published on linkedin and blog as : axaegal facebook
blog : axaegal.be of input in google : 'E.M.I.principe'
Technologische toepassing van het E.M.I. principe - Bloggen.be
published on facebook : alex eggermont facebook
Zeer ingekorte beschrijving betreffende de toepassing van het E.M.I.
proces
(Energie - Materie - Integratie).
Info m.b.t. verdere tekst of tekening
betreffende de toepassing van het E.M.I. principe kan bekomen worden op email
adres : alix.eggemont@telenet.be
Voor de toepassing van
het E.M.I. principe in de energietechnologie blijkt het tijdsprincipe (vermogen of potentiaalverschil) dat slechts door één richting bepaald wordt - zoals in de empirische logica - onvoldoende vanwege zijn asymmetrische verschijning (het is daarom echter niet onjuist !). De werking van twee tegengesteld gerichte 'tijdsrichtingen' - die echter door zelfsturing tot evenwicht of symmetrie worden gebracht - is hiervoor noodzakelijk. Enkel hierdoor wordt nl. de overgang mogelijk gemaakt tussen macroscopische (door zwaartekracht : puntgerichte tijdsfunctie : nivellering)en microscopische werking (warmte : periferisch gerichte tijdsfunctie, die aanvankelijk slechts weerstandswarmte is). Deze ontstaat tgv. mechanische weerstand en elektrodynamische verliezen, die door zelfsturing ook een periferisch gerichte opbouwende tijdsfunctie krijgen als daarvoor 'vrij van koeling gemaakte warmte' kan worden gerealiseerd door 'koelingsreductie' (zie verder in Z en X) in de specifieke configuratie die daarvoor dient te worden opgezet. Dit gebeurt door verhoging van het potentiaalverschil boven dat van de 'ijkwaarde' toestand, met 'zelfsturing' op de vloeistofstroom met navenante afname ervan per tijdseenheid. Hierdoor blijft het behoud van vermogen (en dus ook weerstandswarmtevorming)op de turbine bestaan. Het gebruikte klassieke (empirisch bepaalde) tijdsprincipe beantwoordt immers slechts aan een éénzijdig - door waarneming (niet door werkelijkheid) bepaald - fictief asymmetrisch tijdsverloop en kan daardoor slechts gebruikt worden als meeteenheid om bvb. een toerental te meten. Vanwege zijn werking vanuit slechts één afnemend vermogen (potentiaalverschil) kan het echter niet ter zelfsturing van tegengesteld werkende potentiaalverschillen worden aangewend en beantwoordt het daardoor enkel aan de 'tweede wet'. Het verloop van tijd in slechts één 'macroscopische' richting (empirisch technologische, enkel materiële oplossing door bvb. materie enkel als vloeistofverval te gebruiken) kan nl. nooit reële fysische betekenis hebben als opbouw van een vermogen (als tijdsopslag), maar kan slechts de afbraak van orde bewerkstelligen, waardoor geen blijvend maar slechts een passief, (niet zelfstuurbaar) afnemend potentiaalverschil daar het gevolg van kan zijn.Het tijdsverloop inslechts één richting - zoals dat ook in de subjectieve tijdservaring optreedt - geeft daardoor een onvolledig (fictief)beeld van de werkelijke toedracht die de tijd, ook als bruikbare, maar dan 'vrije' warmte-energie(net zoals de macroscopische materie als vloeistofdruk) in microscopische zin, kan hebben zonder noodzaak van voorafgaande macroscopische beweging. Dit kan echter maar als de externe toevoer van vloeistof aanblijft tot ook de intern gevormde systeemtijd (tijd tot de interne opwaartse druk de externe neerwaartse druk vervangt) verlopen is waardoor evenwicht tussen beide vermogens kan optreden en een continue circulatie van vloeistof (zie verder als doorgang tussen VL2 en VL3 door 'n reeds opgeslagen overmaat) kan ontstaan. Het bijkomende tweede vermogen - dat de warmte nu vóór de toe te voegen beweging kan doen ontstaan - blijft dus ook zolang van de externe vloeistoftoevoer afhankelijk. De 'zelfsturing' zelf kan enkel de opening (overgang) tussen beide vermogens bewerkstelligen (zie verder). Hiermee wordt duidelijk dat de beschrijvende empirische wetenschap slechts aan een beperkte lineair causale tijdsvisie kan beantwoorden (fictief vanwege haar asymmetrische opstelling, ten gevolge waarvanonomkeerbaarheid absoluut wordt geacht). Zij is vanzelfsprekend echter wel correct binnen haar wiskundig bepaalde axiomas ter zake, maar berust in de concrete praktijk uiteindelijk slechts op de gewenningvan het zich - in de macroscopische waarneming - identiek zien herhalen van regelmatigheden die zich in de feiten voordoen (bvb. doordat ze enkel slaan op het 'waarnemen van zwaartekrachtwerking' maar niet op 'hoe deze werking in de 'werkelijke feiten' optreedt).
Ten gevolge van deze éénzijdige toepassing van het vloeistofverval op een vloeistofturbine is de continuïteitvan het beoogde energieproces dus geenszins verzekerd. Door alleen de energie van het macroscopische vloeistofverval tgv. zwaartekracht hiervoor in te rekening te brengen wordt het microscopische energierestant - als warmteverlies - immers uitgestoten door het naar de omgeving te loodsen. Het microscopischweerstandswarmteverlies - ontstaan tgv. wrijving en elektrodynamische verliezen zal - 'energetisch' onafhankelijkvan dit eerstevermogen (het ijkwaarde-vermogen) - dan ook eerst 'cybernetisch' (door zelfsturing)tot 'vrije' warmte (in X) dienen omgevormd tot eentweedevermogen (zie hiervoor tweede afgezonderd energetisch circuit in X), en dit tgv. de stijgende bewegingsafwijking van de turbine die door de verhoogde vloeistofspanning ontstond.Ditveroorzaakt door zelfsturing een verhindering van bewegingstoename(naar maximaal : zie DI1)tgv. de evenredige daling van de vloeistofstroommet een daaruit onvermijdelijk volgende koelingsreductie(in Z). Hierdoor wordt het proces in de 'tijd' ook negatief geactiveerd door 'vrij van koeling' gemaakte weerstandswarmte (in X). Om hiermee echter concreetresultaat te boeken moet het energieproces onvermijdelijk - door preventieve instelling - aan drie basisvoorwaarden voldoen. Deze moeten immers - als 3 eigenschappen - die de 'cyclische causaliteit' van de werkelijkheid reedsinhoudt - ook in het procesworden voorzien. Hierdoor kan het immers niet alleen meer aan de tweede maar ook aan de eerstewet van de thermodynamica beantwoorden. Deze voorwaarden zijn : 1) De instelling van een gemiddelde omgevingst° bij optimaleturbinesnelheid als 'ijkwaarde begintoestand' (niet starten vanuit stilstand dus). 2) De instelling van de integratietoestand die gerealiseerd wordt door zelfsturing, waardoor pas het tweede(microscopische) vermogen kan optreden. 3) De instelling van een 'vloeistof overmaat' om de continuïteitvan het proces te verzekeren waardoor 'beide werkzame tijdsgedeelten' nu door integratie de vroegere brandstof vervangen (het verbruik wordt tot gebruik gemaakt). Dit verwijst eveneens naar de 'kwantumwerkelijkheid' (zie ook : complementariteitsthese van Bohr) waar de rotatie-eigenschappen van de 'deeltjes-spin' eveneens duidt op een noodzakelijke symmetrie, vermits een rotatie van 2X360° noodzakelijk is om de cyclus terug te brengen in zijn oorspronkelijke toestand. Zie hiervoor op blog : https://www.bloggen.be/axaegal)))
Ten gevolge van deze onvolledigheid (niet onjuistheid) dringt echter de huidige empirische logicaniet ver genoeg door naar het hoe of het waarom (de verklaring mbt. haar betekenis) van de zich werkelijk voordoende feiten zelf, die slechts - bij het gebruik van 'n evenwicht (symmetrie) tussen twee tegengesteld werkende potentiaalverschillen -werkzaam kunnen zijn op de wijze waarin ze zich in de waarneming van het Universum - als geheel - ook voordoen (dwz. naast de tweede wet ook volgens de eerste wet van de thermodynamica : energiebehoud). Uiteindelijk duiden deze herhalingen daarom niet volledig - rationeel
logisch - de nochtans noodzakelijke weg aan(de derde weg of doorgang van de 'cyclische causaliteit' : onomkeerbaarheid wordt hierdoor relatief en daardoor 'zelfstuurbaar')die de verklaring van de zich in werkelijkheid - ook mogelijke 'symmetrisch' voordoende tijd - in de reële feiten zelf opeist. Zij slaan dus enkel op de slechts aangenomenwaarneming van de werkelijkheid, die zich als een niet inloopbare schaduw van de werkelijkheid zelf (enkel op macroscopische wijze) - via de éénzijdig gerichte asymmetrische (fictieve)tijdsbeschouwing - aandient. Deze kan zich daardoor slechts als een 'onvolledige logica' op de feiten zelf projecteren (wil hiervoor bvb. de studie van de Universiteit van
Tilburg doornemen, betreffende De rationaliteit van de wetenschap : google). De toepassing van de volledige symmetrische werkelijkheidsinhoud van de tijd vraagt derhalve niet enkel om haar onvolledige fysische (macroscopische)beschrijving alleen, maar vooral om haar vervollediging, door inschakeling van ook haar microscopische werking. Dit om het volledig fysisch te realiseren bewijs(niet enkel het wiskundige maar ook het functionele) te kunnen leveren dat slechts - door het zelfsturend bewustzijn - via deze werkelijk realiseerbare technologische oplossing kan gegeven worden als derde weg (noodzakelijk met zelfsturing als overgang tussen zijn en niet-zijn).
In
werkelijkheid blijkt de beschrijving ervan alleen - precies hierdoor - te ontoereikend om de vervuiling, die haar werking volgens de tweede hoofdwet mondiaal onvermijdelijk voortbrengt, ook zinvol - dwz. zonder contradictie - te kunnenoplossen (tgv. de éénzijdig
gerichte tijdsvisie die er tgv. van haar slechts markt economische interesses aan ten grondslag ligt). Dit niettegenstaande de zeer indringende wetenschappelijke zoektocht naar symmetrische werkingen. De vraag is dus : hoe is het - niettegenstaande de absoluutheid waarmee het uitsluitend kwantitatief bepaald
empirische gedachtegoed wordt toegepast - toch mogelijk een
meervoudig causale (cyclisch causale : symmetrische) tijdsvisie, ook praktisch
(als betrekkelijk gegeven : dus empirischoverkoepelend) toepasbaar te maken in de energietechnologie vanuit
het feitelijk logisch verklarend inzicht en niet
vanuit de, door gewenning gevormde - slechts beschreven - conditie van de waarneming alleen. Hierbij vervangt dan het gebruik
van de - in dit geval - noodzakelijke tijdopslag
in twee tegengesteld werkende
tijdsrichtingen t.o.v. een zelfsturingssteunpunt daartussen (zie verder evenwicht tussen Y als nivellerend en Z en X als
opbouwend) het klassieke energieverbruik, dat noodzakelijk het gevolg is van de asymmetrische beschouwingswijze. Deze start immers slechts vanuit slechts één tijdsrichting (slechts één vermogen : zowel in het geval van brandstoffen of als van zon, wind e.a.). Toch is de
technologische toepassing van het E.M.I. principe mogelijk zonder het empirisch
gedachtegoed (slechts één tijdsrichting bevattend) ook maar ergens geweld
aan te doen.
Hiervoor moet echter 'tijdelijk' 'n externe toevoer van vloeistof voortdurend aan Y worden toegevoerd zodat de interne druk zowel neerwaarts (zwaartekracht : vloeistofdruk) blijft bestaan alsook opwaarts (dus ook de 'vrije' warmtedruk) in het proces kan blijven toenemen. Deze druk van het eerste macroscopisch vermogen op de turbine blijft immers noodzakelijk tot de omkering door zelfsturing tgv. bewegingsinperkingen de daaruit voortvloeiende koelingsreductie(waardoor in Z een grotere interne opwaartse warmtedruk per tijdseenheid veroorzaakt werd) gedurende de ingestelde systeemtijd, in het tweede microscopisch vermogen (zie X afscheiding van Z door IS2) heeft plaatsgevonden. Door dus 'n deel van de macroscopische energie (tgv. de verhindering van bewegingstoename) niet aan de beweging te geven wordt dus welde microscopische energie ('vrije warmte' : tweede vermogen) veroorzaakt door koelingsreductie op de nog resterende gekoelde weerstandswarmte (eerste vermogen). Hierna kan dan de externe toevoer (evenals de afvoer onderaan) - na het invullen van de volledige systeemtijd - door dit tweede microscopische vermogen ('vrije' warmte) worden opgeheven door de interne opwaartse druk en de condensatie ervan (in Y). Hierdoor kan de in het systeem gereserveerde vloeistofovermaat via '(VL2) ook VL3 blijvend aanvullen en terug overlopen naar VL2.
De realisatie van dit project moet
dan ook vooral als fysisch bewijs
gelden voor het inzicht dat de cyclische causaliteit een - fysischbruikbaar - bestaande tweeledige vermogenstoestand moet zijn,(naar analogie van de
complementariteitsthese van Bohr, betreffende
zijn "twee werelden" theorie maar dan toegepast op zowel de macroscopische als de microscopische beweging) die het gebruik van de lineaire
tijd (causaliteit) fysisch kan overstijgen door integratie van de vooraf
reeds ingebouwde tegenstellingen
(niet door uitsluiting van één tegenstelling dus) tussen microscopische en macroscopische beweging. Dit, tgv. het feit dat warmte (periferische gerichtheid)en zwaartekracht (puntgerichtheid) beantwoorden aan een tegengestelde tijdsgerichtheid beantwoorden. Hierdoor kunnen zij tgv. integratie (zelfsturing op de verhoging van het potentiaalverschil boven de ijkwaarde) - uitgaande van zwaartekracht - via een zelfsturende doorgang elkaar aanvullen vanuit een vooraf opgestelde 'ijkwaarde opstelling'. De zelfgestuurde opsplitsing van de tijd in
zijn tweetegengestelde gerichtheden heeft immers deze oplossing te bieden. De integratie erin - en niet
het zonder meer behouden van één van de tegenstellingen
(empirische oplossingen) - kan nu nl gebeuren door zelfsturing op de toevoeging van eenvermogen, als verhoging van het potentiaalverschil van het eerste vermogen (het ijkwaarde potentiaalverschil). Door navenante zelfsturing op de vloeistofstroom tgv. de stijgende snelheidsafwijking, die de macroscopische beweging hierdoor zou ondergaan, kan het macroscopisch
vermogen nl. behouden blijven en kan nu het microscopisch vermogen (warmte) -
energetisch onafhankelijk (cybernetisch wel afhankelijk
blijvend) hiervan - tezelfdertijd stijgen in een daarvan afgezonderde
thermisch geïsoleerde ruimte (X) via de erdoor veroorzaakte 'koelingsreductie'. Dit tgv. de 'verhindering van de bewegingstoename' door de 'zelfsturing' en de daaruit voortvloeiende 'koelingsreductie' die nu grotendeels vrij is van het grootste deel van de oorspronkelijk gekoelde weerstandswarmte (in Z). Hierdoor wordt de 'vrije' warmte opgebouwd als tweede
vermogen (omgekeerde zwaartekracht) in een warmtetijdsbuffer (X en Z)
waar ze verder condenserendkan optreden in de erboven
geplaatste,gekoelde tijdsbuffer (in Y).
Door de zelfsturing op de verhoging werd de beweging grotendeels verhinderdin haar toenameen zorgde ervoor dat het eerste
vermogen nu nog slechts zeer gedeeltelijk afneemt. Door deze grotere verhindering van bewegingstoename, gedurende de nu ingebouwde systeemtijd (oplading van de tijdsduur van het totale procesverloop), werd daardoor nl. een opbouw van
potentiaalverschil toegestaan als vrij van
koeling gemaakte weerstandswarmte,
ontstaan tgv. de beperktere koele doorstroming (uit Y). Dit door toedoen van een stuurbaar diafragma (DI1) waardoor de vloeistofstroom afnam,
en waardoor precies de koelingsreductie (vrijewarmtetijdsbuffer) werd veroorzaakt als tweede vermogen(in Z en X). Doordat dit gebeurde door de vervanging van de oorspronkelijkgekoelde weerstandswarmtekan het oorspronkelijke - noodzakelijk blijvend entropieverlies - nu gecompenseerdworden door bewegingscontinuïteit.Echter niet door bewegingstoenamevanwege de onvermijdelijke entropie die moet blijven bestaan voor de noodzakelijke integratie met het tweede - nu energetisch onafhankelijke - vermogen.
Het proces kan hier echter alleen maar aanvoldoen als het
hiervoor ook kwalitatief -
tgv. een zeer specifieke daarvoor opgezette technologische configuratie - werd
uitgerust. Door voorafgaande, maar verderelogische integratie, (dan enkel tgv. het door beschrijving aannemen van de
natuurwetmatigheid op basis van gewenning
in het zich herhalen van regelmatigheden in dezelfde feiten en omstandigheden), kon
dit worden opgelost. Hierdoor wordt het zogenaamd
rationeel empirische, niet langer alleen aangenomen,
maar ook logisch verklarend bvb.
in de schijnbare tegenstelling tussen de eerste
en de tweede hoofdwet van de thermodynamica (of tussen entropie en leven). De empirische visie mag echter ook niet
worden genegeerd (zoals in het
perpetuum mobile denken) maar slechts ontdaan van haar aangenomengewenning naar verdere logische conclusie toe.
Niet alleen DAT de appel - na rijping - van de boom valt blijkt dan uitsluitend belangrijk, maar ook WAAROM (doelmatig) hij dat doet
verdient evenzeer een rationeel logische verklaring.
De asymmetrie van de tijd
(verder besproken als de lineaire
causaliteit) die wij in het individueel
bewustzijn (empirische kijk) als eenzijdig verloop ervaren,
blijkt volgens de relativiteitstheorie
immers, slechts fictie te
zijn vanwege de asymmetrische tijdsopvatting. Door haar éénzijdig verloop van toekomst naar verleden werd het schijnbaar echtervarentijdsverloop achterhaald door de in werkelijkheidsymmetrisch optredende tijdsfunctie (in de cyclische causaliteit). Ook de relativiteitstheorie vat immers reeds het Universum (bepaald door ruimte en tijd) op als een vast bepaald coördinatenstelsel waarin verleden,
heden en toekomst even reëel blijven bestaan, maar waarin de tijd niet verloopt in één richting zoals de ervaring weliswaar aanneemt maar niet verklaart. Hierin kan het tijdsverloop dan ook niet meer als universeel (lineair causaal) worden
opgevat maar blijkt als vanuit verschillend bewegendewaarnemers (subjecten) - maar eveneens in twee tegengestelde richtingen verlopend - begrepen te kunnen worden die elk hun tijdsbepaling met zich meedragen in de noodzakelijke doorgang tussen beiden.
Door de spontaneaanname (zonder verdere verklaring) van deze tijdsasymmetrie kan de,perspectivistische waarneming - op zich alleen - immers in geen
geval de volledigewerkelijkheid zelf betreffen, wiens schaduw ze enkel naholt in de beschrijving, als een permanent gegeven, zogenaamde buitenwereld. Zij kan slechts slechts
het veel beperktere driedimensionale schijfje
van de meerdimensionale uitdijende "bol" tonen die de werkelijkheid in feite is, waarvan de grondleggers van de empirie (als Berkeley) ten onrechte
meenden dat dit 'schijfje' alleen reeds 'de'
werkelijkheid zelf betrof (maar waar D. Hume zijn twijfel tussen waarneming en buitenwereld toch uitte). Daarvoor moesten
immers ook de algemeen waargenomen permanente harde data aan het waarneembare kunnen worden toegeschreven,
waaruit de buitenwereld - als zogenaamd objectief gegeven, in
de algemeneidentieke waarneming en dus eveneens in het bewustzijn van iedereen
aanwezig - voorkwamen. Door hun monisme kon er volgens hen immers maar één wereld (vermogen of tijdsrichting)
bestaan - zij het fysisch of psychisch - die dan voor hen ook
noodzakelijk moest evolueren naar toenemende
wanorde (overeenkomstig de tweede hoofdwet van de thermodynamica).
Een mogelijke samenhang van de waarneembare,
slechts empirisch denkbare
werkelijkheid, die zowel de macroscopische
als de microscopische beweging (warmte) omvat, blijkt echter in de
technologie - zonder entropie -
onmogelijk uit de toepassing van slechts
één vermogen af te leiden. Bovendien bleek dit - evenwel slechts schijnbaar - in strijd met de eerste hoofdwet, waarin tgv. het behoud van
energie niet tezelfdertijd - binnen dezelfde beschrijving - ook alles kon worden afgevoerd naar toenemende wanorde. Dit kon niet vermits beide
wetten zich hierdoor onmogelijk op hetzelfde beschrijvingsniveau kunnen bevinden.
Door het noodzakelijk warmteverlies
(entropie) dat tgv. de weerstand, de
beweging in gravitationele
omstandigheden kenmerkt, kan immers nooit het daardoor ontstane bewegingsverliesrechtstreeksgecompenseerd worden (tgv. tweede hoofdwet). Zij
slaagden er dan ook niet in een rechtstreekseovergang (doorgang) te maken van hun vliedende
waarneming (eersteindividuele
indruk) naar het permanentvast waargenomene (tweedealgemene
indruk) die - zoals door het algemeen
bewustzijn spontaan aangenomen wordt
- ook als een zogenaamde, van het denken afgezonderde buitenwereld van harde
data bestond. De cybernetische
samenhang met een tweede nog toe te
voegen vermogen a.g.v. voldoende verhoogd potentiaalverschil boven het ijkwaarde potentiaalverschil (zie verder
in de technologische uitvoeringsmogelijkheid van dit concept) dat door zelfsturing - tgv. de afwijking van de optimale snelheid - de toegenomen beweging door haar snelheidsafwijking navenant naar optimaal herleid, blijkt dan ook
noodzakelijk.
De technologische toepassing
ervan vraagt derhalve om naast het macroscopisch neerwaarts gerichte eerste vermogen een tweedeopwaarts
gericht vermogen (als microscopisch
opbouwend 'vrije opslag' van warmtepotentiaalverschil : zie verder)
uit de nivellerende, 'gekoelde' weerstandswarmte te
ontwikkelen dat energetisch het neerwaartsgerichte niet beïnvloed in zijn vermogen op de turbine maar wel
in zijn gegeven informatie naar
de microscopische zijde van het
proces door de (macroscopische) vloeistofstroomdaling waardoor een (microscopische) koelingsreductie veroorzaakt wordt (in X). Het eerste
vermogen (opgeslagen in Y en gekoeld door de oorspronkelijke macroscopische turbinebeweging moet
zich dan energetisch (boven Z in Y) in het systeem
bevinden om het te kunnen aandrijven. Maar het moet toch (cybernetisch : door omkering van functies) continu met het tweede in cybernetisch verband blijven staan (naar analogie
met möbiusband of de situatie waarbij de rotatie-eigenschappen van de spin van sommige elementaire deeltjes een dubbeleomwenteling (2X360°) vereisen om terug in hun uitgangspositie te verkeren). Met dit toegevoegde tweede
vermogen (microscopisch) - als verhoging
van hetzelfde potentiaalverschil
boven dat van de ijkwaardeopstelling, herleid de weerstandswarmte zich tot omgevingstemperatuur als een eersteevenwicht (in Z), en is het onrechtstreeks ook mogelijk door toevoeging van ontwerpbevattende
(kwalitatieve) informatie aan de procesfuncties die een specifieke technologische configuratie noodzakelijk maken - 'vrije' warmte uit de
opgeslagen en gekoelde weerstandswarmte
in deze thermisch geïsoleerdewarmtetijdsbuffer (in X)op te bouwen. Slechts
de integrale samenwerking van beiden
kan immers leiden tot het werkzaam optimaal
vermogen (optimale snelheid in Z), waardoor eveneens de koelingsreductie daar kan ontstaan. Hierdoor zal immers de energie die niet aan de bewegingstoename wordt gegeven, nu als 'vrij warmtepotentiaalverschil' kunnen ontstaan (in X) die door het beweegbaar isolatiescherm (IS2) van Z gedeeltelijk wordt afgesloten. Precies door deze tweevoudige omleiding via zelfsturing op de toegevoegde verhoging
van het potentiaalverschil leidt dit niet meer tot de gevreesde één vermogen circulariteit van het perpetuum
mobile (waarbij een terugwerkende remming op de turbine zou ontstaan), maar wel tot de onrechtstreeksecyclische,
tweevermogens causaliteit, die de werkelijkheid zelf kenmerkt.
De verabsoluteerde asymmetrie
door de gewoontewerking van de
waarneming - in onze denkwereldfictief als asymmetrisch tijdsverloop geconditioneerd - was er dan ook
de oorzaak van dat alles wat de technologie voortbracht slechts aan de tweede hoofdwet kon beantwoorden en
daardoor al het werkelijke - in onze gedachten - enkel naar toenemende entropie kon leiden (de
warmtedood). Tussen de gestelde axiomas van de empirische, slechts
beschrijvende - maar vanwege de gewenningsinvloed,
niet volledig rationeel verklarende wetenschap
(zie hiervoor de studie De rationaliteit van de wetenschap van de
Universiteit van Tilburg) - kon men op zulke absolute wijze dan ook nog bezwaarlijk alle mogelijkheden en
onmogelijkheden van de technologie zo absoluut bepalen.
Een gemeenschappelijk,algemeenbewustzijn (te onderscheiden van het elementair individueel bewustzijn), dat door de permanent aanwezige feitelijkheid - waarbij alle waarnemers hetzelfde waarnemen - dwingend logisch
wordt bevestigd, maakt het pas mogelijk de inherente contradicties van het empirisch gewoontedenken logisch te overstijgen maar ze zeker niet uit te schakelen.
Deze (schijnbare) tegenstellingen
(tussen eerste en tweede hoofdwet) in het denken
zelf opnemen als geïntegreerde
eenheid, vooraleer ze als contradictie
in de waargenomen werkelijkheid zelf
ontstaan - blijkt hiervoor dan ook rationeel en logisch noodzakelijk. Dan pas kan zich hieruit de symmetrisch noodzakelijke tijdsvisie
van de werkelijkheid zelf ontwikkelen
die een meer overstijgende beschrijvingsorde dan enkel de empirische blootlegt, vermits ze de twee hoofdwetten logisch verenigd. De empirische
visie wordt hierdoor echter in geen geval
als onjuist bestempeld, maar slechts als ontoereikend om er de ontstane
technologische vervuiling mee te kunnen
oplossen waar men in 1776 nog niet klaar mee was (A.Smith en D.Hume : onderzoek in de waarneembare natuur naar de
oorzaken van de welstand van de naties).Een omvattender tijdsbegrip
(dan het fictieveasymmetrische tijdsverloop) dat twee vermogens herbergt waardoor het wel 'tijd symmetrisch' kan worden is hiervoor dan ook noodzakelijk. Het lost bovendien ook de schijncontradictie
op tussen beide thermodynamische wetmatigheden (tussen het verval van de tweede wet en het energiebehoud
van de eerste) waardoor ze - ditmaal zonder contradicties als een relatieve alles op alles betrokken geheel - als cyclisch causale werkelijkheid kan worden ingezien, en ook in de technologietoegepast.
De kunstwerken (zie kunstwebsite) kunnen hierbij dan ook slechts beeldend uitdrukking geven aan het feit
dat het in de energietechnologie mogelijk is de overkoepelende '
behoudwetmatigheid - door de 'eerste' wet van de thermodynamica bepaald - ook in
technologische energiesystemen te laten gelden niet zonder, maar naast de tweede wet. Dit kan effectief door een tweede vermogen in te schakelen dat via zelfsturing (d.i. zelfterugkoppeling
via tijdsomkering van zijn functies)
afgezonderd wordt van het eerste : nl.
het hier genoemde voorwaardelijke 'ijkwaarde potentiaalverschil' vermogen. Dit eerste vermogen wil vooraf een temperatuurevenwichtinstellen (in Z) en een optimalebeweging vooraleer van start te gaan.
Technologische toepassing van het E.M.I. principe (Energie-Materie-Integratie)
Warmte
kan in technologische systemen op tweetegengestelde wijzen ontstaan waarvoor echter een twee vermogens causaliteit dient ingesteld : 1) door wrijving en elektrodynamische
verliezen (eerste vermogen) : tgv. macroscopischebeweging.
Hierdoor gaat ze echter verloren in de omgeving waardoor ze onbruikbaar wordt 2)
door koelingsreductie (tweede vermogen): tgv. microscopische beweging die het gevolg is van bewegingsinperking
in een door zelfsturing gecontroleerd proces, waardoor ze wel - in het proces zelf- bruikbaarkan gemaakt wordenvoor opstuwing (naar Y toe) als vrij van koeling gemaakte
weerstandswarmte. Deze kan ook hoger ingesteld worden per tijdseenheid dan het verlies uit het eerste vermogen. Het 'eerste' vermogen (lineaire causaliteit : empirische logica) kan enkel dienen voor het leveren van de energie en zal dus altijd warmteverlies noteren. Het 'tweede' vermogen daarentegen (cyclische causaliteit) - dat met het eerste tot integratie werd gebracht - is in staat door 'verhoging van het potentiaalverschil' boven de 'ijkwaarde toestand', de thermische isolatie (van X,Y en Z) en de 'zelfsturing' een verdeling tot stand te brengen tussen 'vrij van koeling gemaakte warmte' voor opwaartse vloeistofdruk, en de nog resterende 'gekoelde weerstandswarmte' (neerwaartse vloeistofdruk). Dit ter uitbreiding van de beperking tgv. de 'empirische logica'.
Door het hier voorgestelde E.M.I. principe (Energie-Materie-Integratie) - dat de invoering van een tweede tegengesteld vermogen
noodzakelijk maakt - wordt het mogelijk dat tevens de eerste wet van de thermodynamica bruikbaar wordt in de energietechnologie (naar analogie met complementariteitsthese van Bohr). Het principe is daarom echter niet op te vatten als strijdig met de empirische - enkel kwantitatief bepaalde - technologie, maar wil er wel de kwalitatieve en noodzakelijke uitbreiding van zijn. Het 'empirisch' principe kan immers slechts beantwoorden aan de "tweede hoofdwet" van de thermodynamica, waardoor het - zonder deze uitbreiding naar de eerste hoofdwet toe (cyclische causaliteit) - niet in staat blijkt een zinvol humane toekomst te genereren, omdat b.v.b. de klimaatdoelstellingen - daardoor alleen - nooit kunnen gehaald worden. Het baseert zich daarvoor te absoluut binair op kwantitatief bepaald - zogenaamd positief - feitenmateriaal en toestanden uit de "waargenomen macroscopische werkelijkheid" waardoor het zich afsluit van de 'negatieve' informatie van 'de werkelijkheid zoals ze is' ook met inbegrip van haar 'microscopische' functies. Hierdoor werd nl. haar rationaliteit zelf niet onderzocht maar enkel aangenomen door de macroscopische waarneming ervan, die slechts op de positieve aanname ervan berust (op gewenning). Het verwerpt daardoor de negatieve tijdsinformatie die de werkelijkheid eveneens verstrekt in haar 'kwalitatieve conceptuele duiding'. Enerzijds gaat de noodzakelijke 'integratie' van deze twee tegengestelde waarden dus uit van de kwantitatief bepaalde 'open positieve informatie'van de waargenomen werkelijkheid maar anderzijds evenzeer van de kwalitatief bepaalde 'afgesloten negatieve informatie' van de 'verborgen golffunctie' (die ons verstrekt wordt door de mogelijkheid van zelfsturing tgv.de uitwisselbaarheid van vloeistofspanning en vloeistofstroom om dezelfde energie te kunnen behouden : zie verder). Door deze toevoeging (tijdsomkering) aan de lineaire causaliteit (tweede hoofdwet) wordt, in het techno-economisch proces, dan ook - op logische (humane) wijze de eerste hoofdwet (cyclische causaliteit) in de technologisch proces binnengehaald. Hierdoor wordt niet enkel meer het beperktere waarnemingsdenken van hetindividu, maar ook het gehele verklaringsdenken van de samenleving erals geheel noodzakelijk in betrokken.