Westerse esoterische en filosofische kennis--verrijk je denkwereld
Inhoud blog
  • 400ste verjaardag geboorte van Franciscus, Mercurius van HELMONT
  • Baruch de Spinoza (1632-1677): Ethica
  • JACOB BöHME : filosoof en mysticus
  • GNOSIS ; evolutie
    Zoeken in blog

    Zoeken in blog

    Foto
    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Dropbox

    Druk op onderstaande knop om je bestand naar mij te verzenden.

    Westerse esoterische en filosofische kennis-- verruim uw denkwereld
    Westerse esoterische en filosofische kennis--verruim uw denkwereld
    Westerse esoterische en filosofische kennis
    Zoeken in blog

    {TITEL_VRIJE_ZONE}
    {TITEL_VRIJE_ZONE}
    ----------------------------------
    Of jy seëvier of misluk,
    of jy uithou of sterf,
    dit hang meer af van 
    wat jy aan jouself doen
    as wat die wêreld aan
    jou doen.
    ( spreuk in Afrikaans- Jim Collins)
    -------------------------------------------------------
    WIJSHEID
    esoterische,gnostische en andere filosofische kennis
    19-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De smaragden tafel -hermetica
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De smaragden tafel is een esoterische tekst waarvan de oudheid nooit is vastgesteld, toegeschreven aan één van de grote figuren uit de antieke geschiedenis, de mythische Hermes Trismegistus.

    Hermes is de Griekse naam voor de Egyptische god Thoth, van wie gezegd wordt dat hij de uitvinder is van de geneeskunde, de rechtspraak, de kunsten, de wiskunde, de muziek, de alchemie, de astrologie, de dichtkunst en het schrift.  Trismegistus kan  als mythisch beschouwd worden omdat het waarschijnlijk altijd een open vraag zal blijven of één of vele auteurs verantwoordelijk zijn voor de oorspronkelijke hermetische teksten. Men zegt wel dat deze tussen twintig en zesendertigduizend in getal zijn, al zijn de meeste tot op heden niet bewaard gebleven.

    Maar afgezien van de oorsprong is het belangrijk om iets te begrijpen over de leer van Hermes, niet alleen omdat die ons iets vertelt over de gemeenschappelijke intellectuele erfenis van de mensheid, maar ook omdat die tot ons spreekt over wat we tegenwoordig node dienen te horen: onze relatie met het Ene.

    ‘Zo boven, zo beneden’ is een gedeelte van een op het smaragden schrijftablet van Hermes gegraveerde verklaring. Hoewel de herkomst voor ons niet is te achterhalen, wordt gezegd dat de ideeën ervan voortkomen uit de mysterietraditie van Thoth, de Egyptische god van wijsheid die de Grieken Hermes Trismegistus noemden, de ‘in drie opzichten grootste’. De leringen daarvan hebben eeuwenlang het vervaardigen van grote kunst- en wetenschappelijke werken geïnspireerd en de formule gegeven waardoor gewoon metaal kan worden omgezet in goud en de menselijke natuur in goddelijkheid.

    Quod est inferius est sicut quod est superius
    “Wat lager is, is zoals wat hoger is

    et quod est superius est sicut quod est inferius
    en wat hoger is, is zoals wat lager is”;

    Al kan de uitspraak ‘zo boven, zo beneden’ voor de hand liggend lijken, de toepassingen en de wijsheid en wonderen die ze met zich meebrengt zijn verborgen in de volledige verklaring:

    Het is waar, geen leugen, zeker, en je kunt erop vertrouwen: wat beneden is, is als dat wat boven is, en wat boven is lijkt op dat wat beneden is om de wonderen van één ding te volbrengen. Zoals alle dingen werden voortgebracht door tussenkomst van één wezen, evenzo werden alle dingen uit dit ene voortgebracht door aanpassing. De vader ervan is de zon, de moeder ervan de maan. Het is de oorzaak van alle volmaaktheid over de hele aarde. Zijn macht is volmaakt als het in aarde wordt omgezet. Scheid de aarde van het vuur, het subtiele van het grove, en doe dit voorzichtig en met inzicht. Stijg met volle aandacht van de aarde op naar de hemel en daal dan weer af naar de aarde, en breng de kracht van lagere en hogere dingen samen; zo zal je het licht van de hele wereld bezitten en alle duisternis zal van je afvallen. Dit ding heeft meer geestkracht dan de geestkracht zelf, omdat het al het subtiele zal weerstaan en alles wat massief is zal doordringen. De wereld werd erdoor gevormd.

    Hier wordt ons verteld dat wat boven is en de weerspiegelingen ervan beneden, voortbrengsels zijn van één ding of wezen. Er is dus geen essentieel verschil tussen tegengestelden, zoals wat hoger is en wat lager, tussen hemel en aarde, verleden en heden, jong en oud. Elk is een deel van één wezen, volgt dezelfde wetten en gedragspatronen, en put kracht uit dezelfde bron.

    Door na te denken over deze ideeën van ‘beneden af’ (van de voertuiglijke, de stoffelijke kant van het bestaan), of van ‘boven af’ (vanaf het spirituele), ontdekken we dat in ieder stadium van het proces van evolutionaire ontvouwing de innerlijke/bovenste kenmerken naar buiten worden gebracht. En dat ieder levend wezen, ook wijzelf, een ‘schatkamer’ is van potentieel goede eigenschappen en wijsheid waaruit – zoals we weten – in tijd van nood kan worden geput! Onder de druk van een ramp wijzen heldendaden, vrijgevigheid en creativiteit op het naar buiten komen van innerlijke mogelijkheden. Dit treedt overal in de natuur aan de dag – waarbij alles dezelfde wet volgt – zoals duidelijk zichtbaar was na de stortregens die de dorre woestijn van Death Valley in Californië veranderden in een kleurrijke tuin. De overvloed aan bloemen en insecten die daar in tientallen jaren niet waren gezien toont de rijkdom die onder de oppervlakte van alle levensvormen een winterslaap houdt.

    Als we deze innerlijke mogelijkheden erkennen, worden we geprikkeld om te proberen oplossingen te vinden voor anders ‘onoverkomelijke’ problemen en antwoorden te zoeken op ‘onbeantwoordbare’ levensvragen. Als we ons bijvoorbeeld afvragen wat er na de dood gebeurt, kunnen we onderzoeken wat er gebeurt gedurende de slaap, de tweelingbroer van de dood. Of om te weten hoe deze planeet of dit melkwegstelsel tot stand kwam, kunnen we onderzoeken hoe wij ontstonden, want dezelfde modellen zijn overal van toepassing. En hoe zijn wij ontstaan? Als we ons wenden tot de oude mysterietraditie ontdekken we dat het spirituele zelf na terugkeer van zijn reis in andere bestaanstoestanden, bij iedere nieuwe geboorte met een lading zaaisels uit het verleden terechtkomt in de omgevingsomstandigheden van vroegere contacten. Bij het binnenkomen in deze aardse omgeving wordt het Zelf aangetrokken tot zijn toekomstige ouders en het bouwt na de conceptie op een heel wonderbaarlijke manier een lichaam op dat geschikt is voor het doel van dit nieuwe leven. Na de fysieke geboorte gaat zijn groei verder, maar nu onder bewustere leiding, tot de dood het bevrijdt van zijn opsluiting in een lichaam. Als we deelhebben aan deze gang van zaken en die gadeslaan bij bloemen, vogels, mensen, planeten en melkwegstelsels, kunnen we niet anders dan vaststellen dat Hermes gelijk had: één model, één wet, geldt overal.

    Of misschien denken we aan de toekomst – aan wat ons en de mensheid te wachten staat. Opnieuw werpt de grondstelling van Hermes licht op onze vragen en herinnert hij ons eraan dat de toekomst (het grotere en onbekende) een weerspiegeling en herhaling is van het verleden en het heden (het kleinere en bekende). De energiezaden van de gedachten en daden die we in het verleden hebben gezaaid zullen ons vandaag en morgen hun vruchten brengen. Als we ons leven of dat van de aarde willen veranderen, als we een mooiere toekomst willen scheppen en een prettig verblijf na de dood, hoeven we dus alleen maar hier en nu onze gedachten te verbeteren.

    Voor hen die een analytisch verstand hebben is ‘zo boven, zo beneden’ de wet van de analogie die in ons leven de uitzonderlijke vooruitgang van kennis en het comfort heeft gebracht die we tegenwoordig bezitten. Voor mystiek aangelegden maakt de gecodeerde verklaring op het smaragden schrijftablet hun ziel wakker en leidt naar de ontdekking van de mysteriën van het leven, de steen der wijzen, en het levenselixer. Deze eeuwenoude woorden verbergen en openbaren esoterische wijsheid en de herscheppingsprocessen van spirituele training en ervaring die ons de weg kunnen wijzen en ons kunnen helpen om één te worden met onze innerlijke goddelijkheid. Daarin te slagen kan worden omschreven als het bereiken van verlichting, Shambala of het Koninkrijk der Hemelen. Iedereen die dit volbrengt wordt, zoals Hermes Trismegistus laat doorschemeren, wijs, liefdevol en blij in de drie werelden – de aarde, de verstandelijke en de spirituele – waar deze verheven waarheid, zo eenvoudig en zo duidelijk, licht werpt op de mysteriën van het leven. ( Bron: Eloise Hart)


    De hermetische traditie ontleent haar naam aan Hermes Trismegistus en haar inhoud aan de aloude wijsheid, het onderwerp van de vroege theosofische geschriften. De leer van Hermes is, net als de leer van Pythagoras, de Kabbala en de leer van Plato, gebaseerd op het denkbeeld van een zeer nauwe verbinding tussen geest en materie; tussen de mens en de natuur; tussen de macrokosmos en de microkosmos: en zij neigt ertoe deze dualiteiten te beschouwen als aspecten van een overkoepelende eenheid. Tijdens de vijftiende-eeuwse Renaissance probeerde een aantal wetenschappers en filosofen samen te vatten wat de aloude wijsheid voor hen betekende. Zij trachtten onder andere aan te tonen dat deze tradities elkaar niet alleen onderling verrijken, maar dat zij min of meer de takken van een gemeenschappelijke boom voorstellen, een gemeenschappelijke geesteshouding, de philosophia perennis.

    In 1463 vertaalde Marsilio Ficino het Corpus Hermeticum vanuit het Grieks in het Latijn. Hiervan vertegenwoordigt de Smaragden Tafel zoiets als een kroonjuweel, waarbij deze ‘in zijn mysterieuze passages alle occulte wijsheid van de ouden over goddelijke handelingen bij het scheppen van de wereld in zich besloten houdt…

    De centrale lering van de Smaragden Tafel kan worden uitgedrukt in vier punten, die bijna woordelijk uit de tekst te halen zijn:

    1. Dat wat beneden is, is zoals hetgeen boven is en dat wat boven is is zoals dat wat beneden is, om de wonderen van slechts één ding te doen.

    2. En zoals alle dingen ontstaan zijn en voortgekomen uit één door de bemiddeling van één: zo worden alle dingen geboren vanuit dit ene ding door aanpassing.

    3. De vader van alle volmaking in de hele wereld is hier. Zijn kracht of macht is volledig als zij veranderd wordt in aarde.

    4. Scheid de aarde van het vuur, het subtiele van het grove, mild en met grote ijver… Aldus zult u de glorie krijgen van de hele wereld en daardoor zal alle onduidelijkheid/verduistering verdwijnen.

     

    19-09-2009 om 21:30 geschreven door Philippus  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (4 Stemmen)
    22-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.EPOS Gilgamesj
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het Gilgamesj-epos

     

    De zoektocht van de mens die gaat twijfelen aan vanzelfsprekendheden en gevestigde opvattingen en die antwoorden probeert te vinden op de vraag naar het waarom.

     

    Het Gilgamesh-epos, ongeveer 4000 jaar oud, beschrijft deze zoektocht met een prachtig eindpunt heeft met de strofen:

    "Ik, die alles gezien heb, zal het bekend maken aan de volkeren
    Ik zal over hem die dit alles ervaren heeft onderwijzen
    gelijk Anu (de vader der goden) hem de kennis van het Al verleende
    Hij aanschouwde de Geheimen en ontdekte het Verborgene
    Hij heeft bericht van de tijd vóór de zondvloed
    Hij heeft een verre tocht ondernomen vol moeite en verdriet
    Maar kwam tot rust
    Waarna hij al zijn zwoegen op stenen tafelen grifte" 

     Naast zijn zeer menselijke thema’s van vriendschap, moed, het probleem van de dood en de betekenis van het leven, is het ook een inwijdingsverhaal over de zoektocht naar verlichting, de onthulling van goddelijke mysteriën, de dualiteit van de mens en de evolutionaire ontvouwing van onze geestelijke natuur. In het verhaal liggen de kosmologie en andere metafysische leringen van de oude heiligdommen besloten.

    Gilgamesj is bedoeld om als een uitgebreide metafoor te worden gelezen, een spirituele biografie, die evenzeer onszelf betreft als de Soemerische heldenkoning. Het feit dat het epos bijna 4000 jaar overbrugt als het tot ons spreekt, doet ons op krachtige wijze herinneren aan de tijdeloosheid en het belang van het oude spirituele pad.

     

    Verduidelijking

     

    Het Mesopotamische Gilgamesj-epos is een van de oudste en meest aangrijpende verhalen die zijn geworteld in de oude wijsheidstraditie van de mensheid. Bijna drie millennia lang werd ernaar verwezen, maar met de komst van het christendom ging het in de twee millennia daarna vrijwel verloren. In onze tijd leerde men Gilgamesj pas kennen nadat de eerste spijkerschriftfragmenten van zijn verhaal uit de bibliotheek van de grote Assyrische koning Ashurbanipal, die in de zevende eeuw v.Chr. regeerde, in 1853 in Ninevé werden opgegraven. Er ging echter bijna twintig jaar overheen voordat de kleitabletten door George Smith van het British Museum werden ontcijferd. Op 3 december 1872 maakte hij voor de pas gevormde Society of Biblical Archaeology bekend dat hij ‘tussen de Assyrische tabletten . . . een verhaal over de zondvloed had ontdekt’ in een van de latere episoden van het verhaal. Dit wekte aanzienlijke belangstelling en kort daarna werden meer fragmenten van Gilgamesj opgegraven, zowel te Ninevé, als in de ruïnes van andere oude steden.

     

    Na bijna 150 jaar archeologie en geduldig onderzoek is men het er in het algemeen over eens dat de zevende-eeuwse tabletten, die waren geschreven in de Semitisch Akkadische taal, een kopie zijn van een ‘standaardversie’ van 12 tabletten die dateren van ongeveer 1200 v.Chr. en die waren samengesteld door een Babylonische priester genaamd Sin-leqi-unninni. Deze versie is op haar beurt een samenvoeging en herziening van vroegere Babylonische tradities die zelf weer zijn geworteld in een aantal Soemerische verhalen die eeuwen eerder in het derde millennium zijn geschreven. Omdat noch de Soemeriërs noch de Babyloniërs geschiedenis schreven in de moderne zin van het woord, is nauwkeurige datering moeilijk, en we weten evenmin met zekerheid waar de oorspronkelijke epische versie eigenlijk vandaan kwam en wanneer zij werd geschreven.

    Gilgamesj is een menselijk verhaal en het begint met zijn allereerste begin, niet met het verhaal van het ontstaan van de kosmos dat niettemin aan het epos ten grondslag ligt. Hoewel tot nu toe geen Soemerische  scheppingsverhaal is gevonden, heeft men er provisorisch één gereconstrueerd. Kort samengevat ontvouwen de goden en godinnen zich uit het naamloze goddelijke mysterie als volgt: in het begin was er An (in het Babylonisch Anoe), de eerstgeborene uit de oerzee, d.w.z. de wateren van de Ruimte. Hij is voorvader van de goden en heerser van de hemel voorbij de hemelen. Zoals de Griekse Ouranos was hij verenigd met Aarde (Ki) en verwekte Enlil, de Heer van de Lucht, de adem en het woord en ‘de geest van het hart van Anoe’. Enlil verwekte de maan, Nanna/Suen (in het Babylonisch Sin) en Nanna op haar beurt verwekte twee heel belangrijke godheden in het Gilgamesj-epos: Oetoe (Sjamasj), de zon, de alwetende god van rechtvaardigheid; en Inanna (Isjtar-Venus), de Koningin van de Hemel, de godin van de Liefde en de Strijd. Andere hoofdrolspelers zijn o.a. Enki (Ea), een ‘zoon van Anoe’, heer van de Aarde en de waterige Afgrond, ook de Heer van Wijsheid en een medeschepper en weldoener van de mensheid; en Aroeroe (‘zaadlosmaker’), zuster van Enlil en godin van de schepping (‘vrouwe van de stilte’).

     

     

    Het verhaal

     


    Gilgamesj was ‘hij die de afgrond aanschouwde. Hij was wijs en wist alles; Gilgamesj, die geheime dingen had gezien, opende de verborgen plaats(en) en bracht een verhaal over de tijd van vóór de Vloed – hij bereisde de weg, was moe en uitgeput van de arbeid, en na zijn terugkeer graveerde hij zijn verhaal in steen.’Toen de goden Gilgamesj schiepen, ontwierp de Grote Godin (Aroeroe) het beeld van zijn lichaam; de hemelse Sjamasj, god van de Zon, voorzag hem van schoonheid, terwijl Adad, god van de Storm hem moed schonk. Zijn gestalte was weergaloos: zijn lengte was ongeveer 5,50 meter, zijn borstomvang ruim 2 meter. ‘Voor tweederden was hij goddelijk, voor eenderde menselijk’ – Gilgamesj is in wezen geestelijk, maar nog niet volkomen vergoddelijkt.

    We ontmoeten de machtige Gilgamesj eerst als de jonge en weerspannige koning van Oeroek, die vooral bekend is omdat hij de muren van die stad en haar binnenste heiligdom heeft gebouwd, de tempel van Anoe en Isjtar. De muren bestonden uit in de oven gebakken steen en rustten op een fundering die door de zeven wijzen was gelegd, koningen van vóór de vloed die de mensheid de kunst van beschaving hadden geleerd. Oeroek wordt beschreven als een drievormige stad die werd beveiligd door een poort met zeven grendels, en bestond uit 1) de eigenlijke stad, 2) de boomgaarden en 3) de kleiputten, die overeenkomen met geest, ziel en lichaam. Steden waar een goddelijk koningschap heerste werden door de Mesopotamiërs voorgesteld als aardse weerspiegelingen van tevoren bestaande hemelse modellen die werden bewoond en bestuurd door goden. De kosmos is een staat: zo boven, zo beneden.

    Als zoon en held van Oeroek was Gilgamesj beroemd, machtig, en nam het voortouw zoals een leider dat behoort te doen, terwijl hij toch achteraan loopt omdat hij het vertrouwen van zijn broeders heeft. Toch kon niemand binnen of buiten de stad de hartstochtelijke kracht van hun jonge beschermer weerstaan. De mannen van Oeroek waren binnenshuis verbolgen: ‘Gilgamesj laat zijn vader geen zoon na; zijn lust laat geen bruid aan haar bruidegom; toch is hij de herder van de stad, sterk, knap en wijs.’ De grote god Anoe hoorde hun jammerklacht en riep tot de moeder van de schepping: ‘Jij Aroeroe, die de mensheid schiep, schep nu een tweede beeld van Gilgamesj: moge het beeld gelijk zijn aan de onstuimigheid van zijn hart. Laat de twee met elkaar strijden, zodat er vrede zal heersen in Oeroek.’

    Toen Aroeroe dit hoorde, vormde zij een beeld van Anoe in haar hart. Ze waste haar handen, kneep de klei eraf en wierp deze in de wildernis. Aldus schiep zij de dappere Enkidoe, een strijder gelijk de oorlogsgod Ninoerta. Zijn hele lichaam was dicht behaard, zijn hoofd bedekt met het lange haar van een vrouw. Hij kende mensen noch een vaderland; hij was gekleed in het gewaad van Soemoeqan, de god van het vee en de wilde dieren. Hij rende met de gazellen door het gras; hij dronk samen met de wilde dieren aan de waterpoelen. Dit was de oorspronkelijke mens – zoals de tekst aangeeft, ‘de-mens-zoals-hij-was-in-het-begin’ – en vertegenwoordigt de vroegste menselijke rassen vóór de tijd dat denken en zelfbewustzijn waren ontwaakt.

    Op een dag ontmoette een sluipjager Enkidoe van aangezicht tot aangezicht bij een waterpoel. Verstijfd van angst ging de jager naar huis en vertelde zijn vader over de machtige man in de bergen die de putten dichtgooit, de vallen kapotmaakt en de dieren laat ontsnappen. De vader gaf zijn zoon de raad naar Gilgamesj in Oeroek te gaan. ‘Vraag hem je een tempelcourtisane te geven, zodat de wilde man zal worden bedwongen door de macht van een vrouw. Als hij de volgende keer naar beneden komt naar de poel om te drinken, zal hij haar omhelzen, en daarna zullen de wilde dieren hem verstoten.’ En zo gebeurde het – hij bracht zes dagen en zeven nachten door in vereniging met de courtisane. Toen hij genoeg had van haar charmes, richtte Enkidoe zich weer tot zijn dieren, maar ze verspreidden zich en gingen de andere kant op.      Enkidoe probeerde hen achterna te rennen, maar zijn knieën begaven het. Hij werd zwak; hij kon niet meer zo hard lopen als tevoren, ‘toch had hij nu kennis en een grotere denkkracht’.

     

    Gilgamesj, 8ste eeuw v.Chr.,
    Paleis van Sargon II, Khorsabad

     

     

    Enkidoe keerde zich tot de courtisane. Ze sprak; en toen ze sprak, hoorde hij (bewust en met begrip): ‘Je bent schoon geworden, gelijk een god, Enkidoe. Laat me je daarom naar het hart van Oeroek brengen, naar de tempel van Anoe en Isjtar, waar Gilgamesj zich bevindt.’ Enkidoe stemde in, hoewel hij pochte dat hij in Oeroek luidkeels zou verkondigen dat alleen hij macht bezit; dat hij degene is die de loop van het lot bepaalt. De courtisane waarschuwde hem dat Gilgamesj sterker is dan hij, dat hij ‘de vreugde-leed mens is, . . . die onophoudelijk dag en nacht actief is’.

    En zo adviseerde ze Enkidoe om van zichzelf ‘een vijand van zijn woede’ te maken om zijn arrogantie te matigen: ‘Want de god van de rechtvaardigheid, Sjamasj de Zon, houdt van Gilgamesj; Anoe, Enlil en Enki hebben zijn geest verruimd, zodat zelfs voordat je van de berg bent neergedaald, Enkidoe, Gilgamesj je in zijn dromen al zal hebben gezien.’

    Gilgamesj had twee dromen, de eerste van een vallende ster die op hem viel – zo zwaar dat hij hem niet kon optillen of verplaatsen. Het land van Oeroek omsloot de steen. De mensen verzamelden zich eromheen, en Gilgamesj omarmde hem als een vrouw. In de tweede droom zag Gilgamesj een bijl boven de verzamelde menigte van Oeroek naar beneden vallen, en ook deze omhelsde hij alsof ze zijn vrouw was. Omdat hij de betekenis ervan niet begreep, ging hij naar zijn moeder, de wijze godin Ninsoen, die ‘de dromen ontwarde’. Ze vertelde hem dat zowel de ster uit de hemel als de bijl zijn kameraad voorstelden die in aantocht was. ‘Deze kameraad is machtig, heeft een ontzagwekkende kracht en is in staat een vriend te redden’ – maar ze voegt er geheimzinnig aan toe, ‘Hij is degene die je zal [verlaten/redden]’ (het tablet is hier gebroken en kan op beide manieren worden gelezen).

    Juist op het moment dat Ninsoen Gilgamesj helderheid verschaft, doet de courtisane hetzelfde voor Enkidoe ver weg in de wilde natuur van de bergen: ‘Als ik naar je kijk, ben je als een god geworden. Waarom wil je met de wilde beesten rondrennen in de heuvels? Sta op van de grond, sta op van het herdersbed.’ Het advies van de vrouw raakte Enkidoe’s hart. Ze verdeelde haar kleding en bedekte hem, en hield de andere helft voor zichzelf (een toespeling op de scheiding van de geslachten). Ze bracht hem naar een herdershut en leerde hem gekookt voedsel te eten, waaronder brood, dat hij nooit had gekend. Hij dronk wijn, zeven glazen, die zijn geest losmaakte en zijn hart licht (bedwelmd door het materiële leven). Hij wreef zijn harige lichaam en smeerde zichzelf in met olie. Enkidoe was een mens geworden. Hij trok een gewaad aan en zag eruit als een bruidegom. Hij greep wapens om op leeuwen te jagen. De herders konden nu rustig slapen, want Enkidoe zou de wacht houden – een held die zijn gelijke niet kent.



    Net zoals Oeroek de aardse weerspiegeling is van het hemelse archetype ervan, wordt Enkidoe, die soms Gilgamesj’ tweede zelf wordt genoemd, hier voorgesteld als het omgekeerde beeld of de fysieke tegenhanger van Gilgamesj: het menselijk-dierlijk voertuig van de geest, de ziel en het hogere denken. Zijn naam impliceert bovendien een speciale relatie met Enki, Heer van de Aarde en Wijsheid, en kan worden vertaald als ‘de knieën van Enki’ of ‘Enki’s schepping.’ Let ook op Enkidoe’s transformatie en evolutie van aseksueel, onzelfbewust voormenselijk wezen gevormd naar het beeld van Anoe tot een hermafrodiet (‘verenigd met de courtisane’), gevolgd door scheiding, uiteindelijke verstoffelijking en het ontwaken van begripsvermogen of zelfbewust denken door ‘liefde’ – in de platonische zin van Eros .



    Het verhaal wordt hervat met een reiziger die op weg is naar Oeroek die Enkidoe inlicht over het wellustige gedrag van Gilgamesj: er zal een huwelijksvoltrekking plaatsvinden en de koning zal de ‘eerste rechten’ nemen – hij gaat eerst, de echtgenoot daarna. Enkidoe’s gelaat verbleekte en hij haastte zich naar de heilige stad. Daar verzamelden de mensen zich om hem heen, en ze zeiden tegen elkaar, ‘Hij lijkt sprekend op Gilgamesj – maar hij is korter, en heeft sterkere beenderen. Nu heeft Gilgamesj zijn gelijke ontmoet.’

    In Oeroek werd een bruidsbed gereedgemaakt. De bruid wachtte op de bruidegom, maar ’s nachts stond Gilgamesj op en ging naar het huis. Enkidoe versperde de weg. Hij zette zijn voet ervoor en belette Gilgamesj het huis binnen te gaan. Ze grepen elkaar beet en hielden elkaar als stieren in bedwang. Ze braken de deurposten, en de muren stonden te schudden. Gilgamesj boog zijn knieën en plantte zijn voet in de grond. De woede verdween plotseling en Enkidoe zei tegen Gilgamesj: ‘Er is geen ander als jij op de wereld . . . Enlil heeft jou het koningschap gegeven, want jouw hoofd is verheven boven dat van alle andere mensen.’ Enkidoe en Gilgamesj omhelsden elkaar en hun vriendschap werd bezegeld.

    De taal van Gilgamesj, vanaf zijn voorspellende dromen (‘Ik hield van [Enkidoe] en omhelsde [hem] als een vrouw’) tot aan het bruidsbed in Oeroek – achteraf gezien dat van Enkidoe – verwijst duidelijk naar een ‘heilig huwelijk’: de geestelijke versmelting van de innerlijke en uiterlijke mens. Geen van de nog bestaande versies noemt een overwinnaar, maar het oude Babylonische verhaal dat hierboven werd verteld suggereert dat het oorspronkelijke vechten of ‘worstelen’ tot een abrupt einde komt door wederzijdse erkenning: Gilgamesj ‘boog zijn knieën’ (tot de statuur van Enkidoe) en ‘plantte zijn voet in de grond’. Beide uitdrukkingen zijn kennelijk woordspelingen op Enkidoe’s naam, die op een geslaagde (of ‘zegevierende’) binding en assimilatie duidt. De daaropvolgende erkenning en vriendschappelijke omhelzing met Gilgamesj bevestigen de acceptatie van de verwantschap.

    Tot hiertoe is het verhaal een proloog geweest – een allegorie over de evolutie en schepping zowel van de mensheid als van een werkelijk menselijk individu. Vanaf dit moment gaan Gilgamesj en Enkidoe als één verder, trouw aan elkaar tot aan de dood. In de Soemerische verhalen blijft Enkidoe de dienaar van Gilgamesj; in de Babylonische versie adopteert de moeder van Gilgamesj Enkidoe – hij wordt niet alleen de dienaar, kameraad en vriend van Gilgamesj, maar ook zijn jongere ‘broeder’. Gezien als een enkel samengesteld karakter, vertegenwoordigt Gilgamesj-Enkidoe het verenigen van hemel en aarde, van geest, ziel(en) en lichaam, in een compleet zevenvoudig deelgenootschap wat onontbeerlijk is als de held bij zijn zoektocht succes wil hebben.

    Wanneer hij eenmaal zijn aardse metgezel Enkidoe ‘tegen het lijf is gelopen’, zien we een meer menselijke zijde van Gilgamesj. Het verhaal is een van de oudste versies van het motief van de zondeval, zowel van engelen als van mensen, en staat wellicht dichter bij de oorspronkelijke wijsheidsleer dan onze gebruikelijke interpretaties. Wat ontbreekt, is de betekenis van kwaad die door latere theologen eraan is toegedicht. In plaats daarvan schijnt er voor dit vermengen van hoge en lage, van spirituele en fysieke elementen een weldadige noodzaak te zijn – want we moeten niet vergeten wat de wijze godin Ninsoen, de moeder van Gilgamesj, over Enkidoe zei: ‘Dit is een sterke metgezel, in staat om een vriend te redden’.

    Maar, als het verhaal wordt hervat, klaagt Enkidoe over de gevolgen van het feit dat hij in de stad moet leven. ‘Vriend’, zei hij tegen Gilgamesj, ‘een schreeuw verstikt mijn keel, mijn armen hangen slap, en mijn kracht is overgegaan in zwakte’. Misschien omdat Gilgamesj op zijn beurt verlangt zijn vriend te redden, stelt hij voor dat ze naar het cederbos reizen om de bewaker daarvan te verslaan, de woeste god-reus Choembaba, die een mantel of wapenrusting draagt met zeven schrikaanjagende stralenkransen. Enkidoe aarzelde, en antwoordde dat het geen gelijke strijd zou zijn: ‘Het gebrul van Choembaba is de vloed, zijn mond is vuur en zijn adem is de dood. Waarom wil je dit?’

    Choembaba, 7de eeuw v.Chr.
    (The British Musuem)

    De motieven van Gilgamesj zijn gemengd: behalve dat hij zijn vriend wil stimuleren om uit zijn neerslachtigheid te komen, zou het doden van Choembaba het kwaad uit het land verdrijven. Maar zijn meer directe interesse, opgewekt door Enkidoes angst voor de dood, richt zich geleidelijk op een ander doel. ‘Wie, mijn vriend, kan opstijgen naar de hemelen? Alleen de goden leven voor altijd bij Sjamasj (de Zon). Wat betreft mensen, hun dagen zijn geteld, hun verworvenheden zijn slechts een zuchtje wind.’ Niettemin, hoewel Choembaba levensgevaarlijk is, ‘treedt men door de opening van zijn mond de hemelen binnen’. Gilgamesj zette zijn zinnen op het Land der Levenden, vastbesloten ‘voor zichzelf blijvende naam te verwerven’. Daden van heldhaftigheid, zo geloofde hij, zullen een soort onsterfelijkheid schenken; de verhalen van zijn wapenfeiten zullen in de herinnering van het nageslacht voortleven.


    Evenals Enkidoe probeerden de raadslieden van Oeroek de aankomende held te ontmoedigen: ‘Gilgamesj, je bent jong, je bent overmoedig, je kunt niet weten wat deze onderneming zal brengen. Choembaba is niet zoals mensen die sterven, niemand kan op tegen zijn wapens’. Gilgamesj bleef onverschrokken onder hun adviezen of de herhaalde smeekbeden van Enkidoe.

    Op dit punt onthult het verhaal een dieper motief dat Gilgamesj voelt, maar niet volledig kan begrijpen, want hem ontbreken nog de rijpheid en het onderscheidingsvermogen om de bron ervan te herkennen. Als een draad verweven in de Babylonische versie van Gilgamesj treft men een rijke astronomische symboliek aan, die hier de reis van Gilgamesj verbindt met het twaalf dagen durende nieuwjaarsfeest van de lentenachtevening (Akitoe), wat verwijst naar een betekenis als inwijdingsverhaal. Dit wordt bevestigd wanneer zijn moeder Ninsoen tot Sjamasj (het zonne- of tot zon makende beginsel in de mens) bidt, en hem vraagt waarom hij Gilgamesj zo’n rusteloos hart heeft gegeven: ‘Nu spoor je hem aan op een lange reis te gaan naar het oord van Choembaba om een strijd aan te gaan waarover hij niets kan weten, en een weg te gaan die hij niet kan kennen. . . . Moge uw metgezel hem aanbevelen bij de wachters van de nacht.’

    Nadat hij van zijn moeder raadgevingen had ontvangen, gingen Gilgamesj en Enkidoe op pad (met zeven strijders en vijftig ongehuwde mannen in de Soemerische versie) op een moeilijke reis naar het bos van Enlil, waar ze van plan waren de zevenvoudig verschrikkelijke bewaker te vernietigen en de grote ceder te vellen. Enkidoe ging voorop, want hij kende de weg naar het bos, had Choembaba gezien en was ervaren in de strijd. Hij moest Gilgamesj beschermen en hem er veilig doorheen brengen.

    Nadat ze twintig beroe1 hadden afgelegd gebruikten ze de maaltijd; na nog dertig beroe sloegen ze hun kamp op. Elke drie dagen legden ze een afstand af die overeenkwam met 45 dagmarsen. De precieze lengte van de reis is niet bekend, maar waarschijnlijk was het zes dagen, en iedere nacht moest er een berg (of bergketen) worden overgestoken alvorens ze op de zevende dag bij de cederberg aankwamen. Na ieder dag reizen groeven ze een put voordat de zon onderging, dan klom Gilgamesj een berg op om zich te verzekeren van een droom, een gunstig bericht van Sjamasj.

    Vijf dromen zijn bewaard gebleven, althans gedeeltelijk. In de eerste droom stond Gilgamesj in een diepe bergkloof, en de berg viel over hem heen. Een moedig optimistische Enkidoe probeerde de droom te interpreteren: ‘Je droom is goed. De berg is Choembaba. Nu zullen we hem zeker vangen en doden, en zijn lichaam op de vlakte werpen.’ In de tweede droom viel de berg en raakte Gilgamesj, waardoor zijn voeten beklemd raakten. Toen verscheen er een verblindend fel licht en hierin was iemand met een gratie en schoonheid grootser dan de schoonheid van deze wereld. Hij trok Gilgamesj onder de berg vandaan en gaf hem water om te drinken. Hij troostte hem en bracht hem weer op de been.

    De derde en de vierde droom leken eveneens gunstig. De vijfde was echter zowel hoopvol als voorspellend: Gilgamesj greep een wilde stier vast die met zijn geloei stof hoog de lucht in deed stuiven. Hij zonk op zijn knieën en, net als in de tweede droom maar meer volledig uitgelegd, werd hij door Sjamasj bevrijd en kreeg hij water van zijn innerlijke god, de ‘oude man die je heeft verwekt en je respecteert’ – de goddelijke Loegalbanda (let op de relatie: tweederden goddelijk en eenderde menselijk).

    Naarmate Gilgamesj en Enkidoe dichterbij het bos kwamen, groeide hun opwinding. Sjamasj zond een boodschap vanuit de hemel: ‘Choembaba heeft zes van zijn zeven mantels afgelegd. Haast je, geef hem niet de kans zich in het struikgewas van het bos te verschuilen.’ Choembaba donderde als de stormgod. Enkidoes armen verstijfden van angst. Gilgamesj stelde hem gerust: ‘Zijn we niet al de bergen overgestoken? Ben je niet ervaren in de strijd? Raak mij [mijn hart] aan, en je zult geen angst hebben voor de dood. Neem mijn hand en laten we samen verdergaan. Laat door de strijd de moed niet zakken; vergeet de dood. Iemand alleen kan het niet. Als twee samen optrekken, zal ieder zichzelf beschermen en zijn metgezel redden.’ Toen ze bij de poort van het bos aankwamen, zwegen ze en hielden halt. Ze zagen hoe hoog de grote ceder was. Waar Choembaba gelopen had was er een pad. De weg was goed begaanbaar. Enkidoe beantwoordde de bemoediging van Gilgamesj met een wijsheid en bespiegeling van hemzelf: ‘Een glibberig pad boezemt twee mensen die elkaar helpen geen angst in. . . . Een driedraads touw kan niet worden doorgesneden.’(*)

    (*)Nadat dit symbool van kracht door eenheid voor het eerst was gebruikt in het oorspronkelijke Soemerische verhaal, werd het door de schrijver van Prediker (4:9-12) in zijn werk opgenomen. Vergelijk het ‘heilige driedradige koord’ van de brahmaanse sannyasin, het maçonnieke ‘koord’ van broederschap, en meer in het bijzonder de sutratman of het ‘draadzelf’ van de hindoes – de innerlijke levenslijn die hem met zijn innerlijke god verbindt.

    Een groot deel van tablet V is hier onleesbaar of ontbreekt; maar vroegere versies verhalen dat Gilgamesj en Enkidoe bomen begonnen om te hakken, waardoor Choembaba’s woede werd opgewekt. Er volgde een strijd en met hulp van Sjamasj werd Choembaba verslagen. Hij huilde en smeekte om hem niet te doden en beloofde Gilgamesj zijn dienaar te worden en om zoveel hout te kappen als voor zijn paleis nodig zou zijn. Gilgamesj zou medelijden hebben gehad, ware het niet voor Enkidoe, die zich door Choembaba’s listen en bedrog niet liet misleiden. In één versie van het Soemerische verhaal vergelijkt Enkidoe Choembaba, als hij zou worden vrijgelaten, met een ‘gevangen strijder die zijn vrijheid terugkrijgt, een gevangen priesteres die naar het klooster terugkeert, een gevangen priester die zijn pruik weer mag dragen [pretentieuze kleding en holle rituelen]; hij zal verwarring stichten op het bergpad’. Dit is een duidelijke verwijzing naar wat Choembaba (‘van wie het gelaat vaak verandert’) voor een deel vertegenwoordigt, en werpt op meer subtiele wijze een blik vooruit naar wat Gilgamesj te wachten staat – het ‘bergpad’ – een thema dat zich in de latere tabletten van de Babylonische versie tot een climax ontwikkelt.


    Gilgamesj en Enkidoe (let op het aapachtige gezicht op deze ongebruikelijke afbeelding).
    Cilinderzegel uit Oer, 3de millennium v.Chr., hoogte 38 mm.

    Zelfs al zouden goddelijke consequenties ongetwijfeld het gevolg ervan zijn, toch drong Enkidoe bij Gilgamesj erop aan zijn bijl aan Choembaba’s hals te leggen. Choembaba sprak toen een onheilspellende vloek uit over Enkidoe: ‘Moge hij niet degene van de twee zijn die het langst leeft’. Enkidoe schreeuwde Gilgamesj toe geen aandacht te schenken aan die woorden: ‘Luister niet naar Choembaba!’

    Ze hakten zijn hoofd af; bomen werden geveld, waaronder de grote ceder waarvan de kroon de hemel raakte. Van het hout ervan werd een deur gemaakt – 72 elleboogslengten hoog, 24 breed en 1 dik – voor de tempel van Enlil in Nippoer. Gilgamesj en Enkidoe – hun namen zullen nu worden herinnerd door het nageslacht, en door de goden.

    In een overwinningsroes keerde Gilgamesj terug naar Oeroek, waste zich en trok zijn koninklijke gewaden aan. Toen hij zijn kroon opzette, sloeg de grote Isjtar haar ogen op en aanschouwde zijn mannelijke schoonheid. ‘Wees mijn minnaar’, smeekte ze hem, ‘Was jij maar mijn man en ik je vrouw. Ik bied je weelde, roem en ongeëvenaarde macht als je jezelf met mij verbindt.’ Gilgamesj liet zich niet zo gemakkelijk verleiden. Wat zou hij die nog gedeeltelijk sterfelijk was, de Koningin van de Hemel daarvoor terug kunnen geven? Hoe goed zou het tussen hen gaan? ‘Je bent een oven’, zei hij met warmte tegen haar,

                   . . . die uitgaat in de kou.
    Een losse deur die wind noch storm buiten houdt.
              .      .      .
    Een stormram die in het land van de vijand een schoen vernielt
    Die de voet van zijn eigenaar bijt.

    Vervolgens reciteerde hij een litanie van minnaars die Isjtar onrecht had aangedaan, van Tammoez tot Isjoellanoe, de tuinman van haar vader die ze in een kikker of dwerg veranderde. Isjtar vloog woedend naar de hemel en beklaagde zich bitter bij Anoe: ‘Vader, Gilgamesj heeft me beledigd!’ ‘Kom nou’, zei Anoe, ‘heb je niet zelf ruzie gezocht met Gilgamesj? Hij somde alleen maar je slechte trouw en je vervloekingen op.’ De woorden waren als aan dovemansoren gezegd. Isjtar eiste dat ze de beschikking zou krijgen over de hemelstier4 om Gilgamesj te vernietigen, of anders zou ze de poorten van de onderwereld kapot rammen: dan zouden de doden verrijzen en ze zouden de levenden verslinden. Anoe capituleerde en gaf Isjtar het neuskoord van de stier in handen, en ze leidde hem prompt naar beneden, naar Oeroek.

    Toen de stier op aarde landde, brieste hij zo hard dat er een gat ontstond waarin honderd mannen werden opgeslokt. Een tweede bries – en tweehonderd mannen werden opgeslokt. Een derde bries en er opende zich een gat voor Enkidoe, die toen de stier bij zijn dikke staart greep, terwijl hij tegen Gilgamesj schreeuwde: ‘Vriend, we hebben een grote naam voor onszelf gevestigd. Hoe zullen we hem ten val brengen?’ Gelijk een matador stiet Gilgamesj zijn mes met één snelle beweging in zijn nek, net achter de horens. Terwijl hij ineenzakte, slaakte de stier een machtige zucht. Gilgamesj en Enkidoe trokken zijn hart eruit en presenteerden het aan Sjamasj.


    Isjtar vervloekte Gilgamesj; hij had haar belasterd en de hemelstier gedood. Toen Enkidoe haar vervloekingen hoorde, trok hij de dij van de stier eraf en gooide die in haar gezicht. Isjtar hield de dij omhoog en hief samen met haar tempelcourtisanes een grote weeklacht aan. Intussen legde Gilgamesj beslag op de horens, het symbool van meesterschap en wijsheid, en hing ze in het vertrek van waaruit hij regeerde. Gilgamesj en Enkidoe wasten hun handen in de Eufraat; ze omhelsden elkaar, en reden triomfantelijk door de straten van Oeroek. Gilgamesj, de bestgevormde onder de helden; Enkidoe de machtigste onder de mensen.


    Aldus eindigt het zesde tablet, het punt halverwege het verhaal dat twaalf tabletten omvat – een belangrijk knooppunt dat de overgang markeert van de verlokkingen en beproevingen van deze wereld naar de grotere mysteriën van dood en wedergeboorte.

    De voornaamste thema’s van Choembaba, het cederbos en de hemelstier werden op kundige wijze samengevoegd in het latere Griekse verhaal van Theseus en de Minotaurus, een allegorie over de overwinning en beheersing van de lagere natuur in het labyrint‘bos’ van het geïncarneerde leven. Om het jaarlijkse offeren van zeven jongelingen en zeven maagden (die de bipolaire beginselen van onze zevenvoudige natuur vertegenwoordigen) te voorkomen, ging Theseus de kronkelige duisternis van de onderwereld binnen die onvermijdelijk naar de hongerige Minotaurus leidde die hem zou verslinden (let op de kronkelende gelaatstrekken op het masker van Choembaba, de ‘burcht van de darmen’, die onze onverzadigbare begeerteaard vertegenwoordigt). Evenals Gilgamesj, die werd aangespoord ‘Choembaba te weerstaan’ toen die was ontdaan van op een na al zijn beschermende aura’s, wordt Theseus geadviseerd de Minotaurus te ‘doden’ tijdens zijn slaap. Hij was verzekerd van zijn bevrijding uit het labyrint door een kluwen wol, symbool van goddelijke wijsheid en leiding, die hem was gegeven door de dochter van koning Minos, Ariadne, met wie hij vervolgens huwde. De koning (geest), de dochter (wijsheid), de held (de menselijke ziel): hij werd gered door weer een andere versie van het ‘driedraads touw’.

    Tablet VII begint met Enkidoe die de volgende morgen tegen Gilgamesj zegt: ‘Luister naar de droom die ik afgelopen nacht had. De grote goden waren in beraad en Anoe zei tegen Enlil: ‘Omdat ze de hemelstier en ook Choembaba hebben gedood, daarom moet één van hen sterven. Degene die de berg van zijn ceders heeft beroofd moet sterven.’ Maar Enlil zei: ‘Enkidoe moet sterven; Gilgamesj zal niet sterven’. Sjamasj antwoordde dat het in opdracht van Enlil was geweest dat de stier en Choembaba werden gedood. ‘Dus waarom moet de onschuldige Enkidoe sterven?’ ‘Omdat’, zei Enlil, ‘jij, Sjamasj, dagelijks naar hen afdaalde.’’ Nadat hij de droom had verteld, lag Enkidoe ziek terneer voor Gilgamesj.

    ‘O, mijn broeder, mijn dierbare broeder!’ huilde Gilgamesj, terwijl zijn tranen hem over de wangen rolden. ‘Zij zouden mij bevrijden ten koste van mijn broeder. Mag ik mijn broeder nooit meer met mijn ogen aanschouwen?’ In zijn koorts werd Enkidoe in eerste instantie kwaad en vervloekte zowel de sluipjager die hem had bedrogen als de tempelcourtisane die zijn geest had verruimd en hem naar Oeroek had gebracht. Zonder hen, dacht hij, zou deze onwaardige dood hem nooit zijn overkomen. Waarom was hem geen manhaftige dood in de strijd vergund? Sjamasj hoorde Enkidoe en sprak tegen hem vanuit de hemel, en herinnerde hem aan de voordelen die de tempelcourtisane en Gilgamesj hem hadden opgeleverd: had hij niet van het voedsel van de goden kunnen genieten, de dronk van koningen, fijne kledij, eer, positie, en – bovenal – Gilgamesj’ geliefde vriendschap? Met deze woorden kwam Enkidoes hart tot bedaren. Twaalf dagen lang was hij stervende, en in het begin werd hij nog belaagd door een verstorend visioen van de onderwereld, haar plaatsen van loutering, haar bewoners, en zijn veroordeling en lot opgetekend op het Tablet der Bestemmingen. Terwijl hij langzaam heenging, jammerde Gilgamesj:

     Hij was de strijdbijl aan mijn zijde, de dolk in mijn schede, het schild vóór mij, mijn feestelijk gewaad, mijn glorierijke tooi. Een onheil is opgestaan en heeft mij beroofd. . . . Welke slaap houdt je in zijn greep? Je licht is gedoofd. Je kunt me niet horen . . . En hij – hij tilt zijn hoofd niet op. Ik raakte zijn hart aan, het klopt niet meer.

    Gilgamesj bedekte het gelaat van zijn vriend als dat van een bruid. Als een adelaar draaide hij om hem heen. Als een leeuwin die haar welpen heeft verloren liep hij heen en weer. Gilgamesj trok zich bossen haar uit. Hij wierp zijn fijne gewaden van zich af alsof ze besmet waren. Toen liet hij een oproep uitgaan door het land: ‘Handwerkslieden, maak voor mijn vriend een beeld. Enkidoe! van lapis lazuli is je borst, van goud je lichaam.’

    Gilgamesj weende om Enkidoe; hij zwierf door de heuvels. Toen kwam een tot wanhoop drijvende gedachte bij hem op: ‘Ik – zal ook ik niet sterven evenals Enkidoe? Ik ben door droefheid overmand. Ik ben bang voor de dood!’ Zijn wanhoop ging over in vastberadenheid, en hij voelde het verlangen naar kennis in zijn hart opwellen: ‘Ik zal de weg inslaan, de velg; ik zal snel gaan naar het huis van Oetanapisjtim, Hij Die Ver Weg Is, zoon van de grote koning Oebaratoetoe. Ik nader de ingang van de berg bij nacht. Ik zie leeuwen en ben bang. Ik hef mijn hoofd op naar de maangod. Naar de [lamp] van de goden rijzen mijn gebeden op: . . . Laat mij behouden blijven!’


    ( wordt vervolgd) zie deel II 

     

    22-07-2009 om 15:22 geschreven door Philippus  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (4 Stemmen)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vervolg EPOS GILGAMESJ
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Epos Gilgamesh (vervolg) WIJSHEID—KENNIS

    Treurend om het verlies van zijn metgezel Enkidoe begaf Gilgamesj zich op weg om naar kennis te zoeken. Hij ging de wildernis in, doorkruiste onneembare bergen en reisde over de zeeën – alles zonder slaap om tot rust te komen. Hij vocht met wilde dieren, bedekte zich met hun vacht en at hun vlees. Sjamasj, god van de zon, werd ongerust en boog neer naar Gilgamesj: ‘Waar zwerf je naartoe? Het leven dat je zoekt zal je nooit vinden.’ Gilgamesj antwoordde, ‘Als ik in de onderwereld ga, zal er dan weinig rust zijn? . . . Laat mijn ogen de zon zien en verzadigd worden door het licht! Wanneer kunnen de doden de zonnestralen zien?’

    Hij kwam uiteindelijk aan bij de berg Masjoe die waakt over het komen en gaan van Sjamasj. De dubbele pieken ervan reikten tot het hemelgewelf en onderaan raakte de voet de onderwereld. De ingang werd bewaakt door de twee schorpioenmensen die een angstaanjagende bedreiging vormen en een blik hebben die de dood betekent. Toen ze Gilgamesj zagen aankomen riep de schorpioenman tegen zijn vrouw: ‘Hij die naar ons toekomt, zijn lichaam bestaat uit het vlees van de goden’. De vrouw zei, ‘(slechts) tweederden van hem is god, eenderde is mens.’ De schorpioenman riep toen naar Gilgamesj: ‘Waarom heb je deze lange reis ondernomen, waarbij je talrijke gevaren moet overwinnen?’

    Gilgamesj antwoordde, ‘Ik ben gekomen om Oetanapisjtim mijn voorvader op te zoeken, die deel uitmaakt van de vergadering van de goden en het eeuwige leven heeft verworven. De dood en het leven wil ik leren kennen.’

    ‘Nog nooit heeft een sterfelijk mens dat gedaan’, zei de schorpioenman. ‘Niemand heeft het verborgen bergpad gevolgd, want om het middelpunt ervan te bereiken zijn twaalf dubbeluren nodig; diep is de duisternis ervan en er is geen licht.’ Gilgamesj liet zich niet weerhouden en beval dat de poort zou worden geopend. De schorpioenman zei tegen koning Gilgamesj, vlees van de goden: ‘Ga dan gerust; voor jou staat de poort open’.

    Gilgamesj ging de berg binnen; hij nam de zonneweg, de weg van de nacht die Sjamasj volgt. Toen hij een dubbeluur had gelopen was de duisternis diep; er was geen licht, hij kon noch naar achteren zien noch vooruit. Zelfs na zeven dubbeluren was er nog duisternis. In het achtste haastte hij zich verder. Bij het negende beet de noordenwind in zijn gezicht. In het tiende ‘was de [dageraad] nabij’. Het elfde kwam hij vóór zonsopgang naar buiten. Na twaalf dubbeluren was het helder. Vóór hem lag een met bomen van de goden beplante tuin, bezaaid met kornalijn, lazuur en andere edelstenen – een genot om te zien.



    Terwijl Gilgamesj rondliep, sloeg zij haar ogen op en zag hem – Sidoeri, de herbergierster die aan de rand van de zee woont en verfrissend drinken geeft aan de geestelijk dorstigen. Wegens zijn woeste uiterlijk en agressief gedrag, vergrendelde ze haar deur. Vanaf het dak riep ze: ‘Laat me horen van je reis’. Hij vertelde haar over zijn avonturen met Enkidoe, hun vriendschap en over de dood van Enkidoe. Zes dagen en zeven nachten had hij gehuild om Enkidoe. Hij was bang voor de dood. Nu was hij op zoek naar Oetanapisjtim om het geheim van het leven te leren. Maar Sidoeri probeerde – evenals anderen vóór haar – Gilgamesj ervan af te brengen om verder te gaan en herinnerde hem eraan dat toen de goden de mensheid voortbrachten, zij haar de dood toewezen en het leven onder hun eigen hoede hielden. ‘Wees daarom gelukkig met de genoegens die de mens zijn gegeven’, zei ze,

    Laat je buik vol zijn. Maak elke dag tot een dag van blijheid. Dans en speel iedere avond. Laat je kleding schoon zijn. Laat je vrouw zich aan je borst verheugen en liefkoos de kleine die je hand vasthoudt.
                        – Oud-Babylonische versie (Sippar III.1-14)

    Ook nu wilde Gilgamesj zich niet laten ontmoedigen. Hij had een vermoeiende reis gemaakt en een grote afstand afgelegd op zoek naar kennis. Hoe gaat de weg daarvandaan verder? vroeg hij. Sidoeri antwoordde dat nog niemand de zee had overgestoken; alleen Sjamasj deed dat. Moeizaam is de oversteek, ongemakkelijk de weg en de wateren van de dood versperren de doortocht. Maar daarginds aan de kust, wees ze aan, woont Oersjanabi4, veerman naar Oetanapisjtim. ‘Bij hem zijn de steendingen. Hij raapt de oernoeslangen in het bos op. Als dat mogelijk is, maak dan met hem de oversteek, of keer anders op je schreden terug.’

    Sjamasj (de zon) tussen de dubbele pieken van Mashu,
    Akkadisch, 3de millennium v.Chr. (The British Museum).

     

    Om niet verklaarde redenen neemt Gilgamesj zijn bijl, stort zich op de steendingen en verbrijzelt ze in zijn razernij. Omdat Oersjanabi het tumult hoorde, keerde deze uit het bos terug en vroeg Gil

    Gilgamesj waarom hij er zo verschrikkelijk uitzag. Gilgamesj vertelde nog eens zijn droevige verhaal en verlangde toen op zijn beurt de weg te weten naar Oetanapisjtim, Hij Die Ver Weg Is. Oersjanabi legde uit dat Gilgamesj eigenhandig zijn overtocht had verhinderd omdat hij de steendingen had verbrijzeld. ‘Ze maakten mijn oversteek mogelijk want mijn handen mogen de wateren van de dood niet aanraken.’ De steendingen zijn afwisselend opgevat als idolen, magische amuletten of kustpylonen waaraan een oversteekkabel (‘oernoeslangen’) was bevestigd, en magnetische geleidestenen voor de scheepvaart. Hun betekenis blijft een mysterie, maar de Hittitische versie geeft een vage aanwijzing doordat ze Oersjanabi laat zeggen ‘die twee stenen beelden die me altijd naar de overkant hebben gebracht’.

    Toch wilde de vindingrijke Oersjanabi Gilgamesj helpen en stuurde hem naar het bos om puntige stokken te hakken (300 in de Oud-Babylonische versie, ieder 60 el lang). De 45-daagse tocht naar de Wateren van de Dood werd in drie dagen volbracht. Toen ze daar eenmaal waren, werden de stokken gebruikt om de boot voort te bomen, één stok voor iedere duw, zodat ook Gilgamesj het dodelijke water niet zou aanraken. Toen de laatste stok was gebruikt hingen ze hun kleding aan de gestrekte armen van Gilgamesj om de resterende afstand zeilend af te leggen. Toen ze bij de oever aankwamen, zag Oetanapisjtim dat de steendingen waren verbrijzeld en er een vreemdeling aan boord was. Hij vroeg Gilgamesj waarom hij er zo gebroken en ontredderd uitzag en nogmaals vertelde Gilgamesj zijn verhaal van smart en uitputting.

    In plaats van troostende woorden te spreken, schokte Hij Die Ver Weg Is hem door recht op de man af te vragen: ‘Waarom ben je het verdriet [aan het najagen] Gilgamesj, jij die bent gemaakt van het vlees van de goden en de mens? . . . Niemand kan het aangezicht van de dood zien of de stem ervan horen. Bouwen we een huis voor eeuwig? Leggen we een contract vast voor altijd? Verdelen broers hun erfenis voorgoed? Duurt vijandschap tussen tegenstanders voor altijd? Stijgt de rivier altijd hoger om overstromingen te veroorzaken? De libel die drijft op het water en staart naar het gezicht van de zon – plotseling is alles leegte! De slapenden en de doden, wat lijken ze op elkaar! Het beeld van de dood kan niet worden beschreven, zelfs al is de mens [erdoor gevangen]. De grote goden stelden de dood en het leven in, maar de tijd voor de dood hebben ze niet onthuld.’

    ‘Maar jij, Oetanapisjtim’, zei Gilgamesj, ‘jouw gelaatstrekken zijn niet anders dan die van mij. Ik ben zoals jij. Hoe komt het dat jij behoort tot de vergadering van de goden en het eeuwige leven hebt verworven?’

    Oetanapisjtim antwoordde: ‘Ik zal je een geheim van de goden vertellen, Gilgamesj; ik zal een mysterie aan je onthullen. Kort nadat de grote goden hadden beslist dat de zondvloed er voor de mensheid moest komen, raadde Enki me aan – zonder zijn eed te schenden – mijn huis af te breken en een boot te bouwen, bezittingen achter te laten en het leven te redden. In het vaartuig moest het zaad van alle levende schepsels worden opgenomen.’ Het verdient de aandacht dat we hetzelfde idee in het oude India aantreffen, waar Vishnu bij Vaivasvata Manu erop aandringt: ‘Zeven regenwolken zullen vernietiging brengen. De woelige oceanen zullen samenstromen tot een enkele zee. Ze zullen de hele drievoudige wereld veranderen in één enorm uitgestrekte watervlakte. Dan moet je de levenszaden overal vandaan halen en ze in de boot van de Veda’s laden’ (Matsya Purana 2.8-10).

    Enki gaf Oetanapisjtim aanwijzingen over de afmetingen en bouw van het schip. Het moest 120 el langs de zijkant meten, zes dekken hebben die het in zeven verdiepingen verdeelden, allemaal gemeten tot een hoogte van 120 el, met negen compartimenten van binnen. Op de (zesde?) dag was het klaar. Met moeite werd de boot te water gelaten, totdat tweederden onder de waterspiegel lag. Nadat alles was ingeladen, ook alle handwerkslieden, kwam de watervloed. Razende orkanen reikten tot de hemel en veranderden alles wat licht was in duisternis. Zoals in een veldslag kon geen mens zijn maat zien. Zelfs de goden, door schrik bevangen door de hevige storm, vluchtten naar de hemel van Anoe en krompen ineen als honden. Isjtar schreeuwde het uit als een vrouw in barensnood; Belet-ili (Aroeroe) jammerde dat alles van vroeger tot stof was vergaan omdat ze in de vergadering van de goden kwaad had gesproken.

    Zes dagen en zeven nachten joeg de wind. Bij zonsopgang van de zevende dag bedaarde het en de storm hield op. Oetanapisjtim opende een raam en er viel licht op zijn gezicht. Overal stond water. Alles was stil. De hele mensheid was tot stof vergaan. Op de ondergedompelde top van de berg Nisir landde het schip. Na weer zeven dagen zond hij een duif weg, maar ze kwam terug. Hij zond een zwaluw naar buiten; die keerde ook terug. Toen een raaf, en deze kwam niet terug. Toen het water was verdwenen, ging hij eropuit vanaf de boot en schonk een drankoffer uit aan de goden. Maar Enlil was woedend: de hele mensheid had vernietigd moeten zijn. Wie had het geheim onthuld? Enki verweet Enlil dat hij de zondvloed had veroorzaakt en legde toen uit hoe het geheim was ontdekt in een visioen dat aan Oetanapisjtim was gegeven. Over zijn lot moest Enlil beslissen en die kondigde toen aan dat Oetanapisjtim en zijn vrouw als goden zullen worden. En de goden brachten hen van de boot naar het verafgelegen land, om te wonen bij de mond van rivieren – heilige rivieren die de ononderbroken stroom van goddelijke wijsheid symboliseerden die naar het leven van de mensen vloeide.

    Het verhaal van de zondvloed, bewerkt naar het onafhankelijk samengestelde Atrahasis Epos,(*) was in de Babylonische standaardversie kennelijk ingelast als uitbreiding van de lessen van Oetanapisjtim over de tijdelijkheid en periodiciteit van het gemanifesteerde bestaan. Bovendien verklaart het niet alleen de rol van Oetanapisjtim als voorvader, beschermer en behoeder, het bevestigt stilzwijgend ook de mogelijkheid van onsterfelijkheid voor de mens, wat een natuurlijke brug vormt naar de volgende reeks gebeurtenissen.

    (*)Atrahasis, ‘Weergaloos wijs’, is een toenaam van Oetanapisjtim als de overlevende van de zondvloed. Zie voor een vergelijking van de Soemerische, Babylonische en Hebreeuwse verslagen over de zondvloed: Heidel, The Gilgamesj Epic and Old Testament Parallels, blz. 102-19, 224-69.

    Oetanapisjtim vroeg aan Gilgamesj: ‘Wie zal de goden bijeenroepen, zodat je het leven kunt vinden dat je zoekt? Kom mee, je mag zes dagen en zeven nachten niet slapen.’ Hoe hard hij het ook probeerde, Gilgamesj kon geen weerstand bieden aan de hevige aanval van slaap en gaf zich er vrijwel direct aan over. De zevende dag werd hij door Oetanapisjtim wakker gemaakt, enkel om te vernemen dat hij er niet in was geslaagd zijn doel te bereiken. Gilgamesj had veel gepresteerd, maar bewust onsterfelijk blijven ging zijn vermogen te boven; want er waren levenslessen die hij nog onder de knie moest krijgen. ‘Wat kan ik doen, waar kan ik naartoe? Een dief heeft mijn vlees gestolen. De dood woont in het huis waar mijn bed staat; waar ik mijn voeten ook zet, is de dood.’ Hij moest teruggaan naar Oeroek, om opnieuw de ‘dood door te maken’ en de wedergeboorte van belichaamd leven.

    Dat de tocht van Gilgamesj een allegorie uit de mysteriën is kan men misschien duidelijker zien in het licht van het volgende fragment, meer dan duizend jaar later geschreven door de Griek Themistius (zoals Plutarchus hem citeerde):

         Als het geloof in onsterfelijkheid uit de verre oudheid stamt, hoe kan dan de vrees voor de dood de oudste van alle angsten zijn? . . .
         . . . [Wanneer de ziel sterft] heeft ze een ervaring als die van mensen die inwijding ondergaan in grote mysteriën; en zo is er een overeenkomst tussen de werkwoorden teleutân (sterven) en teleisthai (ingewijd worden) en de activiteiten die ze aanduiden. Aanvankelijk is er een ronddolen en dwalen, de vermoeienis van het her- en derwaarts haasten en benauwde tochten door duisternis zonder een doel te bereiken, en dan vlak voor de voltooiing, alle mogelijke verschrikking, huivering en beving en inspanning en verbazing. Maar daarna valt er een wondermooi licht op de zwervende ziel en wordt ze verwelkomd door open terrein en weidegronden; en op die plaats zijn er stemmen en wordt er gedanst en is er de plechtige majesteit van gewijde muziek en heilige visioenen. En daartussen loopt hij vrijelijk rond in een nieuwe vrijheid, nu vervolmaakt en volledig ingewijd voltrekt hij de heilige rituelen met een lauwerkrans op zijn hoofd en voert gesprekken met reine en heilige mensen; . . .’
                – ‘De Anima’, Moralia XV. 177-8 (Loeb)

    Al was Gilgamesj nog niet ‘vervolmaakt’, hij had toch de lauwerkrans van een lagere graad verworven, want de tekst zinspeelt hier op de fundamentele inwijdingsmotieven doop en (geestelijke en lichamelijke) wedergeboorte. Oetanapisjtim gaf Oersjanabi opdracht Gilgamesj over te varen naar de wasplaats om zijn oude huiden af te werpen en ze door de zee te laten meenemen zodat men zijn mooie lichaam kon zien. ‘Laat de band om zijn hoofd worden vervangen door een nieuwe. Laat men hem in koninklijke kleren steken, het gewaad van het leven. Moge zijn kleding geen slijtage vertonen tot hij aan het einde komt van zijn tocht naar de stad, maar laat ze dan nog vrijwel nieuw zijn.’

    Terwijl ze wegvoeren herinnerde de vrouw van Oetanapisjtim haar man eraan dat Gilgamesj moe was en hulp nodig had om naar Oeroek terug te keren. Daarom onthulde Oetanapisjtim nog een geheim van de goden aan Gilgamesj: op de zeebodem is er een wonderplant, als een bloem met doornen, die een mens weer jong maakt. Gilgamesj opende toen het luik, bond stenen aan zijn voeten, dook de diepte in en bracht de plant boven water. ‘In Oeroek zal ik er een proef mee nemen op een oude man. Zijn naam wordt dan ‘Jong Geworden Oude Man’ [bijna dezelfde betekenis als van de Soemerische naam van Gilgamesj]. Daarna zal ik ervan eten zodat ik weer jong zal worden.’ Na twintig dubbeluren aten ze een hapje; na dertig stopten ze voor de nacht. Terwijl Gilgamesj een bad nam in een poel, rook een slang de geur van de plant. Ze kwam omhoog uit het water en griste de plant weg, en wierp haar huid af toen ze naar het water terugging. Toen hij zag dat de verjongingsplant was verdwenen, ging Gilgamesj zitten huilen. Voor wie was zijn hartenbloed verspild? ‘Ik heb niets goeds voor mezelf verworven; voor de ‘aard-leeuw’ heb ik het geschenk gekregen. . . . Laten we ermee ophouden, Oersjanabi, en de boot aan de kust laten.’ Misschien zien we hier een flikkering van bewustwording; het verhaal brengt dan het punt van zelfvergetelheid naar voren die nog moet worden geleerd – en van het gereed zijn: dat het bereiken van volledige verlichting vele levens vergt.

    Ziggurat in de Eanna-sector te Oeroek (André Parrot, Sumer)

     

    Na nog een dagreis kwamen ze in Oeroek aan, waarna Gilgamesj de draad van zijn verleden weeroppakte. ‘Ga naar boven, Oersjanabi, de muren van Oeroek op. Inspecteer de onderlaag; bekijk het metselwerk. Is zelfs de kern niet gemaakt van in hete oven gebakken steen? Hebben de zeven wijzen [of scheppers] niet het ontwerp van de fundamenten ervan gemaakt? In Oeroek, het huis van Isjtar, is één deel stad, één deel boomgaard en één deel leemputten. Drie delen en de Isjtartempel [Eanna] worden door de muren van Oeroek omsloten.’ En geest, ziel en lichaam vormen evenzo Gilgamesj die, gelouterd maar wijzer door zijn ervaring, nu zijn levenswerk weer opvat, gesymboliseerd door de schutsmuur van Oeroek die onze mensheid altijd beschermt.

    Zo eindigt het elfde tablet en het voornaamste deel van het verhaal. Het twaalfde tablet is een gedeeltelijke vertaling van het Soemerische gedicht ‘Gilgamesj, Enkidoe en de onderwereld’. Omdat de episode niet in de juiste volgorde lijkt te staan (Enkidoe is in leven), hebben veel commentatoren het een aanhangsel genoemd. Hoewel er voor dit oordeel wat is te zeggen, wijzen de inhoud en plaatsing van het verhaal eerder op opzet en een symbolische betekenis: voor de Babyloniërs was twaalf numeriek en filosofisch belangrijk omdat dit getal het einde van een cyclus en de voorbereiding van de volgende aangeeft. In overeenstemming met het thema wederbelichaming werkt Enkidoe opnieuw samen met Gilgamesj, al daalt hij reeds spoedig alleen af in de onderwereld om twee voorwerpen terug te halen die Gilgamesj toebehoren en daar waren gevallen. Het onderwerp van de onderwereld (die als metafoor ook kan staan voor onze wereld) houdt rechtstreeks verband met het doodsvisioen van Enkidoe aan het begin van tablet 7, het punt precies halverwege de versie in 12 tabletten. Bovendien bevat tablet 12 maar ongeveer de helft van het aantal regels van de andere en eindigt plotseling zonder dat er tekst ontbreekt, en er wordt niets gezegd over de laatste dagen van Gilgamesj; het verhaal blijft onvolledig. Een dichtwerk in het Soemerisch van onzekere oorsprong, ‘De Dood van Gilgamesj’, lijkt met opzet te zijn weggelaten uit de versie in 12 tabletten, mogelijk omdat de nadruk op het blijvende karakter van de dood daarin in filosofisch opzicht niet strookte met de hoopvolle zienswijze van het epos. In plaats daarvan doet het twaalfde tablet vermoeden – zij het tussen de regels – dat we het laatste hoofdstuk nog niet hebben gehoord, maar slechts een ander keerpunt in de levenscyclus hebben bereikt.


    Ongeacht de onvolkomenheden van de tekst, vertaling en interpretatie, vormt de herleving van Gilgamesj uit het puin van het verleden een indrukwekkend getuigenis van de tijdeloosheid en universaliteit van ons geestelijk en menselijk erfgoed. Evenals boeddhistische terma-teksten, opzettelijk begraven ten behoeve van latere generaties, is Gilgamesj in een gunstige tijd teruggevonden. Want welke vooruitgang we misschien ook hebben bereikt (of tot stand hebben kunnen brengen) in de millennia sinds het voor het eerst werd gegraveerd, zijn geschiedenis is een indrukwekkende herinnering aan een heilige waarheid over wie we zijn: allen partners, vrienden en broeders die samen de levensweg bewandelen op een heroïsche zoektocht die – in essentie – voor één deel menselijk en voor twee delen goddelijk is.


    Bron: W.T.S. Thackara A spiritual biography

    http://pfaff.newton.cam.ac.uk/mirrors/www.hist.unt.edu/ane-09.htm

    www.gilgameshonline.com

    ·                                  George, Andrew R., The Epic of Gilgamesh: A New Translation, Barnes and Noble, Inc., New York, 1999. Bevat de Soemerische en Oudbabylonische teksten.

    ·                                 Kovacs, Maureen Gallery, The Epic of Gilgamesh, Stanford University Press, Stanford, 1989.

     

     

     

    22-07-2009 om 15:18 geschreven door Philippus  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    Tags:wijsheid, Gilgamesj
    14-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Mysteriescholen en haar invloed op ons denken
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Door de groei van het ik-bewustzijn werd zelfzucht geboren uit tot dan toe onbekende begeerten en hartstochten, en maar al te vaak maakte men misbruik van kennis en macht, tot tenslotte de noodzaak ontstond het aantal te beperken van hen die ‘wisten’. Zo ontstond inwijding.
       – ‘De oorsprong van de mysteriën’, 14:249 (Blavatsky, H.P., Collected Writings, samengesteld door Boris de Zirkoff, 15 delen, Theosophical Publishing House, Wheaton, Madras [Chennai], Londen, 1950-1991)

    - Een mysterieschool is een universiteit voor de ziel, een school voor de studie van de mysteries van de innerlijke aard van de mens en van de ons omringende natuur. Als de leerling deze mysteries begrijpt, beseft hij zijn eigen innige verwantschap met het goddelijke, en streeft ernaar door zelfdiscipline en toewijding één te worden met zijn innerlijke god.-

    Mysteriescholen genieten al heel lang grote faam. Wie de geschiedenis van het oosten en van het oude Europa bestudeert, komt er spoedig achter welke rol zij gespeeld hebben. Zo werd de mysterieschool een proeftuin, een smeltkroes, een werkplaats en een laboratorium. Het werk bleef relatief onbekend. Onbekender dan de uiterlijke wetenschap. De innerlijke wetenschappen worden niet in brede kring bestudeerd en gewaardeerd, maar er is praktisch geen land te noemen waarvan de geschiedenis niet minstens voor een deel werd geschreven door de mysteriescholen die zich binnen haar grenzen bevonden. Tussen hen en de koningshuizen, de gevestigde kerk en de geleerden bestonden doorlopend connecties.

    In alle landen van de oudheid had ‘elke grote tempel bovendien zijn eigen of geheime mysterieschool die aan de menigte onbekend of gedeeltelijk bekend was’, en die er als een geheime kern aan was verbonden. Een mysterieschool is niet noodzakelijk een school van mensen die op een bepaalde plaats is gevestigd, met een vaste en in de tijd onveranderlijke locatie en onder altijd gelijke fysieke omstandigheden wat betreft de omgeving.

    Een groep emigranten die een beschaving en een cultuur stichtten die in de esoterische geschiedenis tot heden ongeëvenaard zijn; de geestelijke invloed ervan strekte zich door vertakkingen uit tot Egypte, Klein-Azië en Europa. Een andere groep ging in westelijke richting naar Egypte, het ‘geschenk van de Nijl’ zoals Herodotus het noemde, vermengde zich met de inheemse bevolking en vestigde zich daar in de valleien. Uit die samensmelting ontsprong een vorstelijke beschaving waarvan de roem na duizenden eeuwen nog bestaat, vooral omdat de invloed van zijn mysteriën zich wijd en zijd verspreidde toen de ene zegevierende natie na de andere geboeid raakte door de innerlijke grandeur van Egypte. De spirituele inspiratie van Perzië, Babylonië, Judea en Kreta, Griekenland en Rome is in elk van de gevallen terug te voeren op de Egyptische en vroeg Indo-Europese culturen. Bovendien hadden die oorspronkelijke beschavingen zo’n enorme esoterische kracht dat er verslagen zijn die aantonen dat Egyptische priesters – ingewijden – over land in noordwestelijke richting reisden, via wat later de Straat van Gibraltar werd; toen naar het noorden gingen en door de toekomstige Fenicische nederzettingen in Zuid-Gallië trokken; vervolgens nog verder naar het noorden gingen tot ze Carnac (Morbihan) bereikten. Daarna wendden ze zich weer naar het westen en bereikten, terwijl ze nog steeds over land reisden, het noordwestelijke voorgebergte van het Nieuwe Continent [de Britse Eilanden].

    Wat was het doel van hun lange reis? En hoever terug moeten we de datum van dergelijke bezoeken plaatsen? De archaïsche verslagen delen mede dat de ingewijden van het tweede onderras van de Indo-Europese familie zich van het ene land naar het andere begaven met het doel toezicht te houden op de bouw van menhirs en dolmens, van kolossale Dierenriemen in steen, en begraafplaatsen die moesten dienen om de as van toekomstige geslachten te ontvangen.    – De Geheime Leer: De synthese van wetenschap, religie en filosofie, 2 delen, Theosophical University Press Agency, Den Haag, 1988.2:853-4

    Wat was de drijfveer van deze beschavingen anders dan de mysterieleringen – leringen die in het gedachteleven van naties doordrongen, misschien uit onbekende bron en door de massa niet als esoterisch herkend? Niettemin waren ze de bron van inspiratie voor de kunstenaar bij zijn zoektocht naar het goddelijke, van de intuïtie van de dichter die hunkert naar waarheid, en van de harmonie die de musicus deed weerklinken toen hij zocht naar de muziek der sferen. Het zijn geen holle woorden als we zeggen dat alles wat geestelijke, intellectuele en artistieke waarde heeft met wortel en kiem zijn ontstaan uit het Heiligdom.

    Wat betekenen de steen en papyrus van Egypte anders dan een getuigenis van kennis over lang vergeten oude waarheden? De taferelen van het wegen van het hart tegen de veer van waarheid in de papyrussen van Pert Em Hru – het ‘Voor de dag komen’, bekend als het Dodenboek – schilderen in symbolen en allegorieën wat werkelijk in de geheime kamers van de inwijdingspiramiden plaatsvond. De levende getuigenis ervan is de Grote Piramide van Khoefoe of Cheops die, zoals H.P. Blavatsky meer dan eens laat doorschemeren, misschien teruggaat tot 75.000 jaar v.Chr. of tot een nog vroegere datum (zie Geheime Leer 2:488, 853).

    Wat te denken van de druïden en hun oude ceremoniën onder eik en mirte, van hun stenen monumenten die zo zijn opgesteld dat de stralen van de opkomende zon het voorhoofd van de kandidaat raakten toen hij ‘bekleed met de zon’ opstond van de inwijdingsbank, letterlijk stralend met zonneluister? Waar kwam de training van hun kandidaten in drie graden vandaan, een training die volstrekte morele zuiverheid, geestelijke kracht en een diep inzicht in de waarheid vereisten?

    Wat te zeggen van Perzië en zijn lange reeks Zarathoestra’s, waar in de mystieke centra met zeven vertrekken waarheden van grote intellectuele en geestelijke waarde werden onderwezen aan neofieten die de traditionele training van de mysteriën ondergingen? Waren de magiërs uit een andere bron voortgekomen dan de archaïsche moeder van het occultisme? Wat moeten we denken van de orfische mysteriën, waarvan de strenge discipline en esoterische inhoud misschien wel meer van invloed zijn geweest op de Griekse cultuur dan de Eleusinische mysteriën die eeuwenlang zo populair waren? Wijzen de leringen van Orfeus niet op een oosterse oorsprong die doet denken aan de āśrama’s of mysterietempels van India? Reisden Pythagoras en Plato niet eveneens naar India, vanwaar ze het identieke patroon van de esoterie naar hun discipelen terugbrachten?

    We zouden zo kunnen doorgaan met de Oud-Noorse en Germaanse mystiek, de hindoe- en de Chinese filosofie, het Griekse en Romeinse ceremonieel – allemaal wevers van een patroon met één universeel motief, een motief dat in alle tijden en op alle landen is toe te passen, omdat het oneindig kan worden gevarieerd. Als men de innerlijke betekenis van één mysterieschool doorgrondt, begrijpt men de heilige identiteit van alle mysteriescholen – niet wat de details van de interpretatie van een bepaalde cultuur of natie betreft, maar de esoterische essentie ervan.

    Wat is dan de toetssteen van de waarheid? Eén fundamentele vereiste is universaliteit: is ze door al degenen onderwezen die waren ‘bekleed met de centrale zon’ van inwijding? Heeft Boeddha Gautama zijn discipelen precies dezelfde leer onderwezen als Jezus Christus? Heeft Śankarāchārya in dezelfde esoterische leer onderricht gegeven als Pythagoras en Empedocles? Werden Zarathoestra en Tsong-kha-pa in hun adeptschap uit dezelfde schoot van de inwijdingