Een sirenenzang.
Tijdens zijn omzwervingen na de oorlog van Troje was Odysseus met zijn makkers terechtgekomen op het eiland Aiaia, waar de godin Kirke, dochter van de zonnegod Helios, de plak zwaaide. Kirke werd hopeloos verliefd op Odysseus, maar kon niet beletten dat hij het eiland verliet. Vóór zijn vertrek voorspelde zij hem wat er hem op zijn verdere reis nog te wachten stond en ze gaf hem ook goede raad mee:
Eerst zult
gij nog voorbij een eiland moeten varen dat bewoond wordt door de Sirenen. Het
waren oorspronkelijk drie allerbekoorlijkste jonge meisjes, begiftigd met
wondermooie stemmen. Maar omdat zij, noch door goden noch door sterfelijken hun
maagdelijkheid lieten beroeren, vielen zij in ongenade bij de godin Aphrodite.
Daarom toverde de liefdesgodin hen om in wezens met het bovenlichaam van een
aantrekkelijke jonge vrouw en met het onderlichaam en de vleugels van een reusachtige
vogel. Hun heerlijke zangstem mochten ze behouden. Aanvankelijk waren ze ook in
staat om te vliegen, maar die mogelijkheid werd hun ontnomen door de Muzen,
die, door jaloersheid gedreven, hun slagpennen hebben uitgetrokken. Volledigheidshalve
moet ik nog zeggen dat sommigen beweren dat niet Aphrodite, maar de godin
Demeter verantwoordelijk is voor hun metamorfose. Ze zouden vriendinnen geweest
zijn van Demeters dochter Persephone, en met eigen ogen gezien hebben hoe deze
door Hades werd ontvoerd. Maar omdat ze nooit tegen de god van de onderwereld
hebben willen of durven getuigen, zou Demeter hen op deze wijze gestraft
hebben. Nu verblijven ze dus op hun eiland, alwaar zij voorbijvarenden lokken
met hun heerlijke gezangen. Maar wee degene die er voet aan wal zet: niemand
heeft het eiland ooit levend verlaten! Overal ligt de grond er bezaaid met de
beenderen van gestrande zeelui. Ik bezweer u het eiland van de Sirenen in geen
geval te betreden. Maar omdat ik weet dat niemand aan hun gezang kan weerstaan,
schenk ik u deze pot met was. Stop daarmee uw aller oren dicht, opdat hun hemelse
melodieën niet tot u doordringen. Als ge deze raad volgt, en slechts dan
alleen, zal u geen kwaad geschieden.
De mannen
hadden in spanning geluisterd en ze beloofden nauwgezet de adviezen van Kirke
te volgen. Maar zij vervolgde:
- Precies.
Dat hebt ge goed begrepen. Ik wens u goede vaart. Moge Zeus, onze aller vader,
u behoeden.
De mannen
dankten Kirke en ze begaven zich naar het schip. Ze wuifden haar nog na. Maar
ze zag het niet meer. Ze had zich omgedraaid en ze liet haar tranen de vrije
loop. De godin-tovenares weende bitter...
Op een kalme
zee voer hun schip in zuidelijke richting, voortgedreven door een rustige
noordenwind. De raadgevingen van Kirke indachtig, stopte Odysseus de oren van
de mannen dicht met de was die de godin hen had meegegeven. Zelf was hij echter
dermate benieuwd om de hemelse gezangen van de Sirenen te aanhoren dat hij het
vertikte zijn eigen oren dicht te stoppen. Maar omdat hij vreesde te zullen
bezwijken bij het aanhoren van de heerlijke smachtende stemmen van die lieve
wezens, gebood hij zijn mannen hem met een stevig touw vast te binden aan de
mast van het schip. In geen geval mochten zij het touw losmaken: als hij hen
erom zou verzoeken, dienden ze het integendeel nog steviger aan te sjorren.
Er kwam een
vredige rust over Odysseus. Vastgebonden aan de mast dommelde hij langzaam in
en droomde van drie Sirenen, die als prille tedere maagden het schip beklommen.
Eén voor één drukten ze hun zachte lichamen tegen het zijne en fluisterden
zoete lieve woorden in zijn oor. En plots veranderde het gefluister in een
gezang, dat van ver buiten het schip op
hem af kwam. Odysseus schoot wakker. In de verte hoorde hij klaar en duidelijk
meisjesstemmen: een heerlijke meeslepende melodie. Hij spitste zijn oren en
naarmate het schip verder voer werden de klanken duidelijker en hij kon ook de
woorden verstaan. Die woorden, zoeter dan de zoetste nectar, vervulden zijn
hart met een onwezenlijk gevoel. Hij wilde naar hen toe, naar de bezitsters van
die overheerlijke stemmen, die zijn lichaam doorzinderden met een ongekend
genot:
O onverschrokken Odysseus,
O machtige held van Troje,
Kom tot ons,
Laat ons uw zongebruind en krachtig gespierd lichaam verwennen,
Laat ons u beroeren met onze zachte warme lijven,
Laat ons toe uw hart te vertederen
Met gezangen over uw geliefde Ithaka,
Waar gij zo naar verlangt
Met hart en ziel
Het zwoele
gezang van de Sirenen bracht zijn zinnen in de war. Hij schreeuwde zijn mannen
toe dat ze hem moesten losmaken, maar ze hoorden hem niet. Toen hij echter met
hoofdgebaren te kennen gaf dat hij aan land wilde gaan, kwamen zij naar hem toe
en bonden hem nog steviger vast. Ze lieten Odysseus nog een hele tijd wild te
keer gaan, tot hij stil bleef en niet langer meer poogde zich los te rukken.
Dan haalden zij de was uit hun oren en maakten hun meester los. Het gezang was
niet meer te horen. Het schip zette nu zijn rustige koers verder.
Naar sommigen
beweren, zouden de Sirenen zichzelf, na dit voorval, van het leven beroofd hebben.

|