61. De appels van de Hesperiden (W11).
Heraklesÿ elfde opdracht luidde: haal de gouden appels uit de tuin van de Hesperiden en breng ze naar Mykene. Die tuin bevond zich in het noorden van Afrika, op de hellingen van het Atlasgebergte. Zoals verteld in nummer 27 bewaarden de Hesperiden, dochters van Atlas, de appelboom van Hera. De boom droeg gouden vruchten en dat ooit eens iemand zou pogen die appels te stelen was niet denkbeeldig. Daarom had Hera de draak Ladon aangesteld als bewaker van de kostbare appelen. Ladon was een monsterachtige slang met honderd koppen. Hij was de zoon van Phorkys en Keto (zie verhaal nr 27) en dus een broeder van Medusa en de twee andere Gorgonen. Er wordt beweerd dat Ladon kon spreken, wel honderd talen: één voor iedere kop.
Herakles wist niet waar de tuin der Hesperiden zich bevond. Daarom ging hij eerst te rade bij een oude zeegod, Nereus. Deze laatste is vooral bekend als de vader van de Nereïden, vijftig zeenimfen, verwekt bij Doris, dochter van de titanen Okeanos en Tethys. De twee meest bekende Nereïden zijn Amphitrite, echtgenote van de god Poseidon, en Thetis, moeder van de held Achilles. Nereus toonde Herakles de weg die hij diende te volgen. Hij gaf hem daarenboven de raad de appels niet zelf te plukken, doch zich eerst naar Atlas te begeven en aan hem die klus over te laten.
Toen Herakles zich met dat verzoek bij Atlas aanmeldde, verklaarde de reus zich onmiddellijk bereid de appels te gaan halen. Hij wist precies hoe zijn dochters, de Hesperiden, konden verschalkt worden. Er waren echter twee problemen. Ten eerste: Atlas was bang van het monster Ladon en daarom moest deze eerst onschadelijk gemaakt worden. En ten tweede: Atlas torste het hemelgewelf op zijn schouders – dat was zijn straf omdat hij met de Titanen meegestreden had tegen Zeus – en die last zou Herakles dus van hem moeten overnemen, voor even maar…
Eerst zou Herakles zich met het monster Ladon bemoeien. Atlas wees hem de weg naar de tuin der Hesperiden, waarrond een beschermende muur was gebouwd. Gezwind beklom Herakles de muur. Hij zag de draak die zijn lijf rond de gouden appelboom gekronkeld had. Uitstekend schutter als hij was, had hij aan één pijl genoeg, om het machtig lijf te doorboren, dwars doorheen het hart. De draak was nu dood en Herakles ging het melden aan Atlas. Met het hemelgewelf op zijn schouders, zou Atlas er echter nooit in slagen over de tuinmuur te klimmen. Dus moest Herakles even die onnoemelijk zware last overnemen. Van dat enorme gewicht verlost te zijn gaf Atlas een zalig gevoel, een gevoel dat best wat langer mocht duren. Hij kwam al snel aandraven met de gouden appelen – er waren er drie – echter niet om ze direct aan Herakles te geven… Ik draag de appels zelf wel naar Eurystheus, terwijl gij nog even het hemelgewelf verder torst, zo sprak de reus. Herakles was bang – misschien niet onterecht – dat Atlas nooit meer zou terugkeren en hem die zware last van het hemelgewelf voor altijd zou overlaten. Hij verzon een list. Hij liet blijken dat hij met het voorstel akkoord ging doch verzocht Atlas het nog een ogenblik van hem over te nemen, teneinde hem toe te laten een kussentje op zijn schouders te leggen, op de plaats waar het gewicht een knagende pijn veroorzaakte. Maar pas had Atlas de last weer op zijn schouders of Herakles riste de appels uit zijn handen en spoedde zich, zo snel als zijn benen hem dragen konden, op weg naar Mykene. Daar gaf hij de appels aan zijn opdrachtgever, maar deze gaf ze onmiddellijk terug, bang als hij was voor de wraak van Hera, de rechtmatige eigenares. Herakles bracht de appels nu naar Athena die hem tijdens de hele onderneming met raad en daad had bijgestaan en via de wijze godin belandden ze uiteindelijk weer in de tuin der Hesperiden, waar zij per slot van rekening thuishoorden.
|