ZANGERSANGST

Een moderne versie van eeuwenoud hartenzeer


20-12-2005
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

Uren, uren en wel precies tien van zulke tijdseenheden later: Benaar Vandeplusse is zichzelve niet meer. Dat was al geruime tijd zo. Hoe dat kwam of hoe dat zover was kunnen komen, speelde geen enkele rol. Of toch geen rol van betekenis. Wel was er sprake van de rol, het onbeduidende rolletje eerder dan, dat het sterk gekruide verschil naar voren bracht. Vlak tot in de schijnwerpers. Het verschil tussen dag en nacht. Tussen kunnen en willen, tussen moeten en mogen, tussen trekken en duwen en ondertussen net zozeer het verschil tussen slaan en geslagen worden. Het verschil tussen een plant die steekt en een beest dat vanuit de schemerzone venijnig bijt. En het verschil tussen gebeten worden en gebeten zijn, en hoe alle verschil vervaagt met de jaren. Maar niet helemaal. Onder het valse licht der schijnwerpers eist er wel altijd iets of iemand anders een aandeel in het verscheiden rollenspel op. In het geval van Vandeplusses teloorgang was dat net eender en, naar verluidt, waren de verschillende overeenkomsten tussen al die barbaarse rollen zo frappant dat er een misselijke grappenmaker aan het werk moet zijn. Voorzien van godenhanden en gestuurd door een duivelsgeest. Ongenaakbaar in z'n denken, onaantastbaar in z'n gedoeningen en daarom des te meer kwetsbaar in de rug. Het zij niet anders. Naar de wetten van het heelal dienden wij ons allen te plooien. Daarom niet altijd met even veel goesting maar goesting is één ding, dwang een ander. Een dusdanig besef mag niet leiden tot frustratie en daaropvolgend agressie. Spijtig genoeg leidt het niet zelden tot niets anders. Omdat het zo moet? Zodat het niet mag? Heeft iemand hier ooit een leefbaarheidsstudie rond gemaakt? En, zo ja, zijn er overlevenden? En, zo ja, waarom wekt dat opperste verbazing?

Nee, Benaar Vandeplusse is zichzelve stomweg kwijtgespeeld. De doorwaakte nachten van de laatste jaren en de om en bij honderd zevenenveertig duizend koffies hebben daar geen deugd aan gedaan. Net zomin als de ellenlange uitleg daarnet van de maanman. Benaar denkt terug aan het bizarre gesprek met die zelfverklaarde meester in de logica. En aan de vreemde vorm van manipulatie aan dewelke die onmiskenbare leegloper zich slag om slinger te buiten ging. En eveneens aan de weergaloze attitude die deze kerel in haar macht nam en 'm, als had hij ze met de paplepel ingebracht gekregen, de vrouwen rond zijn vinger liet winden. Zonder dat ze er erg in hadden. Het is zondagmorgen, zes uur. Net buiten Antwerpen. Vandeplusse is moe. En wacht op de eerste bus. Onderwijl, om de verveling te verdrijven maar vooral omdat hij niet anders meer kan, stelt hij zichzelf een paar vragen.

Wanneer verhuist de geest van het slachtoffer in de geest van de dader? En op welke wijze geschiedt dat dan? Hoe geslepen en meedogenloos kan zo'n dader dan tewerkgaan opdat een nieuw slachtoffer maximale schade ondervindt? Wat drijft zo'n miserabel figuur? Was het, werkelijk waar, enkel maar machtsmisbruik? Maar wat als het slachtoffer erin gelukt van te breken met de dader? Kan er dan worden ontkomen aan de psychische terreur die voortdurend opgelegd wordt? Benaar kucht en hoest en schudt in meelijwekkendheid het moede hoofd: hoe ging hij ooit de nakende zomer doorkomen?

20-12-2005 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


21-12-2005
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

Het zijn maar een handvol van de vele vragen die Benaar Vandeplusse zich dagelijks stelt. Niet dat hij het aantal vragen telt, nee, daar houdt hij zich niet mee bezig. Toch weet hij bijna zeker dat het er meer dan duizend moeten zijn. Dat cijfer dan bij benadering uiteraard. De meeste van die vragen zijn retorisch van inslag. Op andere vragen kent hij het antwoord, zelfs al vooraleer hij de vraag opwerpt. Het dient geen verdere uitleg dat het in z'n hoofd veelal gelijk een perenpapje prottelt. Een brubbelende brij die de vergelijking met de oersoep met gemak kan doorstaan. Pruttelend en borrelend alsof het potje ieder moment aan het overkoken zal gaan. En het dient gezegd en wellicht verder gezwegen maar af en toe kookt dat potje daadwerkelijk over. Dan blijft men best uit Vandeplusses directe omgeving. Frustratie is immers één ding maar agressie, dat is geheel wat anders. En het is precies dat wat Vandeplusse op zulke momenten wanhopig etaleert. Hoewel het hier, zo op het eerste gezicht, niets anders dan pure en onversneden woede betreft, flirt het feitelijk meer met de definitie van de onmachtsverklaring. Eentje die kan tellen, dat wel, maar in beginsel toch nog steeds een amechtig door merg en been snijdend wanhoopsgekrijs. En, ofschoon hij zich daarin best wel eerlijk gedraagt, lijkt het menigeen beter van Vandeplusse tout court te vermijden. Die eerlijkheid, welja, dat siert 'm en mag best heel schoon genoemd worden, maar die uitbarstingen van 'm, die zijn meestentijds volkomen van de pot gerukt. Zo'n soep valt dan niet meer op te dienen. Op die doodgekookte ingrediënten herleeft men geen leven. Nee, met Vandeplusse valt geen morzel land meer te bezeilen. Bezieling voor twee, nochtans, die overgevoelige gast, en dat ziet men maar pas welomlijnd wanneer hij zich vloekend en tierend te buiten gaat aan zichzelf. De ogen wijdopengesperd, net als z'n bek trouwens, de tanden ontbloot, de aderen kloppend in z'n slapen en in z'n voorhoofd. Schreeuwend, brullend al het lelijks dat hij over de tong weet te laten rollen, vrijwel onbelemmerd qua kwetsbaarheidsfactor. Hij vernedert en tergt. Treitert, pest en hangt gewoonweg de onleefbare uit. En het enige dat hij hiermede eigenlijk wil voorleggen, is niet meer dan een hulpeloze bede om vasteloze liefde. Triestig toch dat een volwassene niks leerde van het verleden en steeds opnieuw dezelfde lessen hoort te ondergaan. Echter, en dat is dan één van de andere kanten van Vandeplusse, hij geeft er niet om van almaar terug naar het zelfde klasje te moeten. Om daar almaar terug dezelfde leerstof te krijgen opgesolferd. Terwijl hij na al die jaren er nog steeds niet in slaagt te geloven wat men 'm in dat klasje weet te vertellen. En op de schaarse momenten dat Vandeplusse van a tot z rechtuit is met zichzelve, vermag hij niet anders dan beamen dat er in dat klasje best wel zinnige dingen worden medegegeven. En dus tijgt hij iedere keer weer vol goede moed naar het grote levensleslokaal. Tot het volgende onverwachte examen. Dan zakt 'm al de moed in z'n turnpantoffels. Dan is 't allemaal doodgerelativeerd. Soms bedenkt hij dat men heel die vicieuze cirkel nog het beste kan vergelijken met iemand die een rijbewijs tracht te behalen en herhaaldelijk naar de rijschool dient terug te komen. Die thans voor de elfendertigste keer op de banken zit en voor de elfendertigste keer hetzelfde te horen krijgt. Die de lessen zelf al kan geven. In theorie dan want in de praktijk gaat het iedere keer mis. Paniekaanvallen en opstoten van faalangst vallen 'm iedere keer weer te beurt. Daardoor worden nog meer frustraties opgewekt. En hieruit spruit dan verse woede voort. Die op haar beurt dan weer lelijk huishoudt. In de werkelijkheid dan. Want het leven is geen rijschool. Dat knoopt Vandeplusse dagelijks in z'n oren. Eerder is het een mijnenveld. Waar ego's worden opgebouwd en aan flarden geschoten. Waar de ikken als rikkekikkende padden over elkaar heen kruipen, glibberig en slijmerig. Waar lichaamsholten dienen als zwarte gaten waar de ikken hunzelve, in het allerbeste geval, voor de duur van een seconde in malkander zullen weten te verliezen. Waar het vuurgenot het kwaken van de identiteiten eventjes verstilt, geneugte na geneugte. En waar de zoektocht naar geluk een aaneenschakeling van lichtkwaliteit schijnt te zijn, hoewel Vandeplusses mening een andere stelling onthult. Dat de werkelijkheid rauw en grauw is, alsof men ieder moment kan verstikken onder een onmenselijke sluier van smog en zwavelwolken. Alsof er te allen kante wordt aangevallen en dat daarbovenop ook nog 's de vrouwen en de kinderen met de vernietiging hunner ziel en zaligheid worden bedreigd. En, dat zweert Vandeplusse dagelijks meermaals in absolute stilte, dat zou hij nooit ofte nooit laten gebeuren. De vrouwen, tot daar aan toe, doch de kinderen deert men niet.

De knarsende remmen van de autobus brengen een abrupt einde aan Vandeplusses eindeloze gemijmer. Of is er hier eerder sprake van een bodemloos getob? De deuren openen zich moeizaam. De chauffeur knikt 'm vriendelijk toe. Althans, alzo schijnt het Vandeplusse voor te komen en hij knikt 's vriendelijk terug. Al oogt dat dan weer eerder als een magistrale mislukking. Zelfs het glimlachen verleert hij volledig. Voor een wijle baart 'm dat zorgen en dat duurt dan weer net zolang tot de chauffeur 'm z'n kaartje geeft en hij koortsachtig dient te zoeken naar twee euro's. Uiteindelijk vindt hij één euro en tachtig eurocent en voor dat bedrag, en na enig gepalaver, zou hij toch op z'n bestemming geraken. Benaar neemt vrede met het feit dat hij dra thuis zal zijn en is tevreden dat de man achter het stuur geen opmerkingen maakt en 'm geen vragen stelt.

En terwijl de bus optrekt, laat Vandeplusse zich door z'n schaatsen tot achteraan brengen waar hij op de laatste bank belandt. Het eerste dat 'm opvalt, zoals altijd, zijn de namen van pubers die met dikke viltstift op de buswanden en op de banken werden geklad. Soms vergezeld van troep zoals lege snoepverpakkingen en kauwgumresten, soms van een telefoonnummer en daarbij dan een oproep tot het hebben van gratis sex. Van gratis sex zijn er niet te veel vies, beseft Vandeplusse drommels goed, maar men moet al ver heen zijn, indien men zomaar naar het telefoonnummer van een wildvreemde zou bellen. Krijgen de kinderen van vandaag dan werkelijk geen opvoeding meer? Heeft men zo weinig aandacht voor hen dat ze overal hun namen op dienen te kliederen? Vandeplusse sluit de ogen en voelt het schokken van de bus door z'n lijf en leden gaan. Dat het leven dan misschien geen rijschool is, peinst Vandeplusse ondertussen, maar het bestaan op zich is niets meer of minder dan topsport. Even leeg als z'n maag. En even eenzaam als een verdwaalde sherpa, van have en goed berooid, onderkoeld ploeterend in de eeuwige sneeuw. Benaar slikt enig oprispend maagzuur weg. In 't donker begint 't lichtjes te regenen.

En, schier toevallig, sluit op datzelfde moment Peet Eetezonne de ogen. Goesting om vettig te slapen nadat hij de hele nacht voor de televisie heeft doorgebracht. En die Peet Eetezonne die zit, misschien niet volledig, toch anders ineen dan Benaar. Peet beschikt, bijvoorbeeld, wel over een auto. En hij bezit tevens, om maar wat te noemen, een microgolfoven, een vaatwasmachine, een droogkast, een wasmachine, een kookfornuis, een diepvrieskist, een computer, een muziekinstallatie, twee dvd-spelers, twee televisies, twee video-recorders, drie wekkerradio's, negen GSM's, zeven e-mailadressen, twee liefhebbende ouders en een goede job. Of dat er iets mede te maken heeft of niet, mag in het midden gelaten worden doch terwijl Vandeplusse de maanman tamelijk ernstig neemt, was Peet heel dat maanmans vergeten van zodra hij z'n BMW uit de parking vanonder de Groenplaats manoeuvreerde en het peperdure vehikel het asfalt opjoeg, in de richting van de ring. Hij snakte ondertussen naar het flakkerende scherm zijner televisie en keek uit naar het moment dat hij, onderuitgezakt in z'n leren zetel, liggen zappen zou. Tegen vijf uur 's ochtends was hij dan wel uitgezapt, zo deed zulks 'm veronderstellen, en dan ging hij zijn Japanse bed induikelen. Zonder zorgen. Zonder lief, zonder echtgenote. Niks geen kinderen. Noch meeëters noch meeslapers. Eén klein ongeluk bij dat alles: het leven van Peet verglijdt voortdurend van grijs met weinige fleurige strepen naar zwart. Eén groot felgekleurd geluk echter: hij beseft het niet. Het gegeven dat de ijskast overvol zit gepropt en dat de kasten bulken van het eten in blik en kartonnen dozen, helpt daarbij natuurlijk niet, bij dat broodnodige beseffen. En dat hij feitelijk niks materieels tekortkomt, waardoor hij alle begrip omtrent onversneden armoedzaaierswerkelijkheid dient te ontberen, brengt uiteraard geen enkele zode aan de dijk. Maar - moet het nog worden gezegd en geschreven - hij is daar hoegenaamd niet mee bezig. Dat doen z'n ouders wel. Ieder de eigen gitzwarte taak, elk z'n hartenzaak en alles naar best vermogen. Tegen vijf uur boert Peet luidop en sukkelt hij in een dromeloze slaap.

21-12-2005 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


23-12-2005
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

Benaar Vandeplusse ondertussen wordt wakker nadat hij, voor eventjes maar, onknus heeft gedroomd. En hij beschouwt en bemerkt. Dat er pure lichtledigheid heerst achter de fijnmazigste fundamenten van de demonische donkerte dewelke strikt dictatorisch over de kille kamers zijner hazenhart regeert. Dat de regisseur van het Theater van de Minne 'm op monstrueuze wijze onafgebroken achtervolgt. Dat de vlag halfstok de lading dekt. Dat de maan rond de aarde valt. Dat alles asemt. En dat de autobus eindeloos over de helverlichte wegen boldert. Hijzelf ligt deels uitgestrekt op de bekladde achterbank. De benen half opgetrokken, de gitaarzak als hoofdkussen. Hij ligt daar met halfopen mond en ogen en tuurt door de vuile achterruit naar de straatverlichting. In onderbroken strepen van oranje en wit licht flitst ze onaflatend boven 'm weg. Het doet 'm gepeinzen aan een tunnel. Dat zal niet toevallig zijn, dat hij aan een tunnel denkt. Hoe zou Uzelve zijn, liefste? Stelt U het zich maar even voor. Af en toe onderbreken Vandeplusses knarsende gedachten het radde malen doch toch blijven er terzelfder tijd aan de bron van diens bestaan oppervlakkige opvattingen ontspruiten. Af en toe stopt eveneens de hakkelende bus. Het ritueel van optrekken en vertragen en van schakelen en gas geven, brengt Benaar noodzakelijkerwijs in een toestand van rust. Als U zulks tenminste rust kunt noemen, bij iemand die al helemaal is afgepeigerd en uitgeteld. Een bokser die volkomen ineengedeukt uit de ring tracht te kruipen, heeft ongeveer evenveel levenslust in zich als Vandeplusse vandaag de dag van uur tot uur weeral aan den lijve ondervinden mag. En - of hij het nu wil of niet - van kruin tot teen opgebrand, glijdt hij meermaals weg in een schokkende slaap. Het huilen van de bus kruipt 'm in de buik en dan hoort hij hoe de motor van die rammelkast van verderaf en verderaf tekeergaat. Een overvloedige draaikolk van rondzwierende beelden uit een of ander verleden, waarschijnlijk het zijne, en voor 'n gedeelte uit 'n geschiedenis die tot het collectieve geheugen behoort en waaromtrent hij nooit ofte nimmer enig inzicht zal vermogen te verwerven. En dat stampende blik op wielen gaat 'm daar evenmin bij helpen. Desondanks is hij erin geslaagd de illusie levend te houden. Dat hij vooruit gaat. In hoogste versnelling zelfs. Al jankt de motor en davert de gehavende carrosserie bijna van de gammele assen af. En blijven de ramen ternauwernood op hun plaats zitten. Zodoende is het natuurlijk niet moeilijk om maar weer in een soort van slaap te verglijden en hij krijgt een hele resem van projecties op z'n netvlies weergegeven. Gaande van beestmensen die in hun ondergoed de polonnaise dansen, met hoedjes van papier-mâché op hun netjes gekapte haren, van zowel de vette manspersonen als de gelakte vrouwenfiguren, tot pellicule van miljoenen jaren oud waarop een deus-ex-machina gelijk een feniks uit zijn asse verrijst en al feniksend de strijdwagen van Thor beklimt en het paardenspan, geheel vrij van reuma en jicht, door de poorten van de hemelen jaagt. Met, in het kwadraat, de snelheid van het licht. En de fanfare van Lust en Vermaak op de achtergrond. 't Is zondagochtend, kwart voor zeven. Zoals iedere zondagochtend is Vandeplusse op weg naar huis. Met de eerste bus.

En wanneer Benaar wat later het strijdperk zijner huurwoning betreedt, wordt hij door z'n jankende hond besprongen. Na een minutenlange dollemansbegroeting doet Vandeplusse het gareel rond Pavlovs lijf. Hij steekt wat spullen en z'n turnpantoffels in een rugzak en propt een appel en een fles water in z'n jaszakken. Hij schaatst tot aan het station van Temse. Daar neemt hij de trein naar Sint-Niklaas. En daar aangekomen heeft hij geluk. De trein naar Kortrijk staat vertrekkensklaar. Een minuut nadien ligt de hond op de grond en laat Benaar het steeds sneller wegschuivende stadspanorama op z'n moeë gemoed inwerken. Het is thans negen uur vijftien. Vandeplusse blijft wakker. Bereid om de nieuwe dag te melken en de komende nacht af te romen. Slaap uitstellen. De verduivelde dromen zullen moeten wachten. Op de trein ontmoet hij niemand in het bijzonder. Wel ziet hij, wanneer hij in Gent-Dampoort het station verlaat, hoe er pal voor z'n neus een vrouw op de grond valt. Hij dient nog uitermate op te passen of hij struikelt over haar dichtgeklapte benen. En terwijl de hond steeds harder begint te trekken omdat hij dringend moet, schiet Benaar tegen een rotgang langs het voetpad naar de aangrenzende autobuszone. Daar staan drie verwilderde struiken met papbladeren waar Pavlov, zoals de talloze vorige keren, uitgebreid de boel bewatert. Daarna trekken ze beiden verder in de richting van Oostakker. Langs de waanzin van de Afrikalaan, over het kruispunt met de Kennedylaan en dan een stukske over het voetpad langs de ring, dan over een kasseiweg en dan binnendoor via de Groenlaan naar de Goedlevenlaan, tot net voor de beeweg. Daar woont heden ten dage Jojo, de aannemer annex klusjesman annex manusje-van-alles annex pispaal-van-iedereen. Vandeplusse heeft veel sympathie voor deze veertiger en andersom goldt dat al langer evenzeer en ze lieten niet na van om de zoveel maanden mekaar eens op te zoeken. Meestal is het Vandeplusse die naar Oostakker reist. Veelal met de trein als hij de hond meeneemt. Anders de hele weg met de rolschaatsen. Hetgene een gigantische kick betekende voor Benaar. Bij hem zijn de kick en z'n ego, zeg maar z'n ik, volkomen één. Thans echter schaatst hij enkel het stuk vanaf het station tot aan de voordeur van Jojo. Dat korte stukje had wel iets. Veel verkeer en dan rijdt Benaar niet op snelheid. Maar eerder op intuïtie. De hond loopt de gehele tijd schoon synchroon mee. Zoals steeds. Op instinct.

En zo rond half elf die zondag komt Benaar aan in de zonovergoten Goedlevenlaan. Met zompige ogen ziet hoe z’n rubberen vingers de klink van de achterdeur beroeren. Doch tevergeefs. Jojo is niet thuis. Die fladdert ergens rond, snoeverig vlinderend van kroegbloem naar kroegbloem. Dus besluit Benaar van de nood een deugd te maken en op het gemakske naar Sint-Amandsberg te schaatsen. Dat ligt niet ver van hier en dan kan hij daar ineens 's gaan kijken naar het Campo Santo. Op jacht naar kicks en taboes. Want zo is hij. Onbewust van wat ‘m drijft en gestuurd door het onderbewuste.

23-12-2005 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull


25-12-2005
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

Halverwege april tweeduizend en vier, of iets daaromtrent, zat zoals reeds eerder gezegd en geschreven, de achterdochtige aan een tafeltje in haar stamkroeg. Ze roerde afwezig in haar muntthee, prutste dan een rolletje pepermunt open en keek peinzend en bedachtzaam naar de asbak, waarvan de bodem bezaaid lag met tientallen peuken van verscheidene origine. Tevens hing er aan de rand daarvan een muntsigaret in rook op te gaan. Terzelfder tijd zat aan de overkant van de tafel de enige zus van de achterdochtige. Deze zat er zuur en stuurs voor zich uit te zien, ook al in de asbak, en voelde zich veronachtzaamd en daardoor van nul en generlei waarde. Ze kuchte enkele keren kort naeen en beschouwde dan maar verveeld het schermpje van haar gsm. Ook de achterdochtige had thans een gsm in haar rechterhand en wanneer de zus van haar watertje nipte, bracht de achterdochtige bijna krachteloos het onderwerp Vandeplusse opnieuw ter sprake. Ze deed dat bijna woordelijk hetzelfde zoals Benaar het haar die bewuste nacht, nu bijna twee weken geleden, verteld had. De zus roerde zich niet tot op het moment dat de achterdochtige kwam te zeggen dat hij naar het Campo Santo schaatste.

" Het Campo wat? " vroeg ze, voorafgegaan door een kuchje.

" Het Campo Santo. Een kerkhof in Sint-Amands. Hij schaatst van kerkhof naar kerkhof. Da’s ’n hobby, zeg maar, " verduidelijkte de achterdochtige en daarbij keek ze steels op het schermpje van haar gsm. De zus kwam niet verder dan iets in de trant van vreemde hobby maar ’t is dan ook een vreemde kerel. Daarna dronk ze van haar watertje en keek eveneens naar het schermpje van haar gsm waarna ze het glas neerzette en met dezelfde hand zorgelijk over haar bolstaande buik wreef.

" Ja, inderdaad, ja," beaamde de achterdochtige, " naar het Campo Santo schaatst hij. Met z’n hond mee."

En dat dat niet de eerste keer was dat ze dat deden, van hier naar daar kilometers malen, zo onder hun tweetjes. Zoals anderen in de richting van voetbalstadions trekken, of nog anderen naar automobielbeurzen, zo begeeft Vandeplusse zich op regelmatige tijdstippen, louter ter verstrooiing zijner totemgerichte gedachtewielingen, naar kerken, kapelletjes en begraafplaatsen. 't Is misschien niet onmiddellijk dat wat men verstaat onder een gebruikelijke hobby maar voor hemzelve echter schijnt het ruimschoots voldoende. En de genoegdoening die hij telkenmale weer vermag te ontwaren wanneer die oases van overrompelende rust worden betreden, heeft ervoor gezorgd dat hij, tot op de dag van vandaag, aan z'n hobby niet verzaken kan. En omdat hij ten voeten uit een allenigaard is, zijn er niet al te veel mensen op de hoogte van z'n kleine uitstapjes. Toch gebeurt het wel 's dat hij zich verliest in z'n eigen taboejacht en hij geestdriftig ten gehore van iemand die hij vertrouwt de voorbije dag beschrijft.

Zo geschiedt dat ook bij z’n enige goede vriend Jojo, diezelfde avond nog, omstreeks tienen, aan de keukentafel gezeten. Boven de tafel schijnt een koud, wit licht en daarin lijkt alle rondgestrooide troep, van vuile koffietassen over lege borden tot overvolle asbakken, een stilleven van verval en verderf. Dit oorlogstafereel ligt tussen Jojo en Benaar in en terwijl Jojo, driftig rokend, zijn geschoeide voeten tussen een berg borden en een hoop lege verpakkingen schuift, vertelt Benaar uiterlijk beheerst hoe hij zich de dag weer 's op eigengereide koningswijze toe-eigende. En dat, om het in z’n eigen woorden te zeggen, als volgt:

" Op het kerkhof van Sint-Amandsberg was het rustig. 'k Struinde over de paden tussen de grafzerken en zag niet wat er niet te zien viel. Nochtans had 'k de ogen meer dan open en in opperste staat van paraatheid gebracht om wonderen die zouden geschieden onverwijld en onverbiddelijk te registreren. Alle visuele indrukken omtrent een eventueel mirakel dienden immers ogenblikkelijk razendsnel opgeslagen en verwerkt te worden. En terwijl 'k mezelve het bestaan van wonderen gelijk een in het wild wassende wortel voor de neus hield, gaf 'k niet op van doelloos langs de horde overledenen te dwalen. 'k Gevoelde weinig of geen afstand meer tussen ons allen tezamen en zelfs beneed 'k hen als het ware hun iets meer bevoorrechte positie. M'n voeten schuifelden moe en onvoldaan over het okergele grintpad en 't geleek alsof m'n neusgaten dichtslibberden waardoor m'n oren begonnen te fluiten. De materie in m'n hoofd kabbelde al jarenlang en moest, zo stelde 'k 't me voor, na al die tijd al helemaal zijn omgevormd geworden tot een soort van beschimmelde zuurkool. En, onderwijl naar m'n handen kijkende, stuurde 'k m'n voeten. Moeizaam over de aarde, als was moeizaamheid m'n gehele toestand van zijn en daardoor gaandeweg eveneens m'n totale staat van voorkomen. Ongetwijfeld waren het de zonnestralen, ongenadig brandend in m'n rug, die me verderjoegen. Tot aan de zoom van het kerkhof waar beuken en eiken stonden. Zij zorgden voor een band van lommer. Tegen de stam van één der gigantische bomen liet 'k het lichaam rusten en daarna nederzakken tot 'k vaste grond onder het achterste gevoelde. Uit m'n jaszakken haalde 'k de appel en de fles water. Boven m'n hoofd kwetterden verscheidene vogels. Wat verderop hoorde 'k een luid kindergeschater. En, hoe schitterend en schoon dan ook dat alles klonk en doorheen malkander galmde, hoe virtuoos en hoe wonderbaarlijk dan ook, toch sneed het me de adem af. 't Bezorgde me vlijmscherpe steken in het hart en op den duur geleek het werkelijk alsof m'n longen zouden barsten. 't Kostte 'n ongelooflijke inspanning van te blijven luisteren naar al die dingen die leefden en de daarvoor benodigde concentratie en door te maken intensiteit kon 'k niet ophouden.

Pavlov lag z'n piemel schoon te likken toen 'k, na enkele minuten, ruggelings naast 'm plaats nam. Uitgeteld en met de trillende handen over de oren geklemd. Wanneer 'k wat later die bevende ondingen verdierf weg te wringen, was alle geluid geweken. Enkel nog schrapende auto's en een knetterend brommertje reden langs de ingang van het kerkhof voorbij. Volledig lam bleef 'k vanuit het gras de lucht aanstaren. En dat het uitspansel geen horizon bevatte, scheen me het enige dat die bewuste dag een glimlach op eender wiens lippen vermocht te toveren. Want steeds weer was er, middelerwijl, die immer zeurende honger en die niet te lessen dorst, ook al hapte ‘k nu en dan een stuk uit de appel en dronk ‘k geregeld van het water. Daarbovenop ook die gestaag aangroeiende onrust. Die had zich genesteld, nee zeg maar verankerd, in m'n maag en bonsde aldaar met de kadans van een gehalveerd hart. Tot er een soort gezwel ontstond dat zich tot een tiental centimeter onder m'n zonnevlecht een verhardende weg vrat en daar steeds verder aanzwol. Nee, daar was daadwerkelijk geen lievemoederen meer aan. Deze gebeurtenis baarde me, hoe zou 'k nochtans het gaarne ontkennen, nog meer en nog grotere zorgen. Met een aan stellige zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zat in m'n lijf en leden een vaardige tumor te bloeien en te groeien en zich kwaadaardig uit te zaaien om me op het eind van het verhaal onderuit te maaien. En met die wetenschap - en nog het een en het ander - in het achterhoofd gepropt, begaf 'k me steeds opnieuw onder de medemensen. Onderweg naar de doelloosheid. Want wat was er anders dan dolen en dwalen, zonder bestemming? En ondertussen raasde en daasde er vanalles doorheen de Gangesbrede gangen van m'n ineengebeukte gedachtewereld. En het leken wel gedichten, eens de woorden zich aan malkander vastklonken en in zinnen uitmondden. Zeven zinnen in een strofe:"

"En vooraleer 'k het echt terdege doorhad, beving mij een onwaarschijnlijke rust die eindelijk weer van wie weet waar nederdaalde en me beschermend omhulde, nee, me in de nek sprong en me beklemmend omvatte. En in al m'n spontane opluchting kon 'k er noch kop noch staart aan krijgen. Was het een beklemming of toch een bescherming die 'k gewaarwerd? En net op dat moment, al piekerende over de lotsbestemming van de gehele wereld in het bijzonder en die van mezelve in het algemeen, benam iets onnoemelijks me de adem en ging m'n leven daadwerkelijkover in de handen van een mij onbekende entiteit, zo krachtig en efficiënt in haar dodelijkheid dat 'k gevoelde dat 'k een kleine winnende god was, verstikkend in de kleren van een groteske, proletarische rasverliezer. En na de strofe begon er zich een refrein te ontwikkelen. Uitgerekend op het tijdstip dat 'k m'n leven overliet in de nijpende handen van de onzichtbare beschermende belager, kreeg datzelfde refrein vaste vorm. Alles gegoten in één woord, bestaande uit twee lettergrepen en drie keer te reke herhaald, bijna gelijk een Krishnaächtige mantra. De rust die daardoor uiteindelijk over me nederdaalde en me droomsgewijs wegvoer over de zeven wereldzeeën, duurde niet lang en wanneer 'k weer met de voeten op de begane grond belandde, viel opnieuw die sluier van verstikking en teneergeslagenheid over me heen. Alsof 'k in een sneeuwlawine was terechtgekomen, met pakken drijfijs die bovenop me schoven en me met tonnen tegelijk bedolven. Tot 'k me in een stille duisternis bevond waarin 'k geen adem meer kon halen en gewis en zeker dacht dat 'k terplekke sterven zou. Zonder uitstel van executie. Geen spatje medelijden meer van de medemens, nul komma nul goddelijke pardon. En 'k sloot de ogen en lei me neer bij het laatste oordeel en dan eensklaps, voelde 'k een zuchtje lucht en 'k opende verwonderd de kijkers en bemerkte een fijne lichtstraal. En Pavlov lebberde aan m'n neus. En nog altijd hetzelfde smakeloze refrein dat ratelde in m'n rafelige hoofd: " Boete, boete, boete! "

En terwijl Benaar z'n doen en laten in liefdevolle bewoordingen poogt weer te geven, knikt Jojo. En almaar knikkend, tracht die onderwijl iets te zeggen. Een soort van repliek te geven. Maar het valt hem moeilijk om tegen Vandeplusses woordenstroom in te roeien. Men moest die kerel al bijna valium in z'n koffie draaien of 'm een muilpeer verkopen opdat die er het zwijgen toedoen zou. En al knikkende, luistert Jojo niet echt omdat hij onder al dat ritmische geknik veel te veel op onbetaalde rekeningen en flarden levensresten zit te kauwen. Tot Benaar zo-even zelf over de boetes begon.

" Inderdaad, " knikt Jojo, " over boetes gesproken. Er liggen er hier nog twee die dateren van de laatste keer dat je de auto gebruikte. Twee keer geflitst op twintig seconden tijds. Ene keer aan zesenvijftig euro en twintig seconden later aan honderdveertig euro. Proficiat. "

Van zodra Jojo z'n stoel achteruit schuift en de tafel verlaat, valt er een spraakmakende stilte. Hierdoor ruist en suist er vanalles door Benaars kop en ten langen leste deint het gonzende geroezemoes uit in een echoënde proficiat. Proficiat, proficiat en wel zovele proficiats hoort hij thans dat het 'm voorkomt alsof hij eronder bedolven geraakt, onder die golven van gelukwensen. Verdwaasd zit hij dan te kijken op de papieren die Jojo 'm voorlegt. En hij herinnert zich wonderwel die dag. Dat hij met Jojo's auto naar Nederland reed. Dat hij in Terneuzen op het strand stoned stond te razen tegen de aanspoelende baren. 't Had weinig om het lijf en 't was feitelijk al helemaal geen gezicht maar wat het 'm betrof, gold dat geschreeuw op dat moment als de grootst mogelijke noodzaak. Meer zelfs, en daar verdierf hij toch z'n hand voor in 't vuur te steken, weerhield het 'm ervan de ene of de andere dood te knijpen of gewoonweg aan flarden te schieten. En terwijl hij, op dusdanige wijze, tegen de aanstormende zee van z'n gat stond te geven, zaten drie in de zon opdrogende aalscholvers 'm stomverbaasd aan te staren. En Vandeplusse, niet in een toestand om te letten op de wereld, laat staan op aalscholvers of mussen, viel eerst op z'n knieën en daarna op z'n linkerzij. Het hoofd bedekte hij met de armen. Tegen het strand lag z'n neus aangedrukt. Over de vleugels daarvan bolden tomeloos tranen van woede en onmacht. Tientallen schepen voeren voorbij vooraleer Benaar opstond. Thans maar pas kreeg één zijner vochtige ogen de aalscholvers in het troebele vizier. Wapperend met hun vleugels in de wind als regelden ze het scheepsverkeer vanop het strand. Met dat beeld steeds maar in gedachten, reed Benaar terug naar Oostakker. Om de auto te gaan teruggeven. Dat hij niemand zien flitsen had, zegt Benaar tegen Jojo, eerder om de ongemakkelijke stilte te breken dan om iets anders. Dat dat niet moeilijk is, antwoordt Jojo want dat ze tegenwoordig met camera's op palen werken. Vandeplusse fronst de wenkbrauwen. Camera's op palen? Langs de weg? En kon men die dan zomaar losschroeven en meenemen?

" Alsjeblieft, jong, stop met die zever, " gebiedt Jojo en in één moeiteloze ruk raast hij verder, " want, eerlijk gezegd, begrijp ik van dat gedoe waarmee gij bezig zijt geen snars. Wauwelen en beuzelen, ja dat wel, en in the mean time steeds maar verder wegzinken. Doe toch iets zinnigs. Maak iets van het leven dat ge gekregen hebt. Vooruit is de weg, kerel, altijd vooruit. Niet omzien en niet opzien. Focussen, dat is wat gij moet doen, gij lammeling. Fucking focussen. "

Benaar Vandeplusse zit doodstil naar Jojo te kijken. Die is kwaad. Het is geweten dat hij zijn woordenschat dan gaat uitbreiden met Engelse termen en uitdrukkingen. Jaja, die Jojo was behoorlijk uit zijn hum gedraaid geraakt. En Benaar weet niet hoe hij in deze situatie dient te reageren. Mag hij nu geen woord meer zeggen of moet hij ingaan tegen hetgene hij net te horen kreeg? Moet hij vertellen over z'n plannen of gewoonweg als een dief in de nacht verdwijnen, zonder een bericht achter te laten? Zou hij misschien eerst nog een slaapplaats krijgen toegewezen en morgenvroeg eventueel een ontbijt kunnen meepikken?

En terwijl Benaar zwijgt en Jojo zwijgt en ze beiden sigarettenrook in de rondte blazen, valt er geen geluid te horen. Uitgesproken dat ellendige zwijgen kan Benaar, hij weet zelve niet waarom, niet langer meer verdragen. De stilte maakt hem bloednerveus. Hij houdt van geluidloosheid maar niet wanneer die hangt tussen twee vrienden die elkaar reeds langere tijd dienden te missen. Dus begint Benaar opnieuw te vertellen, al was het maar om de spanning te breken:

"Nadat 'k 't Campo Santo achter me liet, schaatste 'k weer in de richting van jouw huis. Maar alvorens hierheen te komen, liep 'k eerst drie keer na mekaar blootsvoets de beeweg. In de prachtige kerk aldaar zong een vrouwenkoor paradijselijke aria's. 'k Stopte voor het hek van hotel de Lourdes, naast de basiliek en betrad het bijna lege terras. Het was zeven uur, de zon straalde nog behaaglijk en 'k zocht me een plaatsje uit, me koesterend in het warme licht. Tafel achttien. De ober bracht een koffie met een kannetje melk en een speculaaskoekje. Drie tafeltjes verderop zat een oudere man, in het gezelschap van een jonger koppel. Overduidelijk was hij een priester die op dat moment aan het tafeltje het hoge woord voerde. Het koppel luisterde ogenschijnlijk ademloos, maar eigenlijk stierlijk verveeld, toe hoe de geestelijke verhaalde over de engel en over de kracht van de engel die in het water daalde en dat de eerste die na de engel het water indook, de kracht van de engel in zich zou voelen vloeien. En de eerste die na de engel ging, was de lamme. En de lamme kon terug bewegen. De truc werkte. God zij geloofd. Daarop zweeg de priester. Twee duiven vlogen over de hoofden van het drietal heen en roekoeden luid. Niet alleen ikzelve en het gezelschap drie tafels verderop hieven de hoofden doch ook de twee kinderen, in de speeltuin achteraan op het terras, staakten hun spel en volgden de vlucht van de Turkse tortels. Aan een ander tafeltje, tegen de gevel van het hotel, zaten een man en een vrouw in hetzelfde fietsplunje. Ze waren bezig met sigaretten te roken en nietszeggend voor zich uit te staren. 't Was uiteindelijk net dat nietszeggende dat me aansprak. 'k Herkende daarin gehele brokken van mezelve. Het deed me niets. Het wond me niet op. Het bracht me niet van m'n stuk. Het deed niets anders dan dat 'k me erbij neerlei. Bij het onomkeerbare, in het verderf en onder de absolute wetten van het verval gaf 'k me alzo over aan de ijzeren ketenen van de totale ineenstorting. En, ofschoon 'k glimlachte tegen de zon die zachtjes verderzonk achter de bomen, brandden de tranen achter m'n geloken oogleden. Nadat 'k daar zo'n tijdje zat, sloeg de kerkklok één keer. Om aan te geven dat het half acht werd. De merels floten hun avondlied, de mussen sprongen van tak naar tak en de koolmezen flitsten in en uit het gebladerte. Het koor bleef sterk zoemend op de achtergrond aanwezig. De koffie was koud geworden. Hoewel niets nog klopte, schenen enkel de auto's op de parking me fout toe. Zij blonken uit in het blinken, zij droegen hun duurte als een lelijk harnas dat niks natuurlijks in zich herbergde. Enkel de boomtoppen en die ene smetteloos witte wolk in de voor de rest knalblauwe lucht weerspiegelden in de vensters van de geparkeerde wagens. En dat, ja precies dat, zette de toon voor de rest van de avond. Het terras was allang leeg wanneer de ober naar me toekwam en me er, zeer professioneel overigens, op wees dat het hotel ging sluiten. 'k Opende de ogen en betaalde de koffie. Dertig seconden later bevond 'k me op de verlaten parking. En, van zodra 'k zag dat door de wijzers van de klok tien na acht werd aangegeven, viel het hek na me in het slot. De ober kuchte, schraapte de keel en spuwde in het zand, op de voet van de taxus. Net op dat ogenblik fietste er een fiere vader voorbij. In het stoeltje achterop zat er een vijfjarig jongetje met wild wit haar. Z'n ogen keken fier naar de statige figuur die met de benen de fiets uit volle macht huiswaarts duwde. De vader keek even achterom en in z'n ogen glommen, wanneer hij de ogen van z'n kleine zag, zoveel trots en liefde en bescherming en beklemming tegelijkertijd dat 'k er tranen van in de ogen kreeg en op slag stond te schreien als een kleuter. Voor eventjes maar. Voor heel eventjes, echt waar. Daarna maakte het wenen plaats voor een onverschilligheid die keihard aankwam. 't Was de enige manier, leek het me, om de aarde en haar uitwassen het hoofd te bieden. En om er niet volledig aan ten onderen te gaan. En terwijl 'k langzaam verder wandelde, drong er een visioen binnen, in m'n moegetergde hoofd. In die dagdroom zag 'k een enorme oceaan waarin vele stippen merkbaar waren. 't Geleken eerst een soort wormen en daarna zag 'k die vlekken voor zeehonden doch op den duur wist 'k wat het was. Het waren allemaal mensenhoofden. Kleine en grote. En één van die hoofden, wist 'k stellig, was het mijne. Dat hoofd bleef voorlopig boven water, zij het ternauwernood. Er hoorden tevens benen bij, die onder water stampten en trapten om de romp waartoe zij behoorden, te verhinderen van te zinken. Terwijl de armen heel snel op en neer spartelden. En al die wilde bewegingen en al die moeite enkel en alleen om dat hoofd boven water te houden. In die enorme oceaan die onder de onmetelijke mantel van haar uitgestrektheid het eeuwenoude lijden van iedereen en de gehele wereld onderdak bood.

Van zodra het visioen uit m'n hoofd week, zag 'k hoogbejaarden die voetje voor voetje voortschuifelden, langs de beeweg, langsheen de kerk. Ook zag 'k kinderen. Sommigen in een rolstoel. Anderen zich voortbewegend terwijl ze zich van al hun krachten bedienden. Waarbij ze bewegingen gebruikten die bijna op dansgedragingen geleken. En die hele bende trok voorbij en elkeen van hen bewoog zich verder volgens een individueel aangemeten patroon. Niemand van hen had oog voor het zweet dat traagjes vanonder m'n oksels liep. Niemand van hen had in de gaten hoe de tranen zich immer stormachtiger opdrongen. Hoe m'n wangen nat werden onder zuinig stromend oogvocht waarin het mangaan kleine strepen trok door het vuil op de huid mijner gelaat. En terwijl de karretjes piepten wanneer de meute andersvaliden zich verder verplaatste, kreeg 'k een kersvers idee. En terwijl die hele meute miserie allemaal samen in vier autobussen werd geleid, geleek het me thans klaar en duidelijk en wist 'k wat me toe doen stond. De lamme moest weg van de beeweg. De lamme moest naar zee."

Wanneer Benaar dan weer voor langere tijd de bek dicht houdt, valt het hem op dat het kader waarin z'n belevenissen van die dag in een gezellige vertelling worden uitvergroot, geen grimas op Jojo's gelaat weet te goochelen. Laat staan dat het de verstilde koleirigaard voorlopig zou weten te ontroezen uit zijn onderhuids sluimerende razernij. In Benaars hoofd ruist het thans als nooit tevoren. En als hij zichzelve niet tegenhoudt, dan zal hij beginnen zingen. Over misverstanden en verwachtingen. En over konijnentanden en machtsringen. En hij zou het Jojo in zijn beide oren draaien. Dat ge de minne moet strelen en dat ge alle puin en gruis uit het hart en de kop moet wringen. Doch, Jojo die ziet er niet uit gelijk ene die sito presto een liedje te berde gaat brengen. Die zegt dan ook, vlakaf:

" Ik kruip in mijn bed. Tot morgen. "

Nog geruime tijd blijft Benaar zitten. Dan glijdt hij stilletjes van de stoel af en laat zich neerploffen in de zetel. Z'n eigenste zetel dan nog wel, die twee weken geleden door Jojo was opgehaald geworden. Eens hij daarin neerligt, is het een beetje gelijk thuis en wordt hij thans pas gewaar hoe doodmoe hij feitelijk z'n lijf en leden van punt a naar punt b plaatst. En hij mijmert nog even verder over de kwikzilveren Jojo. De man die een populaire krant leest, luistert naar nietszeggende muziek, langs de kijkbuis de grootste pulp zomaar z'n leefkamer laat instromen en zich 's anderendaags, met de beste wil van de ganse wereld, niks meer weet te herinneren van z'n gedroomde dromen. Hij die niet kent het fijne geluid van een knisperende puntenslijper rond een draaiend potlood. Hem blijft verstoken de genoeglijkheid van gewoon op een bankje te zitten, in de zon en te genieten van de lucht en de vogels. Hij weet zich geen houding te geven wanneer hij een andersvalide aan het oog rijgt. Hij zegt dat het een gehandicapte is die hij heeft gezien en hij zegt dat daarbij heel stilletjes en met een zuur gezicht. Alsof hij er altijd al vies van was geweest. En hij begint te verdikken, vooral de laatste jaren is het er flink op vooruit gegaan, en af en toe herdenkt Jojo de enige exploten uit zijn vervlogen jeugd. Toen hij nog aan de lopende band scoorde, als centrumspits van Sint-Antonia, nu al zo'n vlotte zestien jaar geleden. Hij was de grootste goalgetter die ze daar ooit in hun rangen hadden gehad doch ondanks dat zat hij later maar al te vaak op de bank. Daar zijn conditie niet je dat was en hij niet echt scherp oogde. Gaandeweg kreeg hij het etiket van traag, dik en lui opgeplakt. Maar naast traag en lui was ook onvoorspelbaar geniaal een deel van zijn voetbalverstand. Verder geraakt Benaar niet in de minutieuze ontleding van Jojo's gedragspatroon. Omdat de slaap 'm overmant. In z'n eerste droom ziet hij iets paars en iets groens en daarna neemt hij waar hoe het paarse zich ontpopt in een groteske burgerplaag en daarbij duwen ze iedereen in de tang en het groen aan de kant. De dromen nadien worden alleen maar erger.

25-12-2005 om 00:00 geschreven door Criétiff Peepull







gastenboek
  • cialis und herzproblem
  • apcialis uk cheap delivery
  • user reviews on cialis
  • acheter cialis levitra
  • gnrique du cialis en franc

    laat maar weten wat u denkt als u denkt dat u iets weet, waarvoor dank.


    Foto

    Eviva de cinema en leve de regen, hiep hiep hoera voor al die blablabla en voor hen die worden doodgezwegen!!!
    Foto

    In deze tijden van oplichting en verduistering is het uit pure noodzaak dat 'k zing...
    Foto

    Wat is er erger dan de creativiteit van een handelaar? De leugens en het zelfbedrog, dat is toch zonneklaar...
    Foto

    hei, gecorrumpeerde commerçant, blijf met je fikken van m'n kind, schreeuwde 'k tegen de wind...
    Foto

    Niet zelden zijn zij die altijd al gelukkig zijn geweest, de armsten van geest...
    Foto

    Wanneer de liefde de leegte begint te zegenen, begint 't in 't donker lichtjes te regenen.
    Foto

    Aardig bij de tijd: vaardig in onrechtvaardigheid!
    Foto

    Danke danke dank u wel, afdanken die papa en liefst heel snel, nietwaar misschien, mama tuttebel???
    Foto

    Jantje klopte d'er altijd op... op de kindjes hunne kop
    Foto

    Jantje was dan ook niet emotioneel intelligent en werd dan maar advocaat, de voddenvent
    Foto

    Later ging Jantje in de dorpspolitiek en zo werd het hele dorp ziek
    Foto

    Op het allerlaatst mocht hij niet meer met de auto rijden wegens overmatig drankmisbruik, tja, ze gaat zolang te water t
    Foto

    De verstoten vader droomt z'n enige meisje rauw tot 'n fantastische jonkvrouw en die droom droomt hij met alle macht van
    Foto

    Benaar kreeg het niet gezegd hoe iedere volle minuut een half uur geleek en hij kreeg het evenmin uitgelegd waaraan hij
    Foto

    Vooruit of terug in de tijd... Benaar leeft plichtsbewust z'n gebenedijde Benarigheid en dat dan langs geen kanten in ka
    Foto

    Er zijn zo van die dagen, er zijn zo van die dingen: Benaars onbedaarlijke bedenkingen monden steevast uit in die ene le
    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Zoeken in blog


    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     

    E-mail Benaar

    Druk op onderstaande knop om 'm 't eender wat te laten geworden...


    Blog als favoriet !

    Archief per week
  • 26/06-02/07 2006
  • 19/06-25/06 2006
  • 12/06-18/06 2006
  • 05/06-11/06 2006
  • 22/05-28/05 2006
  • 15/05-21/05 2006
  • 08/05-14/05 2006
  • 01/05-07/05 2006
  • 24/04-30/04 2006
  • 10/04-16/04 2006
  • 03/04-09/04 2006
  • 27/03-02/04 2006
  • 20/03-26/03 2006
  • 13/03-19/03 2006
  • 06/03-12/03 2006
  • 27/02-05/03 2006
  • 20/02-26/02 2006
  • 13/02-19/02 2006
  • 06/02-12/02 2006
  • 30/01-05/02 2006
  • 23/01-29/01 2006
  • 16/01-22/01 2006
  • 09/01-15/01 2006
  • 02/01-08/01 2006
  • 25/12-31/12 2006
  • 19/12-25/12 2005
  • 12/12-18/12 2005
  • 05/12-11/12 2005


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs