Technologische toepassing van het E.M.I. principe
Enkel werkbaar volgens de 'cyclische causaliteit'
29-01-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.




29-01-2020 om 09:47 geschreven door EGAL  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
>> Reageer (1)
08-08-2019
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het E.M.I. principe toegepast als 'cyclische causaal' concept






zie hiervoor bvb. bij invoering in google : 'E.M.I.principe' of : Kunstwebsite : evolutie en evaluatie van de ‘twee vermogens’ logica

http://www.alixeggermont.magix.net/over%20deze%20werken.htm 

Al(i)ex eggermont (alix.eggermont@telenet.be)

via ‘kunst’ op ‘kunstwebsite’ naar ‘twee vermogens’ oplossing :

(duurzame oplossing voor milieu, klimaat en energieprobleem : 
uitbreiding van‘lineaire’ naar ‘cyclische’causaliteit).

Zie hiervoor : 

Werking van toepassing volgens het E.M.I.principe :

Blog : https://www.bloggen.be/axaegal 

of op blog : axaegal.be

Voorgeschiedenis :

Kunstwebsite : evolutie en evaluatie van de ‘twee vermogens’ logica
http://www.alixeggermont.magix.net/over%20deze%20werken.htm 

published on linkedin and blog as : axaegal facebook

blog : axaegal.be of input in google : 'E.M.I.principe'

Technologische toepassing van het E.M.I. principe - Bloggen.be

published on facebook : alex eggermont facebook


Zeer ingekorte beschrijving betreffende de toepassing van het E.M.I. proces

(Energie - Materie - Integratie).

 

Info m.b.t. verdere tekst of tekening betreffende de toepassing van het E.M.I. principe kan bekomen worden op email adres : alix.eggemont@telenet.be

 

Voor de toepassing van het E.M.I. principe in de energietechnologie blijkt het tijdsprincipe (vermogen of potentiaalverschildat slechts door één richting bepaald wordt - zoals in de empirische logica - onvoldoende vanwege zijn asymmetrische verschijning (het is daarom echter niet onjuist !). De werking van twee tegengesteld gerichte 'tijdsrichtingen' - die echter door zelfsturing tot evenwicht of symmetrie worden gebracht - is hiervoor noodzakelijk. Enkel hierdoor wordt nl. de overgang mogelijk gemaakt tussen macroscopische (door zwaartekracht : puntgerichte tijdsfunctie : nivellering) en microscopische werking (warmte : periferisch gerichte tijdsfunctie, die aanvankelijk slechts weerstandswarmte is). Deze ontstaat tgv. mechanische weerstand en elektrodynamische verliezen, die door zelfsturing ook een periferisch gerichte opbouwende tijdsfunctie krijgen als daarvoor 'vrij van koeling gemaakte warmte' kan worden gerealiseerd door 'koelingsreductie' (zie verder in Z en X) in de specifieke configuratie die daarvoor dient te worden opgezet. Dit gebeurt door verhoging van het potentiaalverschil boven dat van de 'ijkwaarde' toestand, met  'zelfsturing' op de vloeistofstroom met navenante afname ervan per tijdseenheidHierdoor blijft het behoud van vermogen (en dus ook weerstandswarmtevorming) op de turbine bestaan. Het gebruikte klassieke (empirisch bepaalde) tijdsprincipe beantwoordt immers slechts aan een éénzijdig - door waarneming (niet door werkelijkheid) bepaald - fictief asymmetrisch tijdsverloop en kan daardoor slechts gebruikt worden als meeteenheid om bvb. een toerental te meten. Vanwege zijn werking vanuit slechts één afnemend vermogen (potentiaalverschil) kan het echter niet ter zelfsturing van tegengesteld werkende potentiaalverschillen worden aangewend en beantwoordt het daardoor enkel aan de 'tweede wet'. Het verloop van tijd in slechts één 'macroscopische' richting (empirisch technologische, enkel materiële oplossing door bvb. materie enkel als vloeistofverval te gebruiken) kan nl. nooit reële fysische betekenis hebben als opbouw van een vermogen (als tijdsopslag), maar kan slechts de afbraak van orde bewerkstelligen, waardoor geen blijvend maar slechts een passief, (niet zelfstuurbaar) afnemend potentiaalverschil daar het gevolg van kan zijn. Het tijdsverloop in slechts één richting - zoals dat ook in de subjectieve tijdservaring optreedt - geeft daardoor een onvolledig (fictief) beeld van de werkelijke toedracht die de tijd, ook als bruikbare, maar dan 'vrije' warmte-energie (net zoals de macroscopische materie als vloeistofdruk) in microscopische zin, kan hebben zonder noodzaak van voorafgaande macroscopische beweging. Dit kan echter maar als de externe toevoer van vloeistof aanblijft tot ook de intern gevormde systeemtijd (tijd tot de interne opwaartse druk de externe neerwaartse druk vervangt) verlopen is waardoor evenwicht tussen beide vermogens kan optreden en een continue circulatie van vloeistof (zie  verder als doorgang tussen VL2 en VL3 door 'n reeds opgeslagen overmaat) kan ontstaan. Het bijkomende tweede vermogen - dat de warmte nu vóór de toe te voegen beweging kan doen ontstaan - blijft dus ook zolang van de externe vloeistoftoevoer afhankelijk. De 'zelfsturing' zelf kan enkel de opening (overgang) tussen beide vermogens bewerkstelligen (zie verder). Hiermee wordt duidelijk dat de beschrijvende empirische wetenschap slechts aan een beperkte lineair causale tijdsvisie kan beantwoorden (fictief vanwege haar asymmetrische opstelling, ten gevolge waarvan onomkeerbaarheid absoluut wordt geacht). Zij is vanzelfsprekend echter wel correct binnen haar wiskundig bepaalde axioma’s ter zake, maar berust in de concrete praktijk uiteindelijk slechts op de gewenning van het zich - in de macroscopische waarneming - identiek zien herhalen van regelmatigheden die zich in de feiten voordoen (bvb. doordat ze enkel slaan op het 'waarnemen van zwaartekrachtwerking' maar niet op 'hoe deze werking in de 'werkelijke feiten' optreedt). 

