53. Phineus en de Symplegaden.
Vooraleer doorheen de zee-engte van de Bosporus te varen, gingen de Argonauten aan wal aan de kust van Bithynië, bij koning Phineus. Deze ongelukkige koning had de gave van de voorspelling, die hij gekregen had van de god Apollo. Hij had die gave echter misbruikt door al te veel geheimen van de goden aan de mensen te verklappen. Daarom had Zeus hem met blindheid gestraft en ook met de Harpijen, drie monsterachtige wezens, half vrouwen, half vogels, met stalen klauwen en een ijzeren huid. Ze waren de dochters van de okeanide Elektra en Thaumas, een zoon van Gaia, de aarde, en Pontos, de zee. Ze kwamen Phineus het leven lastig maken bij iedere maaltijd. Telkens als de arme blinde koning zich aan de dis begaf, kwamen de Harpijen het grootste gedeelte van zijn eten stelen, terwijl ze de rest bevuilden met hun overvloedige stinkende uitwerpselen. Op die manier dreigde de koning te verkommeren van honger en ellende. Toen hij de komst van de Argonauten vernam, en dat Kalaïs en Zetes onder hen waren, sprong zijn hart op van vreugde. Hem was immers de voorspelling gedaan dat deze gevleugelde zonen van de Noordenwind hem van zijn kwelling zouden komen verlossen. Onder het toeziend oog van de Argonauten zette men Phineus zijn eten voor en ogenblikkelijk kwamen de wanstaltige vogels opzetten, alles verslindend en bevuilend en de zielige koning hongerig achterlatend. Toen echter schoten de gevleugelde broeders Kalaïs en Zetes in actie. Gewapend met pijl en boog vlogen ze de Harpijen achterna en ze zouden hen ongetwijfeld gedood hebben indien Zeus niet had ingegrepen. De oppergod zond hen zijn vrouwelijke bode, de gevleugelde godin Iris, die zelf een zuster was van de Harpijen, achterna. Voor Kalaïs en Zetes luidde de opdracht hun wraakactie stop te zetten. Voor de Harpijen: koning Phineus voortaan met rust te laten.
De koning was de Argonauten, en in ÿt bijzonder de zonen van de Noordenwind, zeer erkentelijk voor hun hulp. Als dank gaf hij hun nog wijze raadgevingen mee om de rest van hun tocht zonder grote ongelukken door te komen. En die raad zouden ze al gauw goed kunnen gebruiken, toen zij voorbij de Bosporus, bij het binnenvaren van de Zwarte Zee, vóór de Symplegaden kwamen te staan. Dit waren twee reusachtige drijvende rotsblokken, die aan beide zijden van de zee-ingang stonden opgesteld. Telkens als er iets of iemand tussen hen door trachtte te komen, schoten ze met enorme kracht naar elkaar toe, aldus al het tussenliggende verpletterend. Phineus had hen de raad gegeven eerst een duif tussen de rotsen door te laten vliegen en daarna, als de dichtgeklapte rotsen weer uiteen zouden wijken, er met het schip zo snel mogelijk tussendoor te varen. Zo geschiedde. De duif verloor bij het dichtklappen van de rotsen enkel een paar staartveren en ongeveer evenzo verging het de Argo. Ze zouden toch nog verpletterd geweest zijn, ware daar niet de godin Athena geweest die het schip nog een flinke duw voorwaarts gaf, toen de rotsen weer dreigend kwamen opzetten. Nu liep enkel de achtersteven een beetje schade op. En wat de Symplegaden betreft: die hielden zich voortaan stil, wat zij – zo had het noodlot voorbeschikt – geacht waren te doen, van zodra één schip hen had getrotseerd.
De rest van de reis verliep zonder al te veel hindernissen. Ze bereikten Colchis aan de monding van een rivier, de Phasis. Daar ankerden ze hun schip vast, in het riet, aan de oevers van de stroom.
|