20.1. Mensen kunnen door velerlei passies worden aangegrepen : roem, macht, vrouwen, geld.
Als bijzondere hartstocht geldt wel de zucht naar wetenschap, die zich uit in een mateloze studiedrift. Een voorbeeld van een man wiens leergierigheid hem het leven kostte, vinden we in de persoon van C. Plinius Secundus Maior (23-79 na Chr.). Deze militair had tijdens zijn schitterende carrière - op het ogenblik van zijn dood was hij commandant van de keizerlijke vloot te Misenum - steeds blijk gegeven van een universele weetgierigheid. Hij sliep zeer weinig, las zeer veel en compileerde uit die lectuur een eigen werk, de "Historia Naturalis", een verzameling weetjes over alles en nog wat.
Op 24 augustus van het jaar 79 werd zijn aandacht getrokken door bijzonder eigenaardige verschijnselen in de buurt van de Vesuvius, een berg bij Napels.
20.2. Maar we laten liever E. G. Conte Corti aan het woord, die de gebeurtenissen van die dag beschrijft in zijn boek "Untergang und Auferstehung von Pompeii und Herculaneum" :
Al deze gebeurtenissen in het binnenste van de vulkaan hadden zich sedert de laatste mislukte uitbraakpoging, die in het jaar 63 als een aardbeving gevoeld was, in de loop der sedertdien verstreken zestien jaren zeer versterkt. De spanning in het binnenste van de Vesuvius was geweldig toegenomen en in het midden van augustus van het jaar 79, ongeveer zes weken na de troonsbestijging van keizer Titus werden er weer aardschokken waargenomen. Maar ze waren nog niet dreigend; in de huizen en plaatsen die op en om de Vesuvius lagen, viel hier en daar een voorwerp naar beneden, vertoonde zich een scheur in de fraai beschilderde muur, werkte een pomp niet meer; dat was voorlopig alles.
Maar ongeveer 20 augustus werden de aardschokken sterker. Ze gingen gepaard met een gedempt rollen als van een ver onweer. Reeds begon men bang te worden, angstige zielen schreeuwden : de reuzen waren weer opgestaan; nu eens in de bergen, dan weer in de vlakte rommelde het, zelfs in de zee, die bij een overigens heldere hemel en heerlijke zonneschijn merkwaardig woelig was en wild, schuimende golven tegen de kust wierp. Op de 22ste en 23ste augustus kwam de bodem weer gedeeltelijk tot rust, alleen in het bergachtige dal naar de Vesuvius scheen het nog onrustig te blijven. Vredig strekte het landschap zich uit, de krans van door bloemenpracht omgeven huizen en steden rondom de lieflijke golf was in het blauw van de hemel en van de zee en in het sappige, welige groen der tot rijpheid gekomen natuur gedompeld ...
Blauw en wolkenloos omspande de hemel de aarde en in de morgen van de 24ste augustus straalde de zon brandend heet op de zo heerlijk gelegen stadjes en villa's, op Pompeji en Herculaneum en op de in de verte in de nevel glinsterende stad Napels.
Daar, plotseling, deed een nieuwe aardschok de bodem wankelen. Deze schok was vreselijker dan alle vorige. En nu wilden reeds duizenden de bovenmenselijk grote, geweldige reuzen heel duidelijk gezien hebben, nu eens daar in de bergen rondtrekkend, dan zwevend in de lucht boven de zee. Opeens dreunde er in de voormiddaguren een vreselijke donderslag. Van de Vesuvius af klonk er een oorverdovende knal, van schrik vervuld blikte iedereen daarheen. En kijk, daar was de berg aan zijn top gespleten en onder dondergeraas scheen uit het midden vuur uitgespuwd te worden. Doch neen, het verschijnsel verdween weer, een geweldige zwarte rookwolk steeg naar de hemel op.Het ene oorverdovende gekraak volgde op het andere, hoog op stegen donkere zuilen van gesteente en stortten weer in elkaar. En plotseling, men wist niet hoe en van waar, regende en kletterde het overal. Niet alleen stromende regen, ja die ook, gelijktijdig echter stenen, aardklompen, kleine lichte puimsteentjes, reusachtige brokken als bommen zo groot daartussen, voornamelijk echter klein goed, maar in zulk een eindeloze menigte, dat de zon verduisterd werd. Het werd op eenmaal nacht midden op de dag, slechts af en toe verlichtten felle bliksemstralen het vreselijke schouwspel.
(Vert. A. Oosthoek)
20.3. Tijdens de uitbarsting van het jaar 79 waren drie steden in de ramp betrokken : Pompeii, Herculaneum en Stabiae. Terwijl een vulkanische modderstroom de twee laatstgenoemde steden overspoelde, werd Pompeii onder een metershoge aslaag bedekt. Die mantel van as dekte de stad zo volledig en zo hoog toe, dat men een paar eeuwen na de feiten helemaal vergeten was dat daar een stad onder lag. Pas in 1748 werd Pompeii opnieuw ontdekt en konden er opgravingen beginnen. Daar de stad plotseling verlaten en niet langzaam tot verval was gekomen, geven de opgegraven resten een uitstekende indruk van een welvarend Romeins provinciestadje.
20.4. Wat er precies in de getroffen steden omging op het ogenblik van de catastrofe is goed reconstrueerbaar op grond van de archeologische vondsten. Pogingen om zich in de verschrikkingen van die dag in te leven hebben verschillende schrijvers (o.a. Bertus Aafjes en Paul Knudsen) en ook cineasten gedaan :
In de duisternis vielen de lapilli als een sterrenregen uit de hemel. Het leek wel of het hemelgewelf boven Pompeji in elkaar gestort was. Soms, als de vlammen van een in brand geraakt huis hoog oplaaiden of de gloed van het kratervuur van de Vesuvius door de sluier van de stof- en asregen heendrong, werden de straten even verlicht door een bloedrood schijnsel.
Catullus en Marcellus worstelden zich door de Stabiaestraat. Hun benen zonken diep weg in de brijige modderlaag die hun voeten bij elke stap opnieuw deed bast zuigen. Elke stap die ze zetten, kostte reuzenkracht. De hete lucht vol zwaveldamp brandde in hun longen en maakte hun kelen rauw en pijnlijk. Catullus jammerde zachtjes. "Ik kan niet meer," klaagde hij en bleef staan, "mijn benen lijken wel lam." "Smijt die zak met geld weg," riep Marcellus, "eerder help ik je niet." En Marcellus ging verder zonder zich om Catullus te bekommeren. Dat hielp! Er kwam weer leven en beweging in Catullus; hij pakte de zak op en met zijn tanden op elkaar zwoegde hij verder en deed zijn best om op te schieten. Hij haalde zijn vriend in en strompelde naast hem voort. "Weet je dat ik nu zo rijk ben dat ik me in de senaat kan inkopen?" schreeuwde hij Marcellus toe boven het lawaai uit. Onder een donderend gebulder pompte de Vesuvius witgloeiende steenmassa's uit zijn binnenste en een onderaards gerommel deed de aarde onder hun voeten zo beven, dat het af en toe leek of ze over een slingerend scheepsdek liepen. Op het forum stortten de marmeren paarden van de triomfboog van hun voetstuk. De beelden van het galopperende span paarden vielen op de grond aan stukken en begroeven een half dozijn Pompejanen, maar de enorme brokken verstikten meteen de kreten van de ongelukkige mensen.
"Wat was dat voor een harde slag?" "Het kwam van de kant van het forum, laten we opschieten," riep Marcellus. Rondom hen hoorden ze mensen roepen en kreunen. Hier en daar werd de moeizame vlucht naar de stadspoort door een walmende heen en weer slingerende fakkel gemarkeerd. Hier in de hoofdstraat zwoegde een brede stroom vluchtelingen naar d de Stabiaepoort die het verst van de berg af lag. De duisternis was vol bewegende, levende schaduwen. De jongens hoorden een paard hinniken en een eind verder zagen ze het dier in een kring van fakkels staan. Drie mannen hielden zich aan het zadel vast en wilden zich zo laten meeslepen. Een paar honderd meter verder zagen ze een op elkaar gedrongen menigte vluchtelingen onder het gewelf van de Stabiaepoort door stromen.
"Wat is dat? Blijf even staan, Marcellus! Kijk eens, wat ligt daar tegen die muur aan? Is dat niet een mens?" Catullus ging naar een grijze bundel toe die vlak tegen de muur aan lag en bukte zich. "Het is een vrouw," stelde hij vast "een jonge vrouw. Ze is dood." Catullus had zacht en gedempt gepraat en Marcellus hoorde niet wat hij zei. Wél hoorde hij de verraste uitroep die er meteen op volgde : "Geef me die lamp eens aan, vlug!"Catullus greep de verblufte Marcellus de olielamp af, knielde in de modder naast de dode vrouw neer en keek. Hij kon zijn ogen haast niet geloven, want daar, dicht tegen de vrouw aan, met zijn hoofd op haar schoot, lag een klein jongentje van een jaar of drie, vier. Hij lag als een bal in elkaar gerold met zijn neus op haar heup, zijn ene armpje hing slap naar beneden, het andere lag half onder zijn natte gezichtje. "Hij leeft!" fluisterde Catullus ...
(P. Knudsen, De Ondergang van Pompeji)
20.5. Ooggetuige van de uitbarsting was de Latijnse schrijver C. Plinius Secundus Minor (61-ca. 114 n. C.), een neef van de reeds genoemde vlootbevelhebber, die omkwam tijdens de ramp. Een verslag over zijn ooms dood schreef hij neer in een lange brief, gericht tot zijn vriend P. Cornelius Tacitus (ca. 55-120 n. C.), de beroemde geschiedschrijver :
Petis ut tibi avunculi mei exitum scribam, quo verius tradere posteris possis. Gratias ago; nam video morti eius, si celebretur a te, immortalem gloriam esse propositam. Quamvis enim pulcherrimarum clade terrarum, ut populi, ut urbes, memorabili casu quasi semper victurus occiderit, quamvis ipse plurima opera et mansura condiderit, multum tamen perpetuitati eius scriptorum tuorum aeternitas addet. Equidem beatos puto quibus deorum munere datum est aut facere scribenda aut scribere legenda, beatissimos vero quibus utrumque. Horum in numero avunculus meus et suis libris et tuis erit. Quo libentius suscipio, deposco etiam quod iniungis.
Erat Miseni classemque imperio praesens regebat. Nonum kal. Septembres hora fere septima mater mea indicat ei apparere nubem inusitata et magnitudine et specie. Usus ille sole, mox frigida, gustaverat iacens studebatque. Poscit soleas, ascendit locum ex quo maxime miraculum illud conspici poterat. Nubes (incertum procul intuentibus ex quo monte, Vesuvium fuisse postea cognitum est) oriebatur, cuius similitudinem et formam non alia lagis arbor quam pinus expresserit. Nam longissimo velut trunco elata in altum, quibusdam ramis diffundebatur, credo, quia recenti spiritu evecta, dein senescente eo destituta aut etiam pondere suo victa in latitudinem vanescebat, candida interdum, interdum sordida et maculosa, prout terram cineremve sustulerat. Magnum propiusque noscendum, ut eruditissimo viro, visum. Iubet liburnicam aptari; mihi, si venire una vellem, facit copiam; respondi studere me malle, et forte ipse quod scriberem dederat. Egrediebatur domo; accipit codicillos Rectinae Casci imminenti periculo exterritae (nam villa eius subiacebat, nec ulla nisi navibus fuga); ut se tanto discrimini eriperet orabat.
Vertit ille consilium et quod studioso animo inchoaverat obit maximo. Deducit quadriremes, ascendit ipse non Rectinae modo, sed multis (erat enim frequens amoenitas orae) laturus auxilium. Properat illuc unde alii fugiunt rectumque cursum, recta gubernacula in periculum tenet, adeo solutus metu, ut omnes illius mali motus, omnes figuras, ut deprenderat oculis, dictaret, enotaretque.
Iam navibus cinis incidebat, quo propius accederent calidior et densior, iam pumices etiam nigrique et ambusti et fracti igne lapides; iam vadum subitum ruinaque montis litora obstantia. Cunctatus paulum an retro flecteret, mox gubernatori ut ita faceret monenti : "Fortes, inquit, fortuna iuvat : Pomponianum pete." Stabiis erat, diremptus sinu medio (nam sensim circumactis curvatisque litoribus mare infunditur); ibi quamquam nondum periculo appropinquante, conspicuo tamen et, cum cresceret, proximo, sarcinas contulerat in naves, certus fugae, si contrarius ventus resedisset; quo tunc avunculus meus secundissimo invectus complectitur trepidantem, consolatur, hortatur, utque timorem eius sua securitate leniret, deferri in balneum iubet; lotus accubat, cenat aut hilaris aut, quod est aeque magnum, similis hilari.
Interim e Vesuvio monte pluribus locis latissimae flammae altaque incendia relucebant, quorum fulgor et claritas tenebris noctis excitabatur. Ille agrestium trepidatione ignes relictos desertasque villas per solitudinem ardere in remedium formidinis dictitabat. Tum se quieti dedit et quievit verissimo quidem somno. Nam meatus animae, qui illi propter amplitudinem corporis gravior et sonantior erat, ab iis qui limini obversabantur audiebatur. Sed area ex qua diaeta adibatur ita iam cinere mixtisque pumicibus oppleta surrexerat ut, si longior in cubiculo mora, exitus negaretur. Excitatus procedit seque Pomponiano ceterisque qui pervigilarant reddit. In commune consultant, intra tecta subsistant an in aperto vagentur. Nam crebris vastisque tremoribus tecta nutabant et qusi emota sedibus suis nunc huc nunc illuc abire aut referri videbantur. Sub dio rursus quamquam levium exesorumque pumicum casus metuebatur; quod tamen periculorum collatio elegit. Et apud illum quidem ratio rationem, apud alios timorem timor vicit. Cervicalia capitibus imposita linteis constringunt; id munimentum adversus incidentia fuit.
Iam dies alibi, illic nox omnibus noctibus nigrior densiorque; quam tamen faces multae variaque lumina solabantur. Placuit egredi in litus et ex proximo adspicere ecquid iam mare admitteret; quod adhuc vastum et adversum permanebat. Ibi super abiectum linteum recubans semel atque iterum frigidam poposcit hausitque. Deinde flammae flammarumque praenuntius odor sulpuris alios in fugam vertunt, excitant illum. Innitens servulis duobus adsurrexit et statim concidit, ut ego colligo, crassiore caligine spiritu ostructo clausoque stomacho, qui illi natura invalidus et angustus et frequenter interaestuans erat? Ubi dies redditus (is ab eo quem novissime viderat tertius), corpus inventum integrum, illaesum opertumque ut fuerat indutus; habitus corporis quiescenti quam defuncto similior. (Epistulae VI 16)
Voetnoten
1. avunculus, i : oom
2. quasi ... victurus : de omstandigheden waarin Plinius stierf laten vermoeden dat zijn nagedachtenis onsterfelijk zal zijn
4. suscipio : ik neem mijn taak op
5. iniungere : opleggen, opdragen
6. Misenum : haven bij Napels; de Romeinse vloot die de controle had over de Tyrrheense Zee lag er gestationeerd / Nonum ... Septembres : de negende dag vóór ("ante diem" moet ebij gedacht worden) de kalenden van September = 24 augustus
7. uti sole = zonnebaden / frigida : sc. aqua / solea, ae : sandaal
8. expresserit : potentialis
9. senescere : verzwakken
10. in latitudinem vanescere : in de breedte oplossen / maculosus : gevlekt / prout : naargelang
11. eruditissimus vir : een man van studie, een geleerde / visum : sc. est / liburnica, ae : licht vaartuig / aptare : in gereedheid brengen
12. codicillus, i : een schrijven / Rectinae Casci : sc. uxoris; over die Rectina, echtgenote van Cascus, is overigens niets bekend / subiacebat : sc. Vesuvio / discrimen, inis : (hier) gevaar, hachelijke situatie
14. inchoare : beginnen / obire : vervolgen / maximo : sc. animo = "met grootmoedige bedoeling" / ascendere : aan boord gaan
15. gubernaculum, i : roer
16. mali motus : "de ontwikkelingen van de ramp"
17. quo : naarmate / accederent : de conj. drukt de herhaling uit / vadum subitum : de zee was door aardverschuivingen op vele plaatsen ondiep geworden
18. obstare : in de weg staan, blokkeren / Pomponianus : een andere kennis van Plinius; hij woonde aan de overzijde van de Sinus Cumanus
19. diremptus sinu medio : "door de volle breedte van de baai gescheiden" / sensim : adv., geleidelijk
20. sarcina, ae : bagage / contulerat : subject is Pomponianus / complecti : omhelzen
21. deferri : sc. se / balneum, i : badkamer / lotus : gewassen, na zijn bad / hilaris, is, e : vrolijk, opgeruimd
23. tenebris noctis excitabatur : "scherp afstak tegen de dichte duisternis"
24. dictitabat : "zei hij voortdurend"
25. meatus animae : ademhaling / obversari : zich ergens ophouden / area, ae : open ruimte / diaeta, ae : woonkamer
26. mora : sc. esset
27. nutare : knikken, schudden
28. sub dio : in de open lucht / exedere, edi, esum : uitvreten, uithollen / quod : i.e. "in aperto" of "sub dio vagari"
29. collatio, onis : vergelijking / cervical, alis : hoofdkussen / linteum, i : linnen doek / constringere : vastbinden
31. solari : verzachten, verlichten
32. frigidam : sc. aquam
33. excitant illum : "wekten zijn belangstelling"
34. crassa caligo : dikke damp / stomachus, i : (hier) luchtpijp / interaestuare : nu en dan hijgend ademhalen
35. illaesus : zonder verwondingen / opertus ut fuerat indutus : "met alle kleren aan die hij te voren droeg" / defunctus : overleden