BOOGSCHUTTERxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
21 november 20 december


De kentauren of paardmensen uit de Griekse mythologie waren ruige, onbehouwen, vechtlustige wezens: half paard en half mens. Hun vader was Kentauros. Dezes ouders waren de misdadiger Ixion en een vrouwelijk wezen dat door Zeus geschapen was in de gedaante van de oppergodin Hera. Omdat Ixion zo vermetel was zich aan dat wezen, dat hij voor Hera hield, te vergrijpen, heeft Zeus hem zwaar laten boeten: in de tartaros werd hij voor immer vastgeklonken aan een eeuwig ronddraaiend brandend rad. Later paarde Kentauros met de merries van het Peliongebergte: hieruit kwamen de kentauren voort. Anders was de afkomst van de kentaur Cheiron. Deze was een zoon van de titaan Kronos, die tevens de vader van Zeus was, en de nimf Phylira, dochter van een andere titaan Okeanos.
De kentaur Cheiron was wijs, beminnelijk en door iedereen geliefd, en vooral bedreven in de geneeskunst.
Op de Pelionberg, in Thessalië aan de Oostkust van het Griekse vasteland, had Cheiron een school waar hij de grootste Griekse helden onderwees in allerlei wetenschappen en kunsten: de muziek, de sterrenkunde, het boogschieten, de geneeskunde. Theseus, Peleus, Jason, Achilles en vele anderen gingen bij hem in de leer. Zelfs Asklepios, de god van de geneeskunde, nam hij een tijdje onder zijn hoede.
Op een dag werd hij, geheel per ongeluk, gewond aan de knie door een van Herakles giftige pijlen.
Ziehier hoe dat in zijn werk was gegaan
Het gebeurde toen Herakles op weg was naar het vierde van zijn twaalf beroemde werken: het levend vangen van een gigantisch groot everzwijn met geweldige slagtanden, op de Erymantosberg. De streek aan de voet van de berg was bewoond door kentauren. Ze leefden in grotten en holen. Toen Herakles voorbij de grot van één van hen kwam, werd hij vriendelijk bejegend. Het was de kentaur Pholos, die net als de kentaur Cheiron, en in tegenstelling tot de andere kentauren, een zachtaardig en menslievend karakter had. Pholos nodigde Herakles uit in zijn grot en zette hem een lekkere vleesmaaltijd voor. Herakles liet het zich goed smaken en hij liet zich ontvallen dat dit heerlijk gerecht dubbel zo lekker zou zijn met een kruik wijn. Hier bevindt zich wijn, zei Pholos, in een gemeenschappelijke grot, maar het is de wijn van alle kentauren en ik durf die niet aan te roeren. Toen merkte Herakles op dat het wijn was die door de god Dionysos daar met dít doel was heengebracht, vele jaren geleden. En Pholos liet zich overhalen en haalde de wijn. Maar opgewonden door de geur van de wijn, die tot in hun holen was doorgedrongen, kwamen toen al de andere kentauren te voorschijn. Ze kwamen dreigend op Pholos en zijn genodigde af, gewapend met rotsblokken en stammen van dennenbomen. Dank zij zijn giftige pijlen ze waren immers gedoopt in het bloed van de Hydra slaagde Herakles erin velen te doden en de overigen op de vlucht te drijven. Pholos trok een pijl uit het lichaam van een dode kentaur, zich hierbij afvragend hoe het mogelijk was dat een pijltje, dat niet eens zo diep in het lichaam was doorgedrongen, zon machtig wezen kon doden. Hierbij liet hij de pijl uit zijn handen glijden. Deze kwam met de punt op zijn voet terecht. De pijl was nog steeds giftig en terstond zeeg Pholos dood ter aarde neer. De wijze kentaur Cheiron verscheen nu ook ten tonele. Herakles, die hem niet had herkend, verwondde hem aan de knie, met een pijl. Herakles was er het hart van in en eigenhandig verwijderde hij de pijl. Cheiron, die zoals gezegd zeer bedreven was in de geneeskunst, verzorgde zelf zijn wonde met allerlei zalven. Maar dat was tevergeefs
Hij leed ondraaglijke pijnen en bleek niet in staat zichzelf te genezen. Sterven kon hij evenmin, vanwege zijn hoge goddelijke afkomst. Hij herinnerde zich de zwaar gestrafte titanenzoon Prometheus, die geketend was aan een rots in het Kaukasusgebergte, alwaar een arend dagelijks in zijn lever kwam pikken:
het was een straf, hem opgelegd door de oppergod Zeus. Prometheus had namelijk een strohalm laten ontbranden in het vuur van de zonnewagen die door de zonnegod Helios werd gemend. Die brandende strohalm had Prometheus naar de mensen gebracht. Zeus vond dit een daad van hybris (overmoed): de goden hadden immers het vuur voorbehouden voor zichzelf en nu ook de mensen het vuur in hun bezit hadden, zouden ze ongetwijfeld de goden naar de kroon willen steken, zo vreesde de oppergod. Voor deze misdaad zou Prometheus dus hogergenoemde zware straf moeten ondergaan,
een straf die eeuwig zou duren, tenzij iemand die de onsterfelijkheid bezat, deze aan hem wilde schenken. Cheiron verklaarde zich bereid. Hierdoor werd Prometheus verlost uit zijn lijden en Cheiron kon nu rustig sterven. Zeus was dermate verheugd over Cheirons daad, dat hij de kentaur als sterrenbeeld aan de hemel plaatste. Hij schonk hem daarenboven pijl en boog, het wapen waarmee aan zijn aards bestaan een eind werd gesteld
|