Ten gevolge van deze éénzijdige toepassing van het vloeistofverval op een vloeistofturbine is de continuïteit van het beoogde energieproces dus geenszins verzekerd. Door alleen de energie van het macroscopische vloeistofverval tgv. zwaartekracht hiervoor in te rekening te brengen wordt het microscopische energierestant - als warmteverlies - immers uitgestoten door het naar de omgeving te loodsen. Het microscopisch weerstandswarmteverlies - ontstaan tgv. wrijving en elektrodynamische verliezen zal - 'energetisch' onafhankelijk van dit eerste vermogen (het ijkwaarde-vermogen) - dan ook eerst 'cybernetisch' (door zelfsturing) tot 'vrije' warmte (in X) dienen omgevormd tot een tweede vermogen (zie hiervoor tweede afgezonderd energetisch circuit in X), en dit tgv. de stijgende bewegingsafwijking van de turbine die door de verhoogde vloeistofspanning ontstond. Dit veroorzaakt door zelfsturing een verhindering van bewegingstoename (naar maximaal : zie DI1) tgv. de evenredige daling van de vloeistofstroom met een daaruit onvermijdelijk volgende koelingsreductie (in Z). Hierdoor wordt het proces in de 'tijd' ook negatief geactiveerd door 'vrij van koeling' gemaakte weerstandswarmte (in X). Om hiermee echter concreet resultaat te boeken moet het energieproces onvermijdelijk - door preventieve instelling - aan drie basisvoorwaarden voldoen. Deze moeten immers - als 3 eigenschappen - die de 'cyclische causaliteit' van de werkelijkheid reeds inhoudt - ook in het proces worden voorzien. Hierdoor kan het immers niet alleen meer aan de tweede maar ook aan de eerste wet van de thermodynamica beantwoorden. Deze voorwaarden zijn : 1) De instelling van een gemiddelde omgevingst° bij optimale turbinesnelheid als 'ijkwaarde begintoestand' (niet starten vanuit stilstand dus). 2) De instelling van de integratietoestand die gerealiseerd wordt door zelfsturing, waardoor pas het tweede (microscopische) vermogen kan optreden. 3) De instelling van een 'vloeistof overmaat' om de continuïteit van het proces te verzekeren waardoor 'beide werkzame tijdsgedeelten' nu door integratie de vroegere brandstof vervangen (het verbruik wordt tot gebruik gemaakt). Dit verwijst eveneens naar de 'kwantumwerkelijkheid' (zie ook : complementariteitsthese van Bohr) waar de rotatie-eigenschappen van de 'deeltjes-spin' eveneens duidt  op een noodzakelijke symmetrie, vermits een rotatie van 2X360° noodzakelijk is om de cyclus terug te brengen in zijn oorspronkelijke toestand. Zie hiervoor op blog : https://www.bloggen.be/axaegal)))

