19.1. Kunstliefde gaat door voor een onschuldige vorm van hartstocht. Ze kan nochtans heel wat onheil aanrichten, als ze huist in een ontoerekenbaar persoon, die daarenboven de hoogste keizerlijke macht draagt : dan moet het volk boeten voor de grillen van de vorst. Zo rust op Nero, keizer van 54 tot 68 n. C. de gruwelijke verdenking dat hij in Rome een verschrikkelijke brand heeft laten aanrichten, omdat hij zich als hobby-dichter in zijn verbeelding wilde meten met de grote Griekse kunstenaar Homerus (8ste eeuw v. C.), van wie Nero ten onrechte moet hebben gedacht dat hij persoonlijk getuige was geweest van de brand en de ondergang van Troje.
19.2. In de roman "Quo vadis?" van de Poolse schrijver en Nobelprijswinnaar (1905) Henryk Sienkiewicz (1846-1916) neemt de beschrijving van de brand van het jaar 64 een belangrijke plaats in :
Nero had de luit genomen en de ogen opgeslagen. De gesprekken verstomden dadelijk. Terpnos en Diodorus, die hem moesten begeleiden, hingen aan zijn lippen om geen syllabe van het gezang te missen. Op dit ogenblik drong er rumoer van buiten tot hen door en dadelijk daarna traden Phaon, Nero's vrijgelatene, en de consul Lucianus binnen. "Vergiffenis, goddelijke gebieder!" riep Phaon opgewonden uit, "Rome staat in brand. 't Grootste gedeelte van de stad is één vlammenzee." Bij dit bericht sprongen allen van hun zetels op. "O, goden! Dank zij u zal ik dan een brandende stad zien en de Trojade kunnen voltooien," riep Nero uit, de luit wegleggend; en zich tot Lucianus kerend vroeg hij : "Zou ik de brand nog kunnen zien, als ik er dadelijk heen ijl?" "Gebieder," antwoordde de consul, bleek van schrik, "de stad is één vuur; de rook verstikt de inwoners; de mensen vallen in onmacht of storten zich uit waanzin in de vuurpoel. Romes ondergang is nabij." Een ogenblik vol bang zwijgen volgde ; toen riep Vinicius vol ontzetting uit : "Vae misero mihi!" Hij wierp zijn toga uit en slechts in zijn tunica gekleed rende hij weg. Nero hief de hand op en sprak : "Wee u, Priamus' heilige stad!"
Tigellinus begon te spreken, langzaam en met nadruk, op een toon die zijn diepe haat verried. "Hoor mij aan, o Keizer. Het volk eist niet één offer, het verlangt er duizenden. Hebt gij gehoord, Heer, wie Christus was? - hij, die onder Pontius Pilatus gekruisigd werd - en weet gij wie de Christenen zijn? Heb ik u vroeger al niet verteld van de misdaden die zij begingen, en van hun voorspellingen, dat Rome door een brand tenonder zou gaan? Het volk haat en wantrouwt hen.Niemand heeft hen ooit in een tempel gezien, zij noemen onze goden boze geesten. Nooit hebben Christenhanden geklapt om u hun bijval te tonen, nooit heeft een Christen u als een god erkend. Het volk mort tegen u; maar gij hebt mij geen bevel gegeven Rome in brand te steken, en ik heb dit ook niet gedaan. Het volk verlangt naar bloed en spelen, geef het die. Het volk wantrouwt u, breng die argwaan op anderen over."
(Quo vadis? Hoofdstukken XXXVIII-LV, passim)
19.3. Vrijwel alle gegevens over de brand van Rome putte Sienkiewicz uit de "Annales" van P. Cornelius Tacitus (ca. 55-120 n. C.). Zijn beschrijving wordt tot de mooiste bladzijden van de wereldliteratuur gerekend :
Sequitur clades, forte an dolo principis incertum (nam utrumque auctores prodidere), sed omnibus quae huic urbi per violentiam ignium acciderunt gravior atque atrocior. Initium in ea parte circi ortum quae Palatino Caelioque montibus contigua est, ubi per tabernas, quibus id mercimonium inerat quo flamma alitur, simul coeptus ignis et statim validus ac vento citius longitudinem circi corripuit. Neque enim domus munimentis saeptae vel templa muris cincta aut quid aliud morae interiacebat. Impetu pervagatum incendium plana primum, deinde in edita adsurgens et rursus inferiora populando antiit remedia velocitate mali et obnoxia urbe artis itineribus hucque et illuc flexis atque enormibus vicis, qualis vetus Roma fuit. Ad hoc lamenta paventium feminarum, fessa aetate aut rudis pueritiae, quique sibi quique aliis consulebant, dum trahunt invalidos aut opperiuntur, pars mora, pars festinans, cuncta impediebant. Et saepe dum in tergum respectant lateribus aut fronte circumveniebantur, vel si in proxima evaserant, illis quoque ignis correptis, etiam quae longinqua crediderant in eodem casu reperiebant. Postremo, quid vitarent, quid peterent ambigui, complere vias, sterni per agros; quidam amissis omnibus fortunis, diurni quoque victus, alii caritate suorum, quos eripere nequiverant, quamvis patente effugio interiere. Nec quisquam defendere audebat, crebris multorum minis restinguere prohibentium, et quia alii palam faces iaciebant atque esse sibi auctorem vociferabantur, sive ut raptus licentius exercerent seu iussu.
Eo in tempore Nero Antii agens non ante in urbem regressus est quam domui eius, qua Palatium et Maecenatis hortos continuaverat, ignis propinquaret. Neque tamen sisti potuit quin et Palatium et domus et cuncta circum haurirentur. Sed solacium populo exturbato ac profugo campum Martis ac monumenta Agrippae, hortos quin etiam suos patefecit et subitaria aedificia extruxit quae multitudinem inopem acciperent; subvectaque utensilia ab Ostia et propinquis municipiis pretiumque frumenti minutum usque ad ternos nummos. Quae quamquam popularia in inritum cadebant, quia pervaserat rumor ipso tempore flagrantis urbis inisse eum domesticam scaenam et cecinisse Troianum excidium, praesentia mala vetustis cladibus adsimulantem.
Sed non ope humana, non largitionibus principis aut deum placamentis decedebat infamia quin iussum incendium crederetur. Ergo abolendo rumori Nero subdidit reos et quaesitissimis poenis adfecit quos per flagitia invisos vulgus Christianos appellabat. Auctor nominis eius Christus Tiberio imperitante per procuratorem Pontium Pilatum supplicio adfectus erat; repressaque in praesens exitiabilis superstitio rursum erumpebat, non modo per Iudaeam, originem eius mali, sed per urbem etiam quo cuncta undique atrocia aut pudenda confluunt celebranturque. Igitur primum correpti qui fatebantur, deinde indicio eorum multitudo ingens haud proinde in crimine incendii quam odio humani generis convicti sunt. Et pereuntibus addita ludibria, ut ferarum tergis contecti laniatu canum interirent, aut crucibus adfixi ubi defecisset dies in usum nocturni luminis urerentur. Hortos suos ei spectaculo Nero obtulerat et circense ludicrum edebat, habitu aurigae permixtus plebi vel curriculo insistens. Unde quamquam adversus sontes et novissima exempla meritos miseratio oriebatur, tamquam non utilitate publica, sed in saevitiam unius absumerentur.
(Annales XV 38, 44)
Voetnoten
1. auctores : geschiedschrijvers / accidit : het overkomt aan (+ dat.)
2. circus, i : bedoeld is het Circus Maximus / contiguus : palend aan (+ dat.)
3. taberna, ae : winkeltje / mercimonium, i : koopwaar
4. domus : herenhuisen, die afgezonderd stonden van elkaar en met een stenen muur waren omgeven / pervagari, vagatus sum : zich uitbreiden over (+ acc.) / in edita : "naar de hoger gelegen delen" / adsurgere : opstijgen
8. abiguus : onzeker, niet wetend / complere, sterni : historische infinitieven / vias : de wegen die buiten de stad leidden; binnen de stad heetten de straten "iter", "vicus" of "clivus", behalve de "via sacra" en de "via nova"
9. victus, us : levensmiddelen ("diurni victus" = soortbepalende genit. bij "fortunis" : "zelfs het bezit van levensmiddelen voor één dag")
10. restinguere : blussen / palam : (bijw.) openlijk / fax, facis : fakkel / vociferari : uitroepen / licentius : (bijw.) "met grotere vrijheid"
12. Antii : te Antium, op de kust van Latium, ongev. 45 km van Rome
13. quin : zonder dat (+ conj.) / haurire : (hier) vernietigen / solacium, i : troost, hulpmaatregel / Agrippa : schoonzoon van Augustus; liet o.a. ht Pantheon en de naar hem genoemde Thermen optrekken
14. quin etiam : ja zelfs / subitarius : snel aangelegd / utensilia, ium : bruikbare dingen (= gereedschap en levensmiddelen)
15. nummus, i : geldstuk (hier = de sestertius) / in inritum cadere : geen effect hebben / flagrare : branden
16. domestica scaena : de toneelzaal in zijn paleis / adsimulare : vergelijken
17. abolere rumorem : "een gerucht de kop indrukken" / subdere : in de plaats van een ander aanstellen, substitueren ("subdidit reos" bewijst dat Tacitus niet gelooft aan de schuld van de Christenen)
18. quaesitissimus : zeer ver gezocht, uiterst geraffineerd / flagitia : van de Christenen vertelde men lasterlijk dat ze tijdens hun godsdienstige plechtigheden kinderen vermoordden en opaten
19. in praesens : "voor een tijdje" / exitiabilis : verderfelijk
21. haud proinde ... quam : niet zozeer ... als wel / ludibrium, i : spot, hoon / ferarum terga : dierenhuiden / laniatus, us : het verscheuren
22. circense ludicrum edere : "circusspelen organiseren" / auriga, ae : wagenmenner
23. quamquam adversus sontes : Tacitus blijkt wel te geloven aan de slechte reputatie van de Christenen; als aristocraat geloofde hij de vooroordelen die zijn klasse t.o.v. de Christenen koesterde; deze negatieve houding van de aristocratie wordt verklaard door het feit dat het Christendom zich eerst onder de armen en de slaven heeft verspreid / novissima exempla meritos : "die een zeer zware en voorbeeldige straf verdienden" / tamquam : omdat blijkbaar
20.1. Mensen kunnen door velerlei passies worden aangegrepen : roem, macht, vrouwen, geld.
Als bijzondere hartstocht geldt wel de zucht naar wetenschap, die zich uit in een mateloze studiedrift. Een voorbeeld van een man wiens leergierigheid hem het leven kostte, vinden we in de persoon van C. Plinius Secundus Maior (23-79 na Chr.). Deze militair had tijdens zijn schitterende carrière - op het ogenblik van zijn dood was hij commandant van de keizerlijke vloot te Misenum - steeds blijk gegeven van een universele weetgierigheid. Hij sliep zeer weinig, las zeer veel en compileerde uit die lectuur een eigen werk, de "Historia Naturalis", een verzameling weetjes over alles en nog wat.
Op 24 augustus van het jaar 79 werd zijn aandacht getrokken door bijzonder eigenaardige verschijnselen in de buurt van de Vesuvius, een berg bij Napels.
20.2. Maar we laten liever E. G. Conte Corti aan het woord, die de gebeurtenissen van die dag beschrijft in zijn boek "Untergang und Auferstehung von Pompeii und Herculaneum" :
Al deze gebeurtenissen in het binnenste van de vulkaan hadden zich sedert de laatste mislukte uitbraakpoging, die in het jaar 63 als een aardbeving gevoeld was, in de loop der sedertdien verstreken zestien jaren zeer versterkt. De spanning in het binnenste van de Vesuvius was geweldig toegenomen en in het midden van augustus van het jaar 79, ongeveer zes weken na de troonsbestijging van keizer Titus werden er weer aardschokken waargenomen. Maar ze waren nog niet dreigend; in de huizen en plaatsen die op en om de Vesuvius lagen, viel hier en daar een voorwerp naar beneden, vertoonde zich een scheur in de fraai beschilderde muur, werkte een pomp niet meer; dat was voorlopig alles.
Maar ongeveer 20 augustus werden de aardschokken sterker. Ze gingen gepaard met een gedempt rollen als van een ver onweer. Reeds begon men bang te worden, angstige zielen schreeuwden : de reuzen waren weer opgestaan; nu eens in de bergen, dan weer in de vlakte rommelde het, zelfs in de zee, die bij een overigens heldere hemel en heerlijke zonneschijn merkwaardig woelig was en wild, schuimende golven tegen de kust wierp. Op de 22ste en 23ste augustus kwam de bodem weer gedeeltelijk tot rust, alleen in het bergachtige dal naar de Vesuvius scheen het nog onrustig te blijven. Vredig strekte het landschap zich uit, de krans van door bloemenpracht omgeven huizen en steden rondom de lieflijke golf was in het blauw van de hemel en van de zee en in het sappige, welige groen der tot rijpheid gekomen natuur gedompeld ...
Blauw en wolkenloos omspande de hemel de aarde en in de morgen van de 24ste augustus straalde de zon brandend heet op de zo heerlijk gelegen stadjes en villa's, op Pompeji en Herculaneum en op de in de verte in de nevel glinsterende stad Napels.
Daar, plotseling, deed een nieuwe aardschok de bodem wankelen. Deze schok was vreselijker dan alle vorige. En nu wilden reeds duizenden de bovenmenselijk grote, geweldige reuzen heel duidelijk gezien hebben, nu eens daar in de bergen rondtrekkend, dan zwevend in de lucht boven de zee. Opeens dreunde er in de voormiddaguren een vreselijke donderslag. Van de Vesuvius af klonk er een oorverdovende knal, van schrik vervuld blikte iedereen daarheen. En kijk, daar was de berg aan zijn top gespleten en onder dondergeraas scheen uit het midden vuur uitgespuwd te worden. Doch neen, het verschijnsel verdween weer, een geweldige zwarte rookwolk steeg naar de hemel op.Het ene oorverdovende gekraak volgde op het andere, hoog op stegen donkere zuilen van gesteente en stortten weer in elkaar. En plotseling, men wist niet hoe en van waar, regende en kletterde het overal. Niet alleen stromende regen, ja die ook, gelijktijdig echter stenen, aardklompen, kleine lichte puimsteentjes, reusachtige brokken als bommen zo groot daartussen, voornamelijk echter klein goed, maar in zulk een eindeloze menigte, dat de zon verduisterd werd. Het werd op eenmaal nacht midden op de dag, slechts af en toe verlichtten felle bliksemstralen het vreselijke schouwspel.
(Vert. A. Oosthoek)
20.3. Tijdens de uitbarsting van het jaar 79 waren drie steden in de ramp betrokken : Pompeii, Herculaneum en Stabiae. Terwijl een vulkanische modderstroom de twee laatstgenoemde steden overspoelde, werd Pompeii onder een metershoge aslaag bedekt. Die mantel van as dekte de stad zo volledig en zo hoog toe, dat men een paar eeuwen na de feiten helemaal vergeten was dat daar een stad onder lag. Pas in 1748 werd Pompeii opnieuw ontdekt en konden er opgravingen beginnen. Daar de stad plotseling verlaten en niet langzaam tot verval was gekomen, geven de opgegraven resten een uitstekende indruk van een welvarend Romeins provinciestadje.
20.4. Wat er precies in de getroffen steden omging op het ogenblik van de catastrofe is goed reconstrueerbaar op grond van de archeologische vondsten. Pogingen om zich in de verschrikkingen van die dag in te leven hebben verschillende schrijvers (o.a. Bertus Aafjes en Paul Knudsen) en ook cineasten gedaan :
In de duisternis vielen de lapilli als een sterrenregen uit de hemel. Het leek wel of het hemelgewelf boven Pompeji in elkaar gestort was. Soms, als de vlammen van een in brand geraakt huis hoog oplaaiden of de gloed van het kratervuur van de Vesuvius door de sluier van de stof- en asregen heendrong, werden de straten even verlicht door een bloedrood schijnsel.
Catullus en Marcellus worstelden zich door de Stabiaestraat. Hun benen zonken diep weg in de brijige modderlaag die hun voeten bij elke stap opnieuw deed bast zuigen. Elke stap die ze zetten, kostte reuzenkracht. De hete lucht vol zwaveldamp brandde in hun longen en maakte hun kelen rauw en pijnlijk. Catullus jammerde zachtjes. "Ik kan niet meer," klaagde hij en bleef staan, "mijn benen lijken wel lam." "Smijt die zak met geld weg," riep Marcellus, "eerder help ik je niet." En Marcellus ging verder zonder zich om Catullus te bekommeren. Dat hielp! Er kwam weer leven en beweging in Catullus; hij pakte de zak op en met zijn tanden op elkaar zwoegde hij verder en deed zijn best om op te schieten. Hij haalde zijn vriend in en strompelde naast hem voort. "Weet je dat ik nu zo rijk ben dat ik me in de senaat kan inkopen?" schreeuwde hij Marcellus toe boven het lawaai uit. Onder een donderend gebulder pompte de Vesuvius witgloeiende steenmassa's uit zijn binnenste en een onderaards gerommel deed de aarde onder hun voeten zo beven, dat het af en toe leek of ze over een slingerend scheepsdek liepen. Op het forum stortten de marmeren paarden van de triomfboog van hun voetstuk. De beelden van het galopperende span paarden vielen op de grond aan stukken en begroeven een half dozijn Pompejanen, maar de enorme brokken verstikten meteen de kreten van de ongelukkige mensen.
"Wat was dat voor een harde slag?" "Het kwam van de kant van het forum, laten we opschieten," riep Marcellus. Rondom hen hoorden ze mensen roepen en kreunen. Hier en daar werd de moeizame vlucht naar de stadspoort door een walmende heen en weer slingerende fakkel gemarkeerd. Hier in de hoofdstraat zwoegde een brede stroom vluchtelingen naar d de Stabiaepoort die het verst van de berg af lag. De duisternis was vol bewegende, levende schaduwen. De jongens hoorden een paard hinniken en een eind verder zagen ze het dier in een kring van fakkels staan. Drie mannen hielden zich aan het zadel vast en wilden zich zo laten meeslepen. Een paar honderd meter verder zagen ze een op elkaar gedrongen menigte vluchtelingen onder het gewelf van de Stabiaepoort door stromen.
"Wat is dat? Blijf even staan, Marcellus! Kijk eens, wat ligt daar tegen die muur aan? Is dat niet een mens?" Catullus ging naar een grijze bundel toe die vlak tegen de muur aan lag en bukte zich. "Het is een vrouw," stelde hij vast "een jonge vrouw. Ze is dood." Catullus had zacht en gedempt gepraat en Marcellus hoorde niet wat hij zei. Wél hoorde hij de verraste uitroep die er meteen op volgde : "Geef me die lamp eens aan, vlug!"Catullus greep de verblufte Marcellus de olielamp af, knielde in de modder naast de dode vrouw neer en keek. Hij kon zijn ogen haast niet geloven, want daar, dicht tegen de vrouw aan, met zijn hoofd op haar schoot, lag een klein jongentje van een jaar of drie, vier. Hij lag als een bal in elkaar gerold met zijn neus op haar heup, zijn ene armpje hing slap naar beneden, het andere lag half onder zijn natte gezichtje. "Hij leeft!" fluisterde Catullus ...
(P. Knudsen, De Ondergang van Pompeji)
20.5. Ooggetuige van de uitbarsting was de Latijnse schrijver C. Plinius Secundus Minor (61-ca. 114 n. C.), een neef van de reeds genoemde vlootbevelhebber, die omkwam tijdens de ramp. Een verslag over zijn ooms dood schreef hij neer in een lange brief, gericht tot zijn vriend P. Cornelius Tacitus (ca. 55-120 n. C.), de beroemde geschiedschrijver :
Petis ut tibi avunculi mei exitum scribam, quo verius tradere posteris possis. Gratias ago; nam video morti eius, si celebretur a te, immortalem gloriam esse propositam. Quamvis enim pulcherrimarum clade terrarum, ut populi, ut urbes, memorabili casu quasi semper victurus occiderit, quamvis ipse plurima opera et mansura condiderit, multum tamen perpetuitati eius scriptorum tuorum aeternitas addet. Equidem beatos puto quibus deorum munere datum est aut facere scribenda aut scribere legenda, beatissimos vero quibus utrumque. Horum in numero avunculus meus et suis libris et tuis erit. Quo libentius suscipio, deposco etiam quod iniungis.
Erat Miseni classemque imperio praesens regebat. Nonum kal. Septembres hora fere septima mater mea indicat ei apparere nubem inusitata et magnitudine et specie. Usus ille sole, mox frigida, gustaverat iacens studebatque. Poscit soleas, ascendit locum ex quo maxime miraculum illud conspici poterat. Nubes (incertum procul intuentibus ex quo monte, Vesuvium fuisse postea cognitum est) oriebatur, cuius similitudinem et formam non alia lagis arbor quam pinus expresserit. Nam longissimo velut trunco elata in altum, quibusdam ramis diffundebatur, credo, quia recenti spiritu evecta, dein senescente eo destituta aut etiam pondere suo victa in latitudinem vanescebat, candida interdum, interdum sordida et maculosa, prout terram cineremve sustulerat. Magnum propiusque noscendum, ut eruditissimo viro, visum. Iubet liburnicam aptari; mihi, si venire una vellem, facit copiam; respondi studere me malle, et forte ipse quod scriberem dederat. Egrediebatur domo; accipit codicillos Rectinae Casci imminenti periculo exterritae (nam villa eius subiacebat, nec ulla nisi navibus fuga); ut se tanto discrimini eriperet orabat.
Vertit ille consilium et quod studioso animo inchoaverat obit maximo. Deducit quadriremes, ascendit ipse non Rectinae modo, sed multis (erat enim frequens amoenitas orae) laturus auxilium. Properat illuc unde alii fugiunt rectumque cursum, recta gubernacula in periculum tenet, adeo solutus metu, ut omnes illius mali motus, omnes figuras, ut deprenderat oculis, dictaret, enotaretque.
Iam navibus cinis incidebat, quo propius accederent calidior et densior, iam pumices etiam nigrique et ambusti et fracti igne lapides; iam vadum subitum ruinaque montis litora obstantia. Cunctatus paulum an retro flecteret, mox gubernatori ut ita faceret monenti : "Fortes, inquit, fortuna iuvat : Pomponianum pete." Stabiis erat, diremptus sinu medio (nam sensim circumactis curvatisque litoribus mare infunditur); ibi quamquam nondum periculo appropinquante, conspicuo tamen et, cum cresceret, proximo, sarcinas contulerat in naves, certus fugae, si contrarius ventus resedisset; quo tunc avunculus meus secundissimo invectus complectitur trepidantem, consolatur, hortatur, utque timorem eius sua securitate leniret, deferri in balneum iubet; lotus accubat, cenat aut hilaris aut, quod est aeque magnum, similis hilari.
Interim e Vesuvio monte pluribus locis latissimae flammae altaque incendia relucebant, quorum fulgor et claritas tenebris noctis excitabatur. Ille agrestium trepidatione ignes relictos desertasque villas per solitudinem ardere in remedium formidinis dictitabat. Tum se quieti dedit et quievit verissimo quidem somno. Nam meatus animae, qui illi propter amplitudinem corporis gravior et sonantior erat, ab iis qui limini obversabantur audiebatur. Sed area ex qua diaeta adibatur ita iam cinere mixtisque pumicibus oppleta surrexerat ut, si longior in cubiculo mora, exitus negaretur. Excitatus procedit seque Pomponiano ceterisque qui pervigilarant reddit. In commune consultant, intra tecta subsistant an in aperto vagentur. Nam crebris vastisque tremoribus tecta nutabant et qusi emota sedibus suis nunc huc nunc illuc abire aut referri videbantur. Sub dio rursus quamquam levium exesorumque pumicum casus metuebatur; quod tamen periculorum collatio elegit. Et apud illum quidem ratio rationem, apud alios timorem timor vicit. Cervicalia capitibus imposita linteis constringunt; id munimentum adversus incidentia fuit.
Iam dies alibi, illic nox omnibus noctibus nigrior densiorque; quam tamen faces multae variaque lumina solabantur. Placuit egredi in litus et ex proximo adspicere ecquid iam mare admitteret; quod adhuc vastum et adversum permanebat. Ibi super abiectum linteum recubans semel atque iterum frigidam poposcit hausitque. Deinde flammae flammarumque praenuntius odor sulpuris alios in fugam vertunt, excitant illum. Innitens servulis duobus adsurrexit et statim concidit, ut ego colligo, crassiore caligine spiritu ostructo clausoque stomacho, qui illi natura invalidus et angustus et frequenter interaestuans erat? Ubi dies redditus (is ab eo quem novissime viderat tertius), corpus inventum integrum, illaesum opertumque ut fuerat indutus; habitus corporis quiescenti quam defuncto similior. (Epistulae VI 16)
Voetnoten
1. avunculus, i : oom
2. quasi ... victurus : de omstandigheden waarin Plinius stierf laten vermoeden dat zijn nagedachtenis onsterfelijk zal zijn
4. suscipio : ik neem mijn taak op
5. iniungere : opleggen, opdragen
6. Misenum : haven bij Napels; de Romeinse vloot die de controle had over de Tyrrheense Zee lag er gestationeerd / Nonum ... Septembres : de negende dag vóór ("ante diem" moet ebij gedacht worden) de kalenden van September = 24 augustus
7. uti sole = zonnebaden / frigida : sc. aqua / solea, ae : sandaal
8. expresserit : potentialis
9. senescere : verzwakken
10. in latitudinem vanescere : in de breedte oplossen / maculosus : gevlekt / prout : naargelang
11. eruditissimus vir : een man van studie, een geleerde / visum : sc. est / liburnica, ae : licht vaartuig / aptare : in gereedheid brengen
12. codicillus, i : een schrijven / Rectinae Casci : sc. uxoris; over die Rectina, echtgenote van Cascus, is overigens niets bekend / subiacebat : sc. Vesuvio / discrimen, inis : (hier) gevaar, hachelijke situatie
14. inchoare : beginnen / obire : vervolgen / maximo : sc. animo = "met grootmoedige bedoeling" / ascendere : aan boord gaan
15. gubernaculum, i : roer
16. mali motus : "de ontwikkelingen van de ramp"
17. quo : naarmate / accederent : de conj. drukt de herhaling uit / vadum subitum : de zee was door aardverschuivingen op vele plaatsen ondiep geworden
18. obstare : in de weg staan, blokkeren / Pomponianus : een andere kennis van Plinius; hij woonde aan de overzijde van de Sinus Cumanus
19. diremptus sinu medio : "door de volle breedte van de baai gescheiden" / sensim : adv., geleidelijk
20. sarcina, ae : bagage / contulerat : subject is Pomponianus / complecti : omhelzen
21. deferri : sc. se / balneum, i : badkamer / lotus : gewassen, na zijn bad / hilaris, is, e : vrolijk, opgeruimd
23. tenebris noctis excitabatur : "scherp afstak tegen de dichte duisternis"
24. dictitabat : "zei hij voortdurend"
25. meatus animae : ademhaling / obversari : zich ergens ophouden / area, ae : open ruimte / diaeta, ae : woonkamer
26. mora : sc. esset
27. nutare : knikken, schudden
28. sub dio : in de open lucht / exedere, edi, esum : uitvreten, uithollen / quod : i.e. "in aperto" of "sub dio vagari"
29. collatio, onis : vergelijking / cervical, alis : hoofdkussen / linteum, i : linnen doek / constringere : vastbinden
31. solari : verzachten, verlichten
32. frigidam : sc. aquam
33. excitant illum : "wekten zijn belangstelling"
34. crassa caligo : dikke damp / stomachus, i : (hier) luchtpijp / interaestuare : nu en dan hijgend ademhalen
35. illaesus : zonder verwondingen / opertus ut fuerat indutus : "met alle kleren aan die hij te voren droeg" / defunctus : overleden
19.1. Kunstliefde gaat door voor een onschuldige vorm van hartstocht. Ze kan nochtans heel wat onheil aanrichten, als ze huist in een ontoerekenbaar persoon, die daarenboven de hoogste keizerlijke macht draagt : dan moet het volk boeten voor de grillen van de vorst. Zo rust op Nero, keizer van 54 tot 68 n. C. de gruwelijke verdenking dat hij in Rome een verschrikkelijke brand heeft laten aanrichten, omdat hij zich als hobby-dichter in zijn verbeelding wilde meten met de grote Griekse kunstenaar Homerus (8ste eeuw v. C.), van wie Nero ten onrechte moet hebben gedacht dat hij persoonlijk getuige was geweest van de brand en de ondergang van Troje.
19.2. In de roman "Quo vadis?" van de Poolse schrijver en Nobelprijswinnaar (1905) Henryk Sienkiewicz (1846-1916) neemt de beschrijving van de brand van het jaar 64 een belangrijke plaats in :
Nero had de luit genomen en de ogen opgeslagen. De gesprekken verstomden dadelijk. Terpnos en Diodorus, die hem moesten begeleiden, hingen aan zijn lippen om geen syllabe van het gezang te missen. Op dit ogenblik drong er rumoer van buiten tot hen door en dadelijk daarna traden Phaon, Nero's vrijgelatene, en de consul Lucianus binnen. "Vergiffenis, goddelijke gebieder!" riep Phaon opgewonden uit, "Rome staat in brand. 't Grootste gedeelte van de stad is één vlammenzee." Bij dit bericht sprongen allen van hun zetels op. "O, goden! Dank zij u zal ik dan een brandende stad zien en de Trojade kunnen voltooien," riep Nero uit, de luit wegleggend; en zich tot Lucianus kerend vroeg hij : "Zou ik de brand nog kunnen zien, als ik er dadelijk heen ijl?" "Gebieder," antwoordde de consul, bleek van schrik, "de stad is één vuur; de rook verstikt de inwoners; de mensen vallen in onmacht of storten zich uit waanzin in de vuurpoel. Romes ondergang is nabij." Een ogenblik vol bang zwijgen volgde ; toen riep Vinicius vol ontzetting uit : "Vae misero mihi!" Hij wierp zijn toga uit en slechts in zijn tunica gekleed rende hij weg. Nero hief de hand op en sprak : "Wee u, Priamus' heilige stad!"
Tigellinus begon te spreken, langzaamen met nadruk, op een toon die zijn diepe haat verried. "Hoor mij aan, o Keizer. Het volk eist niet één offer, het verlangt er duizenden. Hebt gij gehoord, Heer, wie Christus was? - hij, die onder Pontius Pilatus gekruisigd werd - en weet gij wie de Christenen zijn? Heb ik u vroeger al niet verteld van de misdaden die zij begingen, en van hun voorspellingen, dat Rome door een brand tenonder zou gaan? Het volk haat en wantrouwt hen.Niemand heeft hen ooit in een tempel gezien, zij noemen onze goden boze geesten. Nooit hebben Christenhanden geklapt om u hun bijval te tonen, nooit heeft een Christen u als een god erkend. Het volk mort tegen u; maar gij hebt mij geen bevel gegeven Rome in brand te steken, en ik heb dit ook niet gedaan. Het volk verlangt naar bloed en spelen, geef het die. Het volk wantrouwt u, breng die argwaan op anderen over." (Quo vadis? Hoofdstukken XXXVIII-LV, passim)
19.3. Vrijwel alle gegevens over de brand van Rome putte Sienkiewicz uit de "Annales" van P. Cornelius Tacitus (ca. 55-120 n. C.). Zijn beschrijving wordt tot de mooiste bladzijden van de wereldliteratuur gerekend :
Sequitur clades, forte an dolo principis incertum (nam utrumque auctores prodidere), sed omnibus quae huic urbi per violentiam ignium acciderunt gravior atque atrocior. Initium in ea parte circi ortum quae Palatino Caelioque montibus contigua est,
Circus Maximus
ubi per tabernas, quibus id mercimonium inerat quo flamma alitur, simul coeptus ignis et statim validus ac vento citius longitudinem circi corripuit. Neque enim domus munimentis saeptae vel templa muris cincta aut quid aliud morae interiacebat. Impetu pervagatum incendium plana primum, deinde in edita adsurgens et rursus inferiora populando antiit remedia velocitate mali et obnoxia urbe artis itineribus hucque et illuc flexis atque enormibus vicis, qualis vetus Roma fuit. Ad hoc lamenta paventium feminarum, fessa aetate aut rudis pueritiae, quique sibi quique aliis consulebant, dum trahunt invalidos aut opperiuntur, pars mora, pars festinans, cuncta impediebant. Et saepe dum in tergum respectant lateribus aut fronte circumveniebantur, vel si in proxima evaserant, illis quoque ignis correptis, etiam quae longinqua crediderant in eodem casu reperiebant.
Fragment uit "Quo vadis?" van M. Leroy
Postremo, quid vitarent, quid peterent ambigui, complere vias, sterni per agros; quidam amissis omnibus fortunis, diurni quoque victus, alii caritate suorum, quos eripere nequiverant, quamvis patente effugio interiere. Nec quisquam defendere audebat, crebris multorum minis restinguere prohibentium, et quia alii palam faces iaciebant atque esse sibi auctorem vociferabantur, sive ut raptus licentius exercerent seu iussu. Eo in tempore Nero Antii agens non ante in urbem regressus est quam domui eius, qua Palatium et Maecenatis hortos continuaverat, ignis propinquaret. Neque tamen sisti potuit quin et Palatium et domus et cuncta circum haurirentur. Sed solacium populo exturbato ac profugo campum Martis ac monumenta Agrippae, hortos quin etiam suos patefecit et subitaria aedificia extruxit quae multitudinem inopem acciperent; subvectaque utensilia ab Ostia et propinquis municipiis pretiumque frumenti minutum usque ad ternos nummos. Quae quamquam popularia in inritum cadebant, quia pervaserat rumor ipso tempore flagrantis urbis inisse eum domesticam scaenam et cecinisse Troianum excidium, praesentia mala vetustis cladibus adsimulantem. Sed non ope humana, non largitionibus principis aut deum placamentis decedebat infamia quin iussum incendium crederetur. Ergo abolendo rumori Nero subdidit reos et quaesitissimis poenis adfecit quos per flagitia invisos vulgus Christianos appellabat. Auctor nominis eius Christus Tiberio imperitante per procuratorem Pontium Pilatum supplicio adfectus erat; repressaque in praesens exitiabilis superstitio rursum erumpebat, non modo per Iudaeam, originem eius mali, sed per urbem etiam quo cuncta undique atrocia aut pudenda confluunt celebranturque. Igitur primum correpti qui fatebantur, deinde indicio eorum multitudo ingens haud proinde in crimine incendii quam odio humani generis convicti sunt. Et pereuntibus addita ludibria, ut ferarum tergis contecti laniatu canum interirent, aut crucibus adfixi ubi defecisset dies in usum nocturni luminis urerentur. Hortos suos ei spectaculo Nero obtulerat et circense ludicrum edebat, habitu aurigae permixtus plebi vel curriculo insistens. Unde quamquam adversus sontes et novissima exempla meritos miseratio oriebatur, tamquam non utilitate publica, sed in saevitiam unius absumerentur. (Annales XV 38, 44)
Voetnoten 1. auctores : geschiedschrijvers / accidit : het overkomt aan (+ dat.) 2. circus, i : bedoeld is het Circus Maximus / contiguus : palend aan (+ dat.) 3. taberna, ae : winkeltje / mercimonium, i : koopwaar 4. domus : herenhuisen, die afgezonderd stonden van elkaar en met een stenen muur waren omgeven / pervagari, vagatus sum : zich uitbreiden over (+ acc.) / in edita : "naar de hoger gelegen delen" / adsurgere : opstijgen 5. remedia : "het blussingswerk" / obnoxius : blootgesteld / artus : nauw, eng / enormis : onregelmatig 6. lamentum, i : geweeklaag / fessa aetate : beschrijvende ablatief / rudis pueritiae : beschrijvende genitief / opperiri : afwachten 8. abiguus : onzeker, niet wetend / complere, sterni : historische infinitieven / vias : de wegen die buiten de stad leidden; binnen de stad heetten de straten "iter", "vicus" of "clivus", behalve de "via sacra" en de "via nova" 9. victus, us : levensmiddelen ("diurni victus" = soortbepalende genit. bij "fortunis" : "zelfs het bezit van levensmiddelen voor één dag") 10. restinguere : blussen / palam : (bijw.) openlijk / fax, facis : fakkel / vociferari : uitroepen / licentius : (bijw.) "met grotere vrijheid" 12. Antii : te Antium, op de kust van Latium, ongev. 45 km van Rome 13. quin : zonder dat (+ conj.) / haurire : (hier) vernietigen / solacium, i : troost, hulpmaatregel / Agrippa : schoonzoon van Augustus; liet o.a. ht Pantheon en de naar hem genoemde Thermen optrekken 14. quin etiam : ja zelfs / subitarius : snel aangelegd / utensilia, ium : bruikbare dingen (= gereedschap en levensmiddelen) 15. nummus, i : geldstuk (hier = de sestertius) / in inritum cadere : geen effect hebben / flagrare : branden 16. domestica scaena : de toneelzaal in zijn paleis / adsimulare : vergelijken 17. abolere rumorem : "een gerucht de kop indrukken" / subdere : in de plaats van een ander aanstellen, substitueren ("subdidit reos" bewijst dat Tacitus niet gelooft aan de schuld van de Christenen) 18. quaesitissimus : zeer ver gezocht, uiterst geraffineerd / flagitia : van de Christenen vertelde men lasterlijk dat ze tijdens hun godsdienstige plechtigheden kinderen vermoordden en opaten 19. in praesens : "voor een tijdje" / exitiabilis : verderfelijk 21. haud proinde ... quam : niet zozeer ... als wel / ludibrium, i : spot, hoon / ferarum terga : dierenhuiden / laniatus, us : het verscheuren 22. circense ludicrum edere : "circusspelen organiseren" / auriga, ae : wagenmenner 23. quamquam adversus sontes : Tacitus blijkt wel te geloven aan de slechte reputatie van de Christenen; als aristocraat geloofde hij de vooroordelen die zijn klasse t.o.v. de Christenen koesterde; deze negatieve houding van de aristocratie wordt verklaard door het feit dat het Christendom zich eerst onder de armen en de slaven heeft verspreid / novissima exempla meritos : "die een zeer zware en voorbeeldige straf verdienden" / tamquam : omdat blijkbaar 24. unius : d.w.z. van de keizer
18.1. Overwinning en verovering impliceren nederlaag en onderdrukking aan de kant van de verliezende partij. De vrijheidsliefde is nochtans een zo sterk ontwikkelde drang bij de mens, dat de heerser bestendig op zijn hoede moet zijn, wil hij niet hetzelfde lot ondergaan als zijn slachtoffer. De Romeinen hebben dat vaak ervaren, zowel in de veroverde gebieden als in eigen land, waar ze zich lieten dienen door een slavenbevolking. Dat ook deze mensen de vrijheid lief was, bewijzen opstanden als die van het jaar 73 v. C., waarbij de Thracische gladiator Spartacus een leger van naar schatting 90.000 slaven wist samen te stellen en de Romeinen enkele verschrikkelijke klappen toebracht. De opstand werd in 71 door Crassus neergeslagen. De naam Spartacus werd echter spoedig een legende en als symbool van verzet tegen tyranniek gezag vereerd.
18.2. Het Communisme interpreteerde de Spartacus-opstand, waarvan Karl Marx (1818-1883) een pseudo-historische reconstructie samenstelde, als een voorbeeld van het verzet van de proletarische arbeidersklasse tegen de kapitalistische dwingelandij. Men moet de belangstelling van kunstenaars in de voormalige Sovjet-Unie voor het Spartacus-thema in dat kader zien. Zo werd het gebruikt door de beroemde componist A. Chatsjatoerian (1903-1978) voor het libretto van zijn ballet "Spartacus", dat in 1954 werd gecreëerd :
18.3. De Amerikaan Howard Fast (1914-2003) verwerkte die opstand tot een historische roman "Spartacus" (1952), waaruit hieronder een paar fragmenten volgen :
Toen waren hun voorbereidingen in de gladiatorenkazerne snel getroffen. Zij namen de messen van de dode drilmeesters en uit de keuken haalden ze alles wat als wapen kon dienen : hakmessen, braadspitten, grote vorken, stampers, vooral deze laatste, die gebruikt werden om graan fijn te stampen voor de pap en waarvan er minstens twintig waren, stevige houten stokken met een zwaar blok eraan, die zowel als knots konden worden gebruikt als om ermee te gooien. Tot het brandhout toe pakten ze mee en, bij gebrek aan iets anders, beenderen; en potdeksels bij wijze van schild. Elk had een wapen, hoe dan ook, en toen, met de vrouwen als achterhoede, smeten ze de zware deuren open en trokken naar buiten om aan te vallen. De slaven, die werkten op de glooiende velden in de omgeving van de school, merkend dat er iets ongehoords en geweldigs gaande was, kwamen toegelopen en stonden in groepjes hier en daar toe te kijken en toen Spartacus hen zag, werd hem in al zijn eenvoud volkomen duidelijk wat hem nu en in de toekomst te doen stond. Hij riep David bij zich en gaf hem een order, waarop de Jood zich snel naar de slaven begaf. Spartacus had zich niet vergist : David kwam terug met driekwart van hen. Zij kwamen op een draf aanhollen, groetten de gladiatoren en kusten hun handen. Zij hadden hun schoffels bij en op eenmaal waren dat geen gereedschappen meer, doch wapens. ....... Drieduizend soldaten werden door Rome uitgestuurd om de slaven, die zich op de hellingen van de Vesuvius verschanst hadden, te straffen. Ze sloegen hun kamp op aan de voet van de berg. De mannen in dat kamp was het slechts om één ding te doen : te bekomen van de vermoeienissen. De soldaten van de Stadstroepen lagen op hun rug brood te kauwen en naar de sterren te kijken, voor zover ze geen tenten hadden. En zo kwam de slaap over hen, de zoete slaap, over de meer dan drieduizend soldaten van Rome, die in zuidelijke richting waren getrokken naar de Vesuvius om de slaven te leren begrijpen dat ze hun hand niet mogen opheffen tegen hun meesters. ...... "Ik was ingeslapen en toen werd ik wakker doordat er iemand schreeuwde. Tenminste, ik dacht dat er iemand schreeuwde, maar toen ik wakker was geworden, merkte ik dat er overal geschreeuwd en gegild werd. En dat geschreeuw hield maar niet op. Toen zat ik recht overeind in een grote plas bloed en ik wist niet of het mijn eigen bloed was of niet, maar overal om mij heen lagen de doden in het maanlicht en op de plaats waar ze in slaap gevallen waren, en het hele kamp was vol slaven die gewapend waren met vlijmscherpe messen en die messen gingen maar op en neer, je zag ze flikkeren in het maanlicht en op die manier werden wij gedood, meer dan de helft van ons allen, terwijl we sliepen. En wanneer er een overeind sprong, werd hij ook afgemaakt. Hier en daar vormden een paar soldaten een kleine groep, maar ze hielden het niet lang vol tegen de slaven te vechten. Ik heb nog nooit zoiets verschrikkelijks gezien in mijn leven; de slaven hielden maar niet op. Toen raakte ik mijn bezinning kwijt en begon ook te schreeuwen. (Spartacus, deel 4, hoofdstuk 9 en deel 5, hoofdstuk 6; vertaling Johan de Molenaar)
18.4. De antieke verslaggevers over de opstand laten zich, voor zover ze aristocraten zijn, erg negatief uit over de figuur van Spartacus. Voor de geschiedschrijver Publius Annius Florus (2de eeuw n. C.) betekende de hele episode een schande voor het Romeinse volk :
Enimvero servilium armorum dedecus feras : nam et ipsi per fortunam in omnia obnoxii, tamen quasi secundum hominum genus sunt, et in bona libertatis nostrae adoptantur. Bellum Spartaco duce concitatum, quo nomine appellem, nescio : quippe cum servi militaverint, gladiatores imperaverint, illi infimae sortis homines, hi pessimae, auxere ludibrio calamitatem. Spartacus, Crixus, Oenomaus, effracto Lentuli ludo, cum triginta haud amplius eiusdem fortunae viris eruperunt Capua; servisque ad vexillum vocatis, cum statim decem amplius milia coissent hominum, non modo effugisse contenti, iam vindicari volebant. Prima velut ara viris mons Vesuvius placuit. Ibi cum obsiderentur a Clodio Glabro, per fauces cavi montis vitineis delapsi vinculis, ad imas eius descendere radices; et exitu invio, nihil tale opinantis ducis subito impetu castra rapuere : inde alia castra. Deinceps Coram, totamque pervagantur Campaniam : nec villarum atque vicorum vastatione contenti, Nolam atque Nuceriam, Thurios atque Metapontum terribili strage populantur. Affluentibus in diem copiis, cum iam esset iustus exercitus, e viminibus, pecudumque tegumentis, inconditos sibi clipeos, e ferro ergastulorum recocto gladios ac tela fecerunt. Ac ne quod decus iusto deesset exercitui, domitis obviis gregibus, paratur equitatus, captaque de praetoribus insignia et fasces ad ducem detulere. Nec abnuit ille de stipendiario Thrace miles, de milite desertor, inde latro, dein in honore virium gladiator : qui defunctorum quoque proelio ducum funera imperatoriis celebravit exsequiis, captivosque circa rogum iussit armis depugnare, quasi plane expiaturus omne praeteritum dedecus, si de gladiatore munerator fuisset. Inde iam consulares quoque aggressus, in Apennino Lentuli exercitum percecidit : apud Mutinam C. Cassii castra delevit. Quibus elatus victoriis, de invadenda urbe Romana, quod satis est turpitudini nostrae, deliberavit. Tandem etiam totis imperii viribis contra mirmillonem consurgitur; pudoremque Romanum Licinius Crassus asseruit, a quo pulsi fugatique (pudet dicere) hostes in extrema Italiae refugerunt. Ibi circa Bruttium angulum clusi, cum fugam in Siciliam pararent, neque navigia suppeterent, ratesque ex cratibus, et dolia connexa virgultis in rapidissimo freto frustra experirentur, tandem eruptione facta, dignam viris obiere mortem; et, quod sub gladiatore duce oportuit, sine missione pugnatum est. Spartacus ipse in primo agmine fortissime dimicans, quasi imperator, occisus est. (Epitome II 8)
Voetnoten 1. servilium armorum : zinspeling op de slavenopstanden waarover Florus in een vorig hoofdstuk gesproken heeft / obnoxius : blootgesteld aan (in + acc.) 2. adoptare : opnemen in (in + acc.) 4. ludus, i : gladiatorenkazerne / Capua : hoofdstad van Campanië (= landstreek ten Z. van Latium) / vexillum, i : vlag, vaandel 5. vindicari : zich wreken 6. fauces, ium : (hier) kloof / vitineus : uit wijnranken gevlochten / ad imas ... radices : "tot aan de voet van de berg" / invius : onbegaanbaar / opinari : vermoeden 7. Cora : stad in Latium / Nola : stad in Campanië 8. Nuceria : stad in Campanië / Thurii, Metapontum : steden in Lucanië (Zuid-Italië) / strages, is : slachting / vimen, inis : vlechtwerk van twijgen 9. tegumentum, i : bedekking / inconditus : ruw, primitief / clipeus, i : rond schild / ergastulum, i : werkhuis (voor slaven) / recoquere, coxi, coctum : omsmeden / gregibus : sc. equorum 10. abnuere : weigeren / stipendiarius Thrax : een Thracische huurling 11. in honore virum : omwille van zijn lichaamskracht / defunctus : gesneuveld / rogus, i : brandstapel 12. consulares : sc. exercitus (mv.!) 13. elatus : trots 15. cratis, is : vlechtwerk van rijshout / dolium, i : vat 16. virgultum, i : struikgewas, twijgen / sine missione : "tot de dood"
Addendum : Voor ontcijfering van de tekst aan de hand van de "Tolle, lege"-lectuurmethode (Coghe-Vermeersch) klik hier.
17. "TU QUOQUE, FILI MI" (LATIJNSE VERTALING VAN HET GRIEKSE CITAAT BIJ SUETONIUS, DIVUS IULIUS 82)
17.1. Machtshonger en veroveringsdrang zijn wel de gevaarlijkste verlangens die de mens kunnen bezielen. Niet alleen brengen ze hem die ermee behept is vroeg of laat ten val, maar ondertussen worden ook talloze onschuldigen aan die ambitie geofferd. Uit de geschiedenis kennen we namen bij de vleet van militairen en politici over wie historici vaak in bewonderende en lovende bewoordingen schrijven, maar die, wanneer we rekening houden met het leed en de verschrikkingen die ze hebben aangericht, heel ongunstige epitheta zouden verdienen. Was Julius Caesar een man ten prooi aan machtswellust? Hij onderging in ieder geval het lot dat hij ontelbare anderen had aangedaan.
17.2. William Shakespeare (1564-1616) laat in zijn toneelstuk "Julius Caesar" een overbekende redevoering houden door Marcus Antonius, vriend en partijgenoot van de dictator, onmiddellijk na de moordaanslag, waaraan Brutus, aangenomen zoon van Caesar, had deelgenomen
Marcus Antonius : Friends, Romans, countrymen, lend me your ears : I come to bury Caesar, not to praise him. The evil that men do lives after them, the good is oft interred with their bones, so let it be with Caesar. The noble Brutus hath told you Caesar was ambitious : if it were so, it was a grievous fault, and grievously hath Caesar answer'd it. Here, under leave of Brutus, and the rest, for Brutus is an honourable man, so are they all, honourable men, come I to speak in Caesar's funeral. He was my friend, gaithful and just to me. But Brutus says he was ambitious, and Brutus is an honourable man. He hath brought many captives home to Rome, whose ransoms did the general coffer fill : did this in Caesar seem ambitious? When that the poor have cried, Caesar hath wept : ambition should be made of sterner stuff. Yet Brutus says he was ambitious, and sure he is an honourable man. You all did see, that on the Lupercal I thrice presented him a kingly crown, which he did thrice refuse. Was this ambition? Yet Brutus says he was ambitious, and sure he is an honourable man. I speak not to disprove what Brutus spoke, but here I am to speak what I do know : you all did love him once, not without cause, what cause witholds you then to mourn for him? O judgement! thou art fled to brutish beasts, and men have lost their reason. Bear with me, my heart is in the coffin there with Caesar, and I must pause.
Fragment uit de rede van Marcus Antonius
Film uit 1953 van J. Mankiewicz
17.3. De laatste dagen van Caesar (fragment uit een boek van V. M. Manfredi)
Popilius Laenas knoopte op een ontspannen manier een praatje aan met Caesar en die twee converseerden gedurende korte tijd zonder aandacht aan een ander te besteden. Niemand was in staat hun woorden op te vangen. De samenzweerders, gewaarschuwd doordat ze elkaar het parool doorgegeven hadden, omklemden hun dolk en ieder van hen ging naar de metgezel met wie ze even later de dodelijke slag zouden uitwisselen. Maar er gebeurde niets. Popilius wekte de indruk iets te vragen en niet iets te onthullen. Hij kuste de hand van Caesar, die hem met geruststellende woorden antwoord leek te geven. Brutus keek toen alle anderen met een kalmerende blik aan en knikte met zijn hoofd als om te beduiden dat er geen gevaar was. Ze werden allemaal weer rustig. Op dat moment arriveerde buiten adem een boodschapper die naar Brutus vroeg. Hij zag hem en ging hijgend naar hem toe, met moeite zijn emoties in bedwang houdend : "Uw vrouw, heer, Porcia..." "Zeg op, wat is er gebeurd?" "Het gaat heel slecht met haar, of misschien is ze..." "Wat?" drong Brutus aan, en hij greep hem bij zijn kleren. "...misschien is ze dood", antwoordde de slaaf en hij vluchtte weg. Brutus boog zijn hoofd, overweldigd door verdriet. Hij zou naar Porcia toe willen rennen, maar hij kon zijn vrienden op dat moment niet in de steek laten. Hoe het ook afliep, voor hem zou de dag rampzalig zijn. Cassius legde een hand op zijn schouder. Caesar ging zitten. Een kort oogcontact tussen Cassius en Tillius Cimber zette de daaropvolgende gebeurtenissen in gang. Cimber ging naar Caesar toe. "Wat is er, Cimber?" vroeg deze hem. "Vraag me niet nog eens om jouw broer terug te roepen uit ballingschap. Je weet hoe ik erover denk en ik ben niet van gedachten veranderd." "Maar Caesar", antwoordde Cimber. "Ik smeek je..." En daarbij greep hij zich vast aan de toga zodat die van zijn schouders gleed. Dat was het tweede en beslissende teken. Casca, die achter Caesar was gaan staan, haalde uit en sloeg toe. Caesar brulde. Het gebrul van de gewonde leeuw dreunde door de zaal en daarbuiten. Hij schreeuwde : "Dit is een aanval!" en voordat de dolk hem raakte, draaide hij zijn bovenlichaam en greep zijn schrijfstift om de arm van zijn belager te doorboren. De hand van Casca beefde en de tweede stoot bracht slechts een lichte wond toe. Maar iedere ontsnappingsweg was afgesloten : waar Caesar ook keek zag hij een dolk op zich gericht. De hele senaat ontstak in geschreeuw. Iemand riep de naam van Cicero. Afwezig. Buiten draaide Antonius zich instinctmatig om naar de zaal, maar de hand van Gaius Trebonius drukte hem vast tegen de muur : "Laat maar. Het is nu toch al voorbij." Antonius sloeg verschrikt op de vlucht. Gaius Trebonius omklemde op zijn beurt zijn dolk en ging naar binnen. Caesar probeerde nog zich te verdedigen maar ze gingen hem allemaal te lijf. Pontius Aquila trof hem, en Cassius Longinus en nogmaals Casca en Cimber, Ruga en zelfs Trebonius... Caesar verweerde zich furieus, brullend en uit elke wonde bloedend. Zijn kleed kleurde rood en een vuurrode plas verspreidde zich over de vloer. Bij elke beweging die hij maakte sloten de samenzweerders hem verder in, ze joegen hem op als een wild dier in de val en hoe minder hun slachtoffer in staat was zich te verdedigen of zelfs alleen maar te bewegen, hoe harder ze bleven toeslaan. Als laatste, Marcus Junius Brutus. In de lies. Caesar mompelde iets, hem strak in de ogen kijkend, en liet zich vallen. In een laatste poging zijn waardigheid te behouden, trok hij zijn toga als een zweetdoek over zijn hoofd en viel neer aan de voeten van het standbeeld van Pompeius. (uit "De Adelaar" van Valerio Massimo Manfredi. In vertaling verschenen bij Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 2012)
17.4. De meest waardevolle Latijnse bron over de gebeurtenissen rond de dood van Caesar is het "Divus Iulius" van C. Suetonius Tranquillus (ca. 69-ca. 140) :
Ob haec simul et ob infirmam valitudinem diu cunctatus an se contineret et quae apud senatum proposuerat agere differret, tandem Decimo Bruto adhortante, ne frequentes ac iam dudum opperientes destitueret, quinta fere hora progressus est libellumque insidiarum indicem ab obvio quodam porrectum libellis ceteris, quos sinistra manu tenebat, quasi mox lecturus commiscuit. Dein pluribus hostiis caesis, cum litare non posset, introiit curiam spreta religione Spurinnamque irridens et ut falsum arguens, quod sine ulla sua noxa Idus Martiae adessent, quamquam is venisse quidem eas diceret, sed non praeterisse. Assidentem conspirati specie officii circumsteterunt, ilicoque Cimber Tullius, qui primas partes susceperat, quasi aliquid rogaturus propius accessit renuentique et gestu in aliud tempus differenti ab utroque umero togam apprehendit; deinde clamantem "Ista quidem vis est!" alter e Cascis aversum vulnerat paulum infra iugulum. Caesar Cascae brachium arreptum graphio traiecit conatusque prosilire alio vulnere tardatus est; utque animadvertit undique se strictis pugionibus peti, toga caput obvolvit, simul sinistra manu sinum ad ima crura deduxit, quo honestius caderet etiam inferiore corporis parte velata. Atque ita tribus et viginti plagis confossus est, uno modo ad primum ictum gemitu sine voce edito, etsi tradiderunt quidam Marco Bruto irruenti dixisse "Kai su teknon". Exanimis diffugientibus cunctis aliquamdiu iacuit, donec lecticae impositum, dependente brachio, tres servuli domum rettulerunt. Nec in tot vulneribus, ut Antistius medicus existimabat, letale ullum repertum est, nisi quod secundo loco in pectore acceperat. Fuerat animus coniuratis corpus occisi in Tiberim trahere, bona publicare, sed metu Marci Antoni consulis et magistri equitum Lepidi destiterunt. (Divus Iulius 81-82)
Voernoten 1. ob haec : wegens de ongunstige voortekenen waarover Suetonius tevoren gesproken heeft / se continere : (hier) thuisblijven / differre : uitstellen 2. frequentes...opperientes : bedoeld zijn de senatoren / opperire : wachten / destituere : teleurstellen / ab obvio quodam : bij Plutarchus (Caesar 65) lezen we dat dit de redenaar Artemidorus van Cnidus was / porrigere, rexi, rectum : toesteken, aanreiken 3. litare : gunstige voortekenen krijgen / Spurinna : haruspex die Caesar voor de 15de maart had gewaarschuwd 5. specie officii : met de schijn van plichtsbetrachting, schijnbaar onderdanig / primas partes : de leiding 6. renuere : weigeren / aliud tempus : een andere gelegenheid / clamantem : sc. Caesarem 7. graphium, i : schrijfstift 8. pugio, onis : dolk / sinus, us : plooi van de toga (op de borst) 9. confodere, fodi, fossum : doorsteken 11. animus : (hier) bedoeling 12. bona publicare : de goederen verbeurd verklaren