atheïsme", klik:
http://www.bloggen.be/bethina 



Inhoud blog
  • VERVOLG en TERUG
  • Trans-atheïsme (89)
  • Trans-atheïsme (88)
  • Trans-atheïsme (87)
  • Trans-atheïsme (86)
  • Trans-atheïsme (85)
  • Trans-atheïsme (84)
  • Trans-atheïsme (83)
  • Trans-atheïsme (82)
  • Trans-atheïsme (81)
  • Trans-atheïsme (80)
  • Trans-atheïsme (79)
  • Trans-atheïsme (78)
  • Trans-atheïsme (77)
  • Trans-atheïsme (76)
  • Trans-atheïsme (75)
  • Trans-atheïsme (74)
  • Trans-atheïsme (73)
  • Trans-atheïsme (71)
  • Trans-atheïsme (70)
  • Trans-atheïsme (69)
  • Trans-atheïsme (72)
  • Trans-atheïsme


    Foto


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs