Ik ben Adnan, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Adi.
Ik ben een man en woon in Zaventem (Belgie) en mijn beroep is /.
Ik ben geboren op 06/07/2001 en ben nu dus 23 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: bijna alle sporten!.
mijn blog gaat over sport!!!!!
Cricket is een balsport die wordt gespeeld tussen twee elftallen. De bedoeling van het spel is zoveel mogelijk punten (runs) te scoren.
De partijen krijgen allebei één slagbeurt, waarin alle elf batsmen achter elkaar mogen slaan, totdat ze ‘uit' zijn.
De partij in het veld moet proberen de batsmen uit te krijgen voor een zo laag mogelijke score. Als alle batsmen van de battende partij ‘uit' zijn (all out) is de innings afgelopen. Daarna komt de veldpartij (fieldende partij) aan slag (aan bat) om te proberen één run meer te maken dan de eerst-battende partij.
Als het eerst-battende elftal 250 runs heeft gemaakt, moet het elftal dat als tweede bat 251 runs maken om te winnen. Als de batsmen eerder worden uitgegooid, wint de partij die als eerste aan bat was.
De batting-beurt van één partij heet een innings. In tegenstelling tot het honkbal wordt het woord ‘innings' bij cricket alleen in het meervoud gebruikt.
Het veld
Het spel wordt gespeeld op een groot veld van kortgemaaid gras, meestal rond of ovaal, met een oppervlakte die kan variëren van twee tot meerdere voetbalvelden. Het veld wordt rondom begrensd door een boundary, soms een getrokken kalklijn, soms een lang touw, plankjes of een hek. In het midden van het veld ligt de pitch: een rechthoek met een breedte van ongeveer twee meter en een lengte van ruim twintig meter. In de landen waar profcricket wordt gespeeld is deze pitch van gras, in Nederland een lange kokosmat of een strook kunstgras op een bodem van gravel.
Aan beide uiteinden van de pitch staat een wicket. Dat bestaat uit drie paaltjes (stumps) naast elkaar, waar een cricketbal niet tussendoor kan, De cricketbal is ongeveer zo groot en hard als een hockeybal. Op de drie stumps liggen twee dwarsbalkjes (bails). De wickets staan twintig meter uit elkaar.
De wedstrijd
Voor de wedstrijd bepaalt de toss welke partij mag beslissen over eerst fielden of eerst batten. Het team dat eerst gaat batten stuurt twee batsmen het veld in. De rest wacht buiten het veld tot zij aan de beurt zijn. De batsmen hebben een cricketbat van hout waarmee ze de bal kunnen wegslaan.
De fieldende partij gaat met alle elf de spelers het veld in. Net als bij honkbal worden de fielders verspreid over het speelveld.
De twee batsmen gaan allebei naar een wicket.
Bij de veldpartij begint één van de fielders, de werper (bowler, foto hiernaast), de wedstrijd door de bal van het ene wicket naar het andere te gooien. De batsman aan het andere einde van de pitch, die de bal naar zich toe geworpen krijgt, moet ervoor zorgen dat de bal niet tegen zijn wicket komt. De batsman die aan het wicket staat waarvandaan de bowler de bal bowlt, doet pas mee aan het spel zodra er een run moet worden gelopen.
De bowler laat de bal in principe een keer stuiten vlak voordat de ontvangende batsman hem met zijn cricketbat kan slaan. Door die stuit op de grond wordt het moeilijker de bal te raken. Er zijn verschillende soorten bowlers: fastbowlers die hard bowlen, en slow bowlers of spin bowlers, die de bal minder hard gooien, maar wel met effect (spin).
Als de ontvangende batsman de bal het veld in slaat kan hij één of meer runs proberen te lopen. Om een run te completeren moeten beide batsman naar het tegenoverliggende wicket rennen, over een afstand van twintig meter. Onderweg kruisen zij elkaar. Als zij aan de overkant zijn gekomen zonder dat de bal door één van de fielders is gestopt en vanuit het veld is teruggegooid naar één van de wickets, hebben de batsmen (samen) één run gelopen. Als de bal verder het veld in wordt geslagen kunnen zij ook besluiten twee runs te lopen. Daarbij tikken zij met hun bat de grond aan en rennen terug naar het wicket.
Bij twee runs kruisen de batsmen elkaar dus twee keer, en is de batsman die de bal heeft weggeslagen opnieuw aan slag. Als er maar één run wordt gelopen, kruisen de batsmen elkaar één keer, en komt de batsman aan slag die eerst aan het wicket stond waarvandaan de bowler de bal had geworpen. Zo batten de batsmen dus altijd in paren.
Als de batsman de bal over de boundary slaat, krijgt hij vier runs zonder dat de batsmen een run hoeven te lopen. Slaat hij de bal in één keer het veld uit, zonder dat de bal op de grond is geweest, dan krijgt de battende partij zes runs zonder dat de batsmen ervoor hoeven te lopen. (zie de foto van het blije publiek na een ‘zes')
Bowlers moeten ervoor zorgen dat de bal zodanig wordt gebowld dat de batsman hem redelijkerwijs kan slaan. Als hij te ver afwijkt kan de umpire een wide geven: de battende partij krijgt dan een ‘gratis' run, zonder te lopen, en de bal moet opnieuw worden gebowld.
Als de batsman de bal heeft geraakt met zijn bat, maar de bal recht naar een fielder wordt geslagen, hoeft hij niet te lopen. Als de batsmen denken dat zij de overkant niet zullen halen voordat de fielder de bal naar het wicket terug heeft gegooid, zullen zij in principe niet proberen een run te lopen.
Een batsman hóéft de bal niet te slaan. Hij mag zoveel ballen laten lopen als hij wil. Alleen loopt hij dan het risico dat de bal tegen zijn wicket komt. En als hij de bal niet wegslaat, scoort hij ook geen runs. Als hij de bal laat gaan en het wicket wordt niet geraakt, dan wordt hij gevangen door de wicketkeeper, de achtervanger. Deze fielder is de enige die handschoenen mag dragen.
Als de bal het wicket wel raakt (foto hiernaast), dan is de batsman uit. In cricketjargon: er is een wicket gevallen. Er valt ook een wicket als de bal wordt gevangen door een fielder; de batsman is dan ook uit.
Een andere veel voorkomende manier van uitgaan is run out, vegelijkbaar met ‘branden' bij slagbal. Dat gebeurt als de batsmen proberen een run te lopen, maar één van de twee te laat bij het tegenoverliggende wicket aankomt. Eén van de fielders moet de bal dan vanuit het veld tegen één van de twee wickets gooien, voordat de batsman die daarnaartoe moet over een op de grond getrokken kalkstreep bij het wicket is.
Er zijn nog meer manieren om uit te gaan. Een andere bekende manier is ‘leg before wicket' (LBW), wat inhoudt dat de bal tegen het been van de batsman komt, terwijl die anders vermoedelijk het wicket geraakt zou hebben. De umpire beslist dan op een vraag van de bowler (How's that?) of de batsman LBW is of niet.
De bowler mag achter elkaar zes ballen bowlen. Een serie van zes ballen heet een over.
Na een over gaat een andere bowler vanaf het andere wicket bowlen, ook weer een reeks van zes ballen. Alle veldspelers mogen bowlen. De enige restrictie is dat een bowler niet twee overs achter elkaar mag bowlen. In de praktijk gebruikt een cricketelftal meestal vijf of zes bowlers. Een team bestaat over het algemeen uit vijf batsmen, een wicketkeeper en vijf bowlers, maar er zijn ook allrounders, die gespecialiseerd zijn in zowel bowlen als batten.
Het hangt van het soort cricket af hoeveel overs er worden gebowld. In de meeste ééndaagse wedstrijden mag elke battende partij in principe 50 overs (van zes ballen elk) slaan, dus in totaal driehonderd ballen. Als de battende partij eerder in zijn geheel wordt uitgebowld, duurt de innings korter dan 50 overs.
Verschillende soorten cricket
Er bestaan twee soorten cricket: ééndaags cricket en meerdaags cricket.
Bij ééndaags cricket mogen beide elftallen elk 50 overs batten; het team dat de meeste runs maakt, wint de wedstrijd. Als beide partijen precies evenveel runs maken, is het een gelijkspel (tie). Dat komt vrij zelden voor. Een ‘50 over-wedstrijd' duurt ongeveer zeven uur.
Dit ééndaagse cricket wordt bijvoorbeeld op het WK in de West- Indies gespeeld, maar ook in de Nederlandse hoofdklasse.
Een andere, jonge vorm van ééndaags cricket, sterk in opkomst, is het Twenty20 cricket, waarbij beide elftallen slechts twintig overs mogen batten.
Meerdaags cricket is een oudere vorm van cricket. De testmatches tussen de tien sterkste cricketlanden van de wereld vallen onder deze vorm van cricket. Een testmatch duurt vijf dagen, maar er zijn ook competities waar twee, drie of vier dagen wordt gespeeld.
Meerdaagse wedstrijden verlopen iets anders dan ééndaagse wedstrijden. Bij meerdaagse wedstrijden, waarbij beide temas in het wit gekleed gaan (zie foto), krijgen beide teams elk niet één innings, maar twee. Er bestaat geen restrictie in het aantal overs dat één innings mag duren. De battende partij mag zo lang batten als de aanvoerder denkt dat nodig is. Als alle batsmen van de battende partij uitgebowld zijn is het team all out en houdt de innings uiteraard ook op. Het team dat de meeste runs heeft gemaakt over twee innings, is in principe de winnaar van de meerdaagse wedstrijd. Er is wel een voorwaarde: een meerdaagse wedstrijd kan alleen gewonnen worden als de partij met de minste runs twee keer all out is. Als de partij met de minste runs in zijn tweede innings niet alle tien wickets heeft verloren, en de vijfde dag van de testmatch is ten einde, heeft de wedstrijd geen resultaat: een draw. De aanvoerders moeten er dus voor zorgen dat hun team niet alleen voldoende runs heeft om te kunnen winnen, maar ook voldoende tijd overhoudt om de tegenpartij twee keer in zijn geheel uit te bowlen.
Ter illustratie een voorbeeld uit de Ashes-testmatch tussen Australië en Engeland, van 1-5 december 2006, in Adelaide.
Engeland scoorde in de eerste innings, die ongeveer anderhalve dag duurde, 551 voor zes: dat betekent dat Engeland 551 runs maakte, terwijl er zes batsmen uit waren. De Engelse aanvoerder dacht dat dat totaal genoeg zou zijn om Australië te kunnen verslaan, en besloot daarop zelf de innings te beëindigen, omdat hij voldoende tijd over wilde houden om het Australische elftal twee keer all out te krijgen binnen de resterende drieënhalve dag van de testmatch.
Australië scoorde daarop in zijn eerste innings 513 runs all out, en lag dus na de eerste innings 38 runs achter op Engeland.
Engeland was weer aan de beurt en scoorde in zijn tweede innings slechts 129 runs; de bowlers van Australië deden het dus een stuk beter dan in de eerste innings van Engeland.
Engeland had dus een voorsprong van 38 runs + 129 = 167 runs. Australië moest daardoor in zijn tweede innings één run meer maken om de wedstrijd te winnen, 168 runs in totaal. Dat lukte: 168 voor vier; er gingen dus vier Australische batsmen uit. Australië won de wedstrijd daardoor met zes wickets. Een battende partij heeft in totaal tien wickets verliezen
Bij een testmatch wordt op elk van de vijf dagen negentig overs gespeeld, dus in totaal maximaal 450 overs.
Testcricket wordt alleen gespeeld tussen landen die een zogenoemde ‘teststatus' hebben. Dat gebeurt al sinds 15 maart 1877, toen Engeland en Australië de eerste testmatch uit de geschiedenis speelde.
Die teststatus wordt verleend door de International Cricket Council (ICC). Op dit moment zijn er tien landen met zo'n status: Australië, Engeland, Nieuw Zeeland, India, Pakistan, Sri Lanka, Zuid- Afrika, West-Indies, Zimbabwe en Bangladesh. Deze landen, waar profcricket wordt gespeeld, zijn ook de sterkste landen in het ééndaagse cricket.
Nederland behoort tot een groep landen die het best kunnen worden gekwalificeerd met de term B-landen. Daarin zitten onder meer Kenia, Ierland, Schotland, Canada, Bermuda, de Verenigde Arabische Emiraten en Denemarken. Hoewel één van deze landen af en toe wel eens kan stunten is het kwaliteitsverschil met de landen met een teststatus is erg groot.
In Nederland wordt al sinds het midden van de negentiende eeuw gecricket. Het zwaartepunt van het spel ligt in de Randstad: met name in de regio's Den Haag, Rotterdam en Amsterdam zijn veel clubs. De laatste jaren schommelt het aantal actieve spelers in Nederland rond de vijfduizend.
Kevin Van Der Perren is twaalfde bij kunstschaatsen.
Morgen in de vrije kür wil Van der Perren nog enkele stappen vooruit zetten en dan komt de beoogde plaats in de top tien plots weer duidelijk in het vizier.
Uitslag korte kür (eerste 24 schaatsen donderdag de vrije kür)