62. Kerberos (W12).
De ultieme opdracht die Herakles te vervullen kreeg bestond erin zich naar de Hades, het dodenrijk, te begeven, en terug te keren met de hellehond Kerberos. In principe een onmogelijke taak. Het was géén sterveling toegestaan het rijk der doden te betreden, laat staan het weer levend te verlaten en dan nog mét de vreselijke driekoppige hond Kerberos!
Vol goede moed begaf Herakles zich naar de ingang van de onderwereld, bij Kaap Kanairon, in het zuiden van de Peloponnesos. Hij kon daarbij rekenen op de steun van de godin Athena en van de god Hermes, die hem op zijn tocht daarheen begeleidden. Toen Herakles bij de dodenrivier kwam en aan Charon, de veerman vroeg hem over te zetten naar het rijk der doden, werd zijn verzoek ingewilligd. Zo bevreesd was Charon voor de sterke en vastberaden held. Hij bracht hem tot binnen de Hellepoort. Daar zag hij de schim van Meleager, de jong gestorven zoon van koning Oineus van Kalydon (zie verhaal nr. 30). Meleager was vervuld van gevoelens van opperste bewondering voor Herakles en zijn stoutmoedige intrede in de onderwereld. Hij vertelde over zijn droevig wedervaren op aarde en over zijn familie, in ‘t bijzonder over zijn jongere zuster Deianeira, die nu ongetwijfeld een aantrekkelijke jonge vrouw moest zijn. Herakles was ontroerd door Meleagers woorden en vol medelijden met de beklagenswaardige dode, beloofde hij hem Deianeira tot vrouw te zullen nemen van zodra dit laatste avontuur achter de rug zou zijn.
Tot zijn verbazing zag Herakles daar ook nog de held Theseus, koning van Athene, die even stoutmoedig als hijzelf, samen met zijn vriend Perithoös, de onderwereld was binnengedrongen (over de motieven van deze twee zullen we het hebben in verhaal 67). Hij zat daar al enige tijd, als vastgekleefd op een bank, die in een rotswand was uitgehouwen. Met geen mogelijkheid om hier nog weg te geraken. Herakles beloofde dat hij zijn best zou doen om hem uit die benarde toestand te bevrijden. Maar eerst wenste hij zich naar Hades, de baas van de onderwereld te begeven en hem de toelating te vragen om de hellehond mee te nemen. Hades maakte geen bezwaar doch hij bezwoer Herakles geen wapenen en dus alleen zijn handen te gebruiken om Kerberos te bedwingen. De strijd met Kerberos was slopend. Herakles had de handen vol met de drie koppen die wild om zich heen knauwden, terwijl de staart, die vol weerhaken zat, steeds weer ongenadig te keer ging. Heraklesÿ leeuwenhuid gaf hem evewel een redelijke bescherming. Uiteindelijk slaagde hij erin alle drie de halzen met één van zijn handen te omklemmen zodat de hond half bewusteloos de strijd staakte. Hij sleepte daarna het dier tot aan de uitgang van de onderwereld. En passant bevrijdde hij Theseus met een krachtige ruk van zijn vrije hand…
Herakles hield nu de schuimbekkende Kerberos in een vaste greep en sleepte hem voort doorheen de Peloponnesos, in de richting van Mykene. Overal waar het kwijl uit Kerberosÿ muil op de grond terecht kwam, schoot een giftige plant op, de akoniet. Toen Eurystheus nog maar hoorde dat Herakles met zijn buit op weg was naar Mykene, kroop hij reeds in zijn urne. Hij erkende dat Herakles zijn taken naar behoren had volbracht en smeekte hem nu de hellehond onmiddellijk terug te brengen naar Hades. Wat Herakles ook deed…
|