 

Ten gevolge van deze onvolledigheid (niet onjuistheid) dringt echter de huidige empirische logica niet ver genoeg door naar het hoe of het waarom (de verklaring mbt. haar betekenis) van de zich werkelijk voordoende feiten zelf, die slechts - bij het gebruik van 'n evenwicht (symmetrie) tussen twee tegengesteld werkende potentiaalverschillen - werkzaam kunnen zijn op de wijze waarin ze zich in de waarneming van het Universum - als geheel - ook voordoen (dwz. naast de tweede wet ook volgens de eerste wet van de thermodynamica : energiebehoud). Uiteindelijk duiden deze herhalingen daarom niet volledig - rationeel logisch - de nochtans noodzakelijke weg aan (de derde weg of doorgang van de 'cyclische causaliteit' : onomkeerbaarheid wordt hierdoor relatief en daardoor 'zelfstuurbaar') die de verklaring van de zich in werkelijkheid - ook mogelijke 'symmetrisch' voordoende tijd - in de reële  feiten zelf opeist. Zij slaan dus enkel op de slechts aangenomen waarneming van de werkelijkheid, die zich als een niet inloopbare schaduw van de werkelijkheid zelf (enkel op macroscopische wijze) - via de éénzijdig gerichte asymmetrische (fictieve) tijdsbeschouwing - aandient. Deze kan zich daardoor slechts als een 'onvolledige logica' op de feiten zelf projecteren (wil hiervoor bvb. de studie van de Universiteit van Tilburg doornemen, betreffende  “De rationaliteit van de wetenschap” : google). De toepassing van de volledige symmetrische werkelijkheidsinhoud van de tijd vraagt derhalve niet enkel om haar onvolledige fysische (macroscopische) beschrijving alleen, maar vooral om haar vervollediging, door inschakeling van ook haar microscopische werking. Dit om het volledig fysisch te realiseren bewijs (niet enkel het wiskundige maar ook het functionele) te kunnen leveren dat slechts - door het zelfsturend bewustzijn - via deze werkelijk realiseerbare technologische oplossing kan gegeven worden als derde weg (noodzakelijk met zelfsturing als overgang tussen zijn en niet-zijn). 

In werkelijkheid blijkt de beschrijving ervan alleen - precies hierdoor - te ontoereikend om de vervuiling, die haar werking volgens de tweede hoofdwet mondiaal onvermijdelijk voortbrengt, ook zinvol - dwz. zonder contradictie - te kunnen oplossen (tgv. de éénzijdig gerichte tijdsvisie die er tgv. van haar slechts markt economische interesses  aan ten grondslag ligt). Dit niettegenstaande de zeer indringende wetenschappelijke zoektocht naar symmetrische werkingen. De vraag is dus : hoe is het - niettegenstaande de absoluutheid waarmee het uitsluitend kwantitatief bepaald empirische gedachtegoed wordt toegepast - toch mogelijk een meervoudig causale (cyclisch causale : symmetrische) tijdsvisie, ook praktisch (als betrekkelijk gegeven : dus empirisch overkoepelend) toepasbaar te maken in de energietechnologie vanuit het feitelijk logisch verklarend inzicht en niet vanuit de, door gewenning gevormde - slechts beschreven - conditie van de waarneming alleen. Hierbij vervangt dan het gebruik van de - in dit geval - noodzakelijke tijdopslag in twee tegengesteld werkende tijdsrichtingen t.o.v. een zelfsturingssteunpunt daartussen (zie verder evenwicht tussen Y als nivellerend en Z en X als opbouwend) het klassieke energieverbruik, dat noodzakelijk het gevolg is van de asymmetrische beschouwingswijze. Deze start immers slechts vanuit slechts één tijdsrichting (slechts één vermogen : zowel in het geval van brandstoffen of als van zon, wind e.a.). Toch is de technologische toepassing van het E.M.I. principe mogelijk zonder het empirisch gedachtegoed (slechts één tijdsrichting bevattend) ook maar ergens geweld aan te doen.

Hiervoor moet echter 'tijdelijk' 'n externe toevoer van vloeistof voortdurend aan Y worden toegevoerd zodat de interne druk zowel neerwaarts (zwaartekracht : vloeistofdruk) blijft bestaan alsook opwaarts (dus ook de 'vrije' warmtedruk) in het proces kan blijven toenemen. Deze druk van het eerste macroscopisch vermogen op de turbine blijft immers noodzakelijk tot de omkering door zelfsturing tgv. bewegingsinperking en de daaruit voortvloeiende koelingsreductie (waardoor in Z een grotere interne opwaartse warmtedruk per tijdseenheid veroorzaakt werd) gedurende de ingestelde systeemtijd, in het tweede microscopisch vermogen (zie X afscheiding van Z door IS2) heeft plaatsgevonden. Door dus 'n deel van de macroscopische energie (tgv. de verhindering van bewegingstoename) niet aan de beweging te geven wordt dus wel de microscopische energie ('vrije warmte' : tweede vermogen) veroorzaakt door koelingsreductie op de nog resterende gekoelde weerstandswarmte (eerste vermogen). Hierna kan dan de externe toevoer (evenals de afvoer onderaan) - na het invullen van de volledige systeemtijd - door dit tweede microscopische vermogen ('vrije' warmte) worden opgeheven door de interne opwaartse druk en de condensatie ervan (in Y). Hierdoor kan de in het systeem gereserveerde vloeistofovermaat via '(VL2) ook VL3 blijvend aanvullen en terug overlopen naar VL2.

De realisatie van dit project moet dan ook vooral als fysisch bewijs gelden voor het inzicht dat de cyclische causaliteit een - fysisch bruikbaar - bestaande tweeledige vermogenstoestand moet zijn, (naar analogie van de complementariteitsthese van Bohr, betreffende zijn "twee werelden" theorie maar dan toegepast op zowel de macroscopische als de microscopische beweging) die het gebruik van de lineaire tijd (causaliteit) fysisch kan overstijgen door integratie van de vooraf reeds ingebouwde tegenstellingen (niet door uitsluiting van één tegenstelling dus) tussen microscopische en macroscopische beweging. Dit, tgv. het feit dat warmte (periferische gerichtheid) en zwaartekracht (puntgerichtheid) beantwoorden aan een tegengestelde tijdsgerichtheid beantwoorden. Hierdoor kunnen zij tgv. integratie (zelfsturing op de verhoging van het potentiaalverschil boven de ijkwaarde) - uitgaande van zwaartekracht - via een zelfsturende doorgang elkaar aanvullen vanuit een vooraf opgestelde 'ijkwaarde opstelling'. De zelfgestuurde opsplitsing van de tijd in zijn twee tegengestelde gerichtheden heeft immers deze oplossing te bieden. De integratie erin - en niet het zonder meer behouden van één van de tegenstellingen (empirische oplossingen) - kan nu nl gebeuren door zelfsturing op de toevoeging van een vermogen, als verhoging van het potentiaalverschil van het eerste vermogen (het ijkwaarde potentiaalverschil). Door navenante zelfsturing op de vloeistofstroom tgv. de stijgende snelheidsafwijking, die de macroscopische beweging’ hierdoor zou ondergaan, kan het macroscopisch vermogen nl. behouden blijven en kan nu het microscopisch vermogen (warmte) - energetisch onafhankelijk (cybernetisch wel afhankelijk blijvend) hiervan - tezelfdertijd stijgen in een daarvan afgezonderde thermisch geïsoleerde ruimte (X) via de erdoor veroorzaakte 'koelingsreductie'. Dit tgv. de 'verhindering van de bewegingstoename' door de 'zelfsturing' en de daaruit voortvloeiende 'koelingsreductie' die nu grotendeels vrij is van het grootste deel van de oorspronkelijk gekoelde weerstandswarmte (in Z). Hierdoor wordt de 'vrije' warmte opgebouwd als tweede vermogen (omgekeerde zwaartekracht) in een warmtetijdsbuffer (X en Z) waar ze verder condenserend kan optreden in de erboven geplaatste, gekoelde tijdsbuffer (in Y). Door de zelfsturing op de verhoging werd de beweging grotendeels verhinderd in haar toename en zorgde ervoor dat het eerste vermogen nu nog slechts zeer gedeeltelijk afneemt. Door deze grotere verhindering van bewegingstoename, gedurende de nu ingebouwde systeemtijd (oplading van de tijdsduur van het totale procesverloop), werd daardoor nl. een opbouw van potentiaalverschil toegestaan als vrij van koeling gemaakte weerstandswarmte, ontstaan tgv. de beperktere koele doorstroming (uit Y). Dit door toedoen van een stuurbaar diafragma (DI1) waardoor de vloeistofstroom afnam, en waardoor precies de koelingsreductie (vrije warmtetijdsbuffer) werd veroorzaakt als tweede vermogen (in Z en X). Doordat dit gebeurde door de vervanging van de oorspronkelijk gekoelde weerstandswarmte kan het oorspronkelijke - noodzakelijk blijvend entropieverlies - nu gecompenseerd worden door bewegingscontinuïteit. Echter niet door bewegingstoename vanwege de onvermijdelijke entropie die moet blijven bestaan voor de noodzakelijke integratie met het tweede - nu energetisch onafhankelijke - vermogen. 

Het proces kan hier echter alleen maar aan voldoen als het hiervoor ook kwalitatief - tgv. een zeer specifieke daarvoor opgezette technologische configuratie - werd uitgerust. Door voorafgaande, maar verdere logische integratie, (dan enkel tgv. het door beschrijving aannemen van de natuurwetmatigheid op basis van gewenning in het zich herhalen van regelmatigheden in dezelfde feiten en omstandigheden), kon dit worden opgelost. Hierdoor wordt het zogenaamd rationeel empirische, niet langer alleen aangenomen, maar ook logisch verklarend bvb. in de schijnbare tegenstelling tussen de eerste en de tweede hoofdwet van de thermodynamica (of tussen entropie en leven). De empirische visie mag echter ook niet worden genegeerd (zoals in het perpetuum mobile denken) maar slechts ontdaan van haar ‘aangenomen gewenning’ naar verdere logische conclusie toe. Niet alleen ‘DAT’ de appel - na rijping - van de boom valt blijkt dan uitsluitend belangrijk, maar ook ‘WAAROM’ (doelmatig) hij dat doet verdient evenzeer een rationeel logische verklaring.

De asymmetrie van de tijd (verder besproken als de lineaire causaliteit) die wij in het “individueel bewustzijn” (empirische kijk) als eenzijdig verloop ervaren, blijkt volgens de relativiteitstheorie immers, slechts fictie te zijn vanwege de asymmetrische tijdsopvatting. Door haar éénzijdig verloop van toekomst naar verleden werd het schijnbaar echt ervaren tijdsverloop achterhaald door de in werkelijkheid symmetrisch optredende tijdsfunctie (in de cyclische causaliteit). Ook de relativiteitstheorie vat immers reeds het Universum (bepaald door ruimte en tijd) op als een vast bepaald coördinatenstelsel waarin verleden, heden en toekomst even reëel blijven bestaan, maar waarin de tijd niet verloopt in één richting zoals de ervaring weliswaar aanneemt maar niet verklaart. Hierin kan het tijdsverloop dan ook niet meer als universeel (lineair causaal) worden opgevat maar blijkt als vanuit verschillend bewegende waarnemers (subjecten) - maar eveneens in twee tegengestelde richtingen verlopend - begrepen te kunnen worden die elk hun tijdsbepaling met zich meedragen in de noodzakelijke doorgang tussen beiden.

Door de spontane aanname (zonder verdere verklaring) van deze tijdsasymmetrie kan de, perspectivistische waarneming - op zich alleen - immers in geen geval de volledige werkelijkheid zelf betreffen, wiens schaduw ze enkel naholt in de beschrijving, als een permanent gegeven, zogenaamde buitenwereld. Zij kan slechts slechts het veel beperktere driedimensionale “schijfje” van de meerdimensionale uitdijende "bol" tonen die de werkelijkheid in feite is, waarvan de grondleggers van de empirie (als Berkeley) ten onrechte meenden dat dit 'schijfje' alleen reeds 'de' werkelijkheid zelf betrof (maar waar D. Hume zijn twijfel tussen waarneming en buitenwereld toch uitte). Daarvoor moesten immers ook de algemeen waargenomen permanente ‘harde data’ aan het waarneembare kunnen worden toegeschreven, waaruit de buitenwereld - als zogenaamd objectief gegeven, in de algemene identieke waarneming en dus eveneens in het ‘bewustzijn’ van iedereen aanwezig - voorkwamen. Door hun monisme kon er volgens hen immers maar één wereld (vermogen of tijdsrichting) bestaan - zij het fysisch of psychisch - die dan voor hen ook noodzakelijk moest evolueren naar toenemende wanorde (overeenkomstig de tweede hoofdwet van de thermodynamica).

Een mogelijke samenhang van de waarneembare, slechts empirisch denkbare werkelijkheid, die zowel de macroscopische als de microscopische beweging (warmte) omvat, blijkt echter in de technologie - zonder entropie - onmogelijk uit de toepassing van slechts één vermogen af te leiden. Bovendien bleek dit - evenwel slechts schijnbaar - in strijd met de eerste hoofdwet, waarin tgv. het behoud van energie niet tezelfdertijd - binnen dezelfde beschrijving - ook alles kon worden afgevoerd naar toenemende wanorde. Dit kon niet vermits beide wetten zich hierdoor onmogelijk op hetzelfde beschrijvingsniveau kunnen bevinden. Door het noodzakelijk warmteverlies (entropie) dat tgv. de weerstand, de beweging in gravitationele omstandigheden kenmerkt, kan immers nooit het daardoor ontstane bewegingsverlies rechtstreeks gecompenseerd worden (tgv. tweede hoofdwet). Zij slaagden er dan ook niet in een rechtstreekse overgang (doorgang) te maken van hun vliedende waarneming (eerste  individuele indruk) naar het permanent vast waargenomene (tweede algemene indruk) die - zoals door het algemeen bewustzijn spontaan aangenomen wordt - ook als een zogenaamde, van het denken afgezonderde buitenwereld van ‘harde data’ bestond. De cybernetische samenhang met een tweede nog toe te voegen vermogen a.g.v. voldoende verhoogd potentiaalverschil boven het ijkwaarde potentiaalverschil (zie verder in de technologische uitvoeringsmogelijkheid van dit concept) dat door zelfsturing - tgv. de afwijking van de optimale snelheid -  de toegenomen beweging door haar snelheidsafwijking navenant naar optimaal herleid, blijkt dan ook noodzakelijk. 

De technologische toepassing ervan vraagt derhalve om naast het macroscopisch neerwaarts gerichte eerste vermogen een tweede opwaarts gericht vermogen (als microscopisch opbouwend 'vrije opslag' van warmtepotentiaalverschil : zie verder) uit de nivellerende, 'gekoelde' weerstandswarmte te ontwikkelen dat energetisch het neerwaartsgerichte niet beïnvloed in zijn vermogen op de turbine maar wel in zijn gegeven informatie naar de microscopische zijde van het proces door de (macroscopische) vloeistofstroomdaling waardoor een (microscopische) koelingsreductie veroorzaakt wordt (in X). Het eerste vermogen (opgeslagen in Y en gekoeld door de oorspronkelijke macroscopische turbinebeweging moet zich dan energetisch (boven Z in Y) in het systeem bevinden om het te kunnen aandrijven. Maar het moet  toch (cybernetisch : door omkering van functies) continu met het tweede in cybernetisch verband blijven staan (naar analogie met möbiusband of de situatie waarbij de rotatie-eigenschappen van de spin van sommige elementaire deeltjes een dubbele omwenteling (2X360°) vereisen om terug in hun uitgangspositie te verkeren). Met dit toegevoegde tweede vermogen (microscopisch)  - als verhoging van hetzelfde potentiaalverschil boven dat van de ijkwaarde opstelling, herleid de weerstandswarmte zich tot omgevingstemperatuur als een eerste evenwicht (in Z), en is het onrechtstreeks ook mogelijk door toevoeging van ontwerpbevattende (kwalitatieve) informatie aan de procesfuncties die een specifieke technologische configuratie noodzakelijk maken - 'vrije' warmte uit de opgeslagen en gekoelde weerstandswarmte in deze thermisch geïsoleerde warmtetijdsbuffer (in X) op te bouwen. Slechts de integrale samenwerking van beiden kan immers leiden tot het werkzaam optimaal vermogen (optimale snelheid in Z), waardoor eveneens de koelingsreductie daar kan ontstaan. Hierdoor zal immers de energie die niet aan de bewegingstoename wordt gegeven, nu als 'vrij warmtepotentiaalverschil' kunnen ontstaan (in X) die door het beweegbaar isolatiescherm (IS2) van Z gedeeltelijk wordt afgesloten. Precies door deze tweevoudige omleiding via zelfsturing op de toegevoegde verhoging van het potentiaalverschil leidt dit niet meer tot de gevreesde één vermogen circulariteit van het perpetuum mobile (waarbij een terugwerkende remming op de turbine zou ontstaan), maar wel tot de onrechtstreekse cyclische, tweevermogens causaliteit, die de werkelijkheid zelf kenmerkt.

De verabsoluteerde asymmetrie door de gewoontewerking van de waarneming - in onze denkwereld fictief als asymmetrisch tijdsverloop geconditioneerd - was er dan ook de oorzaak van dat alles wat de technologie voortbracht slechts aan de ‘tweede hoofdwet’ kon beantwoorden en daardoor al het werkelijke - in onze gedachten - enkel naar toenemende entropie kon leiden (de warmtedood). Tussen de gestelde axioma’s van de empirische, slechts beschrijvende - maar vanwege de gewenningsinvloed, niet volledig rationeel verklarende wetenschap (zie hiervoor de studie “De rationaliteit van de wetenschap” van de Universiteit van Tilburg) - kon men op zulke absolute wijze dan ook nog bezwaarlijk alle mogelijkheden en onmogelijkheden van de technologie zo absoluut bepalen.

Een gemeenschappelijk, algemeen bewustzijn (te onderscheiden van het elementair individueel bewustzijn), dat door de permanent aanwezige feitelijkheid - waarbij alle waarnemers hetzelfde waarnemen - dwingend logisch wordt bevestigd, maakt het pas mogelijk de inherente contradicties van het empirisch gewoontedenken logisch te overstijgen maar ze zeker niet uit te schakelen. Deze (schijnbare) tegenstellingen (tussen eerste en tweede hoofdwet) in het denken zelf opnemen als geïntegreerde eenheid, vooraleer ze als contradictie in de waargenomen werkelijkheid zelf ontstaan - blijkt hiervoor dan ook rationeel en logisch noodzakelijk. Dan pas kan zich hieruit de symmetrisch noodzakelijke tijdsvisie van de werkelijkheid zelf ontwikkelen die een meer overstijgende  beschrijvingsorde dan enkel de empirische blootlegt, vermits ze de twee hoofdwetten logisch verenigd. De empirische visie wordt hierdoor echter in geen geval als onjuist bestempeld, maar slechts als ontoereikend om er de ontstane technologische vervuiling mee te kunnen oplossen waar men in 1776 nog niet klaar mee was (A.Smith en D.Hume :  onderzoek in de waarneembare natuur naar de oorzaken van de welstand van de naties). Een omvattender tijdsbegrip (dan het fictieve asymmetrische tijdsverloop) dat twee vermogens herbergt waardoor het wel 'tijd symmetrisch' kan worden is hiervoor dan ook noodzakelijk. Het lost bovendien ook de schijncontradictie op tussen beide thermodynamische wetmatigheden (tussen het verval van de tweede wet en het energiebehoud van de eerste) waardoor ze - ditmaal zonder contradicties als een relatieve alles op alles betrokken geheel - als cyclisch causale werkelijkheid kan worden ingezien, en ook in de technologie toegepast

De ‘kunstwerken’ (zie kunstwebsite) kunnen hierbij dan ook slechts  beeldend uitdrukking geven aan het feit dat het in de energietechnologie mogelijk is de overkoepelende ' behoudwetmatigheid - door de 'eerste' wet van de thermodynamica bepaald - ook in technologische energiesystemen te laten gelden niet zonder, maar naast de tweede wet. Dit kan effectief door een tweede vermogen in te schakelen dat via zelfsturing (d.i. zelfterugkoppeling via tijdsomkering van zijn functies) afgezonderd wordt van het eerste : nl. het hier genoemde voorwaardelijke 'ijkwaarde potentiaalverschil' vermogen. Dit eerste vermogen wil vooraf een temperatuurevenwicht instellen (in Z) en een optimale beweging vooraleer van start te gaan. 

08-08-2019 om 00:00 geschreven door EGAL  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
>> Reageer (0)
20-02-2019
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Technologische toepassing van het E.M.I. principe (Energie-Materie-Integratie)


