15.1. De leesdrama's die Seneca schreef, gaan alle over mythologie en zijn geput uit Sophocles en Euripides. De tragedie "Oedipus" behandelt een van de aangrijpendste liefdesgeschiedenissen uit de Griekse mythologie. Oedipus was een zoon van Laius, koning van Thebe. Nu was er door een orakel voorspeld, dat Oedipus eens zijn vader zou doden en met zijn moeder zou huwen. De vorst besloot dan ook zijn zoon terstond na de geboorte uit de weg te laten ruimen. De dienaar, die zich van die opdracht moest kwijten, kon zich niet tot kindermoord verharden en liet het wicht achter in de bergen. Daar werd het gevonden door een herder van Polybus, koning van Corinthe. Daar de koning zelf kinderloos was, adopteerde hij de vondeling en voedde hem op als zijn eigen zoon. Als jaren later de opgroeiende Oedipus op de hoogte wordt gebracht van de vloek die volgens het orakel op hem rust, weet hij niet beter dan dat zijn ouders het vorstenpaar van Corinthe zijn. In paniek vlucht hij daar weg en komt natuurlijk - wie kan zijn lot ontlopen? - in Thebe terecht. Nu kan de voorspelling van het orakel in vervulling gaan :
P. Pasolini, Edipo re
15.2. Bewerkingen van deze legende komen in talrijke landen voor in vele vormen van artistieke bedrijvigheid : platische kunsten, roman, poëzie, toneel, film, muziek. In ons eigen land en tijd is het Hugo Claus die de legende van Oedipus heeft bewerkt en daarbij het stuk van Seneca tot model neemt. Uit dat toneelstuk volgen hieronder een tweetal fragmenten : In het eerste is Oedipus ten prooi aan grote vertwijfeling. Er was namelijk pest uitgebroken in Thebe, waar hij inmiddels koning geworden was door met Jokaste, de koningin-weduwe, te huwen. Het orakel werd geraadpleegd, zoals altijd in belangrijke gevallen. Het verkondigde dat de ziekte niet zou wijken, zolang de stad niet was bevrijd van de "misdadiger" die koning Laius had gedood. Bij het onderzoek naar een mogelijke dader stelt Oedipus vast dat de gegevens steeds duidelijker zijn eigen persoon betreffen :
Oedipus : Er was een man, dat weet ik, aan het kruispunt, een vreemdeling, er was een gevecht, heel kort, het was ver van Thebe, hij viel toen ik hem sloeg, was het Laius? Er waren twee mannen, ik doodde een van hen, het is zo lang geleden, zo ver, het orakel zegt dat het Laius was, dan was he tLaius, het is waar. Jokaste : (komt op) Mijn man, mijn liefde. Oedipus : Mijn vrouw, mijn liefde. Help mij. Jokaste : Oedipus, graaf niet dieper. Breng mijn vermoorde man niet terug tussen ons, laat de doden in hun stof achter, vergeet. Oedipus : Hoe oud was je man, Jokaste, toen hij stief? Jong, wild? Of ouder. Jokaste : Eerder oud. Oedipus : Was die dag dat hij vermoord werd zijn gevolg bij hem? Hoeveel man? Jokaste : De wegen waren opgebroken, zij reden over velden, heuvels, Laius' wagen reed snel, hij was een ongeduldige, oude man. Oedipus : Hoeveel waren er bij hem? Jokaste : Enkelen. Ze zijn meteen gevlucht. Oedipus : Was de koning dan alleen? Jokaste : Een oude knecht bleef bij hem tot op het laatst. Hij werd ook geslagen en stierf. Wij vonden beiden, leeggebloed. Oedipus : Ik ken de schuldige. Ik zie de plek, het gevecht in het stof van de zon. Ik sloeg de oude man, hij viel - zijn kaaksbeen was gebroken, hij lag stil. - Wanneer was het? Jokaste : Tien jaar geleden.
15.3. Het Latijnse voorbeeld wordt door Claus op de voet gevolgd :
Oedipus : Redit memoria tenue per vestigium cecidisse nostri stipitis pulsu obvium datumque Diti cum prior iuvenem senex curru superbus pelleret, Thebis procul Phocaea trifidas regio qua scindit vias. Unanima coniunx, explica errores, pecor : quae spatia moriens Laius vitae tulit? Primone in aevo viridis an fracto occidit? Iocasta : Inter senem iuvenemque sed propior seni. Oedipus : Frequensne turba regium cinxit latus? Iocasta : Plures fefellit error ancipitis viae, paucos fidelis curribus iunxit labor. Oedipus : Aliquisne cecidit regio fato comes? Iocasta : Unum fides virtusque consortem addidit. Oedipus : Teneo nocentem. Convenit numerus, locus : sed tempus adde. Iocasta : Decima iam metitur seges. (Oedipus, 768-783)
Voetnoten 1. tenue vestigium : "een smal pad" 2. obvium : sc. Laium, subject van "cecidisse" 3. Dis, Ditis = Pluto / iuvenem : sc. me 5. Phocaeus : van Phocis (lag op de weg tussen Corinthe en Thebe) / trifidus : drievoudig gespleten / scindere : splitsen 6. unanimus : eensgezind 8. viridis, is, e : jeugdig 10. cingee, cinxi, cinctum : omringen 11. error ancipitis viae : "een vergissing, veroorzaakt door die weg met vele vertakkingen" 17. metere : maaien, oogsten / seges, etis : gewas
15.4. Tenslotte wordt Oedipus alles duidelijk : hij was het die Laius vermoordde, hij was het die de koningin huwde, nadat hij de stad Thebe had gered van de Sfinx :
Waanzinnig van afgrijzen en berouw steekt hij zich de ogen uit. Hugo Claus :
Oedipus : Het is goed, het is gedaan. Mijn vader werd terugbetaald, het eeuwig duister is mijn huis, de nacht is mijn straf, en dat bevalt mij. Het is nog Gods medelijden dat ik leef in deze zwarte huls, ik heb God bedaard, ik wandel in mijn graf. Het licht is wonderlijk ver van mij, het is mij al vreemd nu, een herinnering, iets helders dat wegdrijft, dat mij ontsnapt. (Tast over zijn wangen) Wat ik voel, wat mijn vingers nu zien, dat is mijn waar gezicht. Jokaste : Hoe moet ik je noemen? Mijn zoon? Zal ik 'mijn zoon' zeggen tegen je? Je schudt je hoofd. Je bent toch mijn zoon. Schaam je je? Wil je dit niet horen? Zeg iets, mijn kind. Wil je niet spreken? Wend je niet af van mij. Toon mij je gezicht, laat mij je ogen zien. Oedipus : Je houdt me tegen, moeder. Moeder. Je brengt me in de war, je dringt in mijn zacht, veilig donker. Je doet me kijken, ik krijg weer ogen, want ik kan je zien in de nacht, Jokaste. Ga weg. We mogen elkaar nooit meer ontmoeten. Want wij zijn verdoemd. Een oceaan moet tussen ons vloeien, golven die niets kunnen wegspoelen van wat er tussen ons is gebeurd, Jokaste, vrouw, moeder. Er moet een andere wereld voor ons zijn, een andere plaeet onder andere sterren en een van ons moet daar wonen onder een andere zon. Jokaste : Oedipus, je hebt mijn man gedood en kinderen in mijn warmte verwekt. Wiens schuld is het? Niet die van jou. De mijne. Want ik wist het. Oedipus : Stil. Spreek niet meer, moeder, ik vraag het je. Nooit meer. Jokaste : Ik wist het de eerste dag dat je in Thebe kwam, hoe kon ik je voeten niet zien ... (Ze neemt een zwaard) Voel mijn hand, voel je het zwaard, het is dit van je vader. Je kon je vader doden, je vader en de vader van je vrouw met éénzelfde slag, waarom mij niet, met dezelfde liefste, sterke vingers. Je wil niet? Waar zal ik zelf de punt richten, jij mag het zeggen. Hier tussen mijn borsten? Hier recht in mijn keel? Of hier, waar reeds een wonde is en waar God mijn lust heeft geplant?
Seneca :
Oedipus : Bene habet, peractum est : iusta persolvi patri. Iuvant tenebrae. Quis deus tandem mihi placatus atra nube perfundit caput? Quis scelera donat? Conscium evasi diem. Nil, parricida, dexterae debes tuae; lux te refugit. Vultus Oedipodam hic decet. Iocasta : Quid te vocem? Gnatumne? Dubitas? Gnatus es : gnatum pudet? Invite loquere, gnate : - quo avertis caput vacuosque vultus? Oedipus : Quis frui tenebris vetat? Quis reddit oculis? Matris, en matris sonus ! Perdidimus operam. Congredi fas amplius haud est. Nefandos dividat vastum mare dirimatque tellus abdita et quisquis sub hoc in alia versus sidera ac solem avium dependet orbis alterum ex nobis ferat. Iocasta : Fati ista culpa est : nemo fit fato nocens. Oedipus : Iam parce verbis, mater et parce auribus : per has reliquias corporis trunci, precor, per inauspicatum sanguinis pignus mei, per omni nostri nominis fas ac nefas. Iocasta : Non si ipse mundum concitans divum sator corusca saeva tela iaculetur manu, umquam rependam sceleribus poenas pares, mater nefanda. Mors placet, mortis via quaeratur. Agedum commoda matri manum, si parricida es. Restat hoc operae ultimum : rapiatur ensis; hoc iacet ferro meus coniunx - quid illum nomine haud vero vocas? Socer est. Utrumne pectori infigam meo telum an patenti conditum iugulo imprimam? Eligere nescis vulnus : hunc, dextra, hunc pete uterum capacem, qui virum et gnatos tulit. (Oedipus 998-1039)
Voetnoten 1. persolvere, solvi, solutum : inlossen, betalen 2. iuvant : sc. me 3. nubes, is : wolk 4. donat = condonat (condonare : vergeven, kwijtschelden) / Conscium ... diem : "De dag die mijn misdaden heeft gezien" 6. Oedipodam : acc. van Oedipodes = Oedipus 9. invite : (bijw.) tegen de wil 10. vacuos : sc. oculis 14. nefandus : misdadig 15. dirimere : scheiden, uit elkaar houden 16. avius : afgelegen 17. orbis : hoort bij "sub hoc" 18. fato : ablatief! 20. truncus : verminkt 21. inauspicatus : waarbij geen voortekenen waargenomen zijn, vandaar 'ongelukkig' / pignus, oris : liefdespand (zoals kinderen, ouders, verwanten; is hier een allusie op de kinderen van Oedipus, nl. Antigone, Ismene, Eteocles en Polynices) 22. nostri nominis nefas : zinspeling op de bloedschennige verhouding tussen moeder en zoon 23. divum : genitief meervoud / sator, oris : zaaier; vader 24. coruscus : trillend, flikkerend 25. rependere poenas : boete betalen 27. Agedum : Vooruit ! / commodare : beschikbaar stellen 28. parricida, ae, m. : vadermoordenaar 31. socer, eri : schoonvader / infigere : insteken