Warmte kan in technologische systemen op twee tegengestelde wijzen ontstaan waarvoor echter een twee vermogens causaliteit dient ingesteld : 1) door wrijving en elektrodynamische verliezen (eerste vermogen) : tgv. macroscopische beweging. Hierdoor gaat ze echter verloren in de omgeving waardoor ze onbruikbaar wordt 2) door koelingsreductie (tweede vermogen): tgv. microscopische beweging die het gevolg is van bewegingsinperking in een door zelfsturing gecontroleerd proces, waardoor ze wel - in het proces zelf bruikbaar kan gemaakt worden voor opstuwing (naar Y toe) als ‘vrij van koeling gemaakte weerstandswarmte’. Deze kan ook hoger ingesteld worden per tijdseenheid dan het verlies uit het eerste vermogen. Het 'eerste' vermogen (lineaire causaliteit : empirische logica) kan enkel dienen voor het leveren van de energie en zal dus altijd warmteverlies noteren. Het 'tweede' vermogen daarentegen (cyclische causaliteit) - dat met het eerste tot integratie werd gebracht -  is in staat door 'verhoging van het potentiaalverschil' boven de 'ijkwaarde toestand', de thermische isolatie (van X,Y en Z) en de 'zelfsturing' een verdeling tot stand te brengen tussen 'vrij van koeling gemaakte warmte' voor opwaartse vloeistofdruk, en de nog resterende 'gekoelde weerstandswarmte' (neerwaartse vloeistofdruk). Dit ter uitbreiding van de beperking tgv. de 'empirische logica'.

Door het hier voorgestelde E.M.I. principe (Energie-Materie-Integratie)  - dat de invoering van een tweede tegengesteld vermogen noodzakelijk maakt - wordt het mogelijk dat tevens de eerste wet van de thermodynamica bruikbaar wordt in de energietechnologie (naar analogie met complementariteitsthese van Bohr). Het principe is daarom echter niet op te vatten als strijdig met de empirische - enkel kwantitatief bepaalde - technologie, maar wil er wel de kwalitatieve en noodzakelijke uitbreiding van zijn. Het 'empirisch' principe kan immers slechts beantwoorden aan de "tweede hoofdwet" van de thermodynamica, waardoor het - zonder deze uitbreiding naar de eerste hoofdwet toe (cyclische causaliteit) - niet in staat blijkt een zinvol humane toekomst te genereren, omdat b.v.b. de klimaatdoelstellingen - daardoor alleen - nooit kunnen gehaald worden. Het baseert zich daarvoor te absoluut binair op kwantitatief bepaald - zogenaamd positief - feitenmateriaal en toestanden uit de "waargenomen macroscopische werkelijkheid" waardoor het zich afsluit van de 'negatieve' informatie van 'de werkelijkheid zoals ze is' ook met inbegrip van haar 'microscopische' functies. Hierdoor werd nl. haar rationaliteit zelf niet onderzocht maar enkel aangenomen door de macroscopische waarneming ervan, die slechts op de positieve aanname ervan berust (op gewenning). Het verwerpt daardoor de negatieve tijdsinformatie die de werkelijkheid eveneens verstrekt in haar 'kwalitatieve conceptuele duiding'. Enerzijds gaat de noodzakelijke  'integratie' van deze twee tegengestelde waarden dus uit van de kwantitatief bepaalde  'open positieve informatie' van de waargenomen werkelijkheid maar anderzijds evenzeer van de kwalitatief bepaalde 'afgesloten negatieve informatie' van de 'verborgen golffunctie' (die ons verstrekt wordt door de mogelijkheid van zelfsturing tgv.de uitwisselbaarheid van vloeistofspanning en vloeistofstroom om dezelfde energie te kunnen behouden : zie verder). Door deze toevoeging (tijdsomkering) aan de lineaire causaliteit (tweede hoofdwet) wordt, in het techno-economisch proces, dan ook - op logische (humane) wijze de eerste hoofdwet (cyclische causaliteit) in de technologisch proces binnengehaald. Hierdoor wordt niet enkel meer het beperktere waarnemingsdenken van het individu, maar ook het gehele verklaringsdenken van de samenleving er als geheel noodzakelijk in betrokken.

Kunstwebsite : evolutie en evaluatie van de ‘twee vermogens’ logica
ttp://www.alixeggermont.magix.net/over%20deze%20werken.htm  

Werking van toepassing volgens het E.M.I.principe :Blog : axaegal

Blog : https://www.bloggen.be/axaegal 

ttps://www.bloggen.be/axaegal

 

(principetekening hiervan is te verkrijgen op email : alix.eggermont@telenet.be).



20-02-2019 om 00:00 geschreven door EGAL  

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (5 Stemmen)
>> Reageer (0)


Inhoud blog
  • Het E.M.I. principe toegepast als 'cyclische causaal' concept
  • Technologische toepassing van het E.M.I. principe (Energie-Materie-Integratie)
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Archief per week
  • 27/01-02/02 2020
  • 05/08-11/08 2019
  • 18/02-24/02 2019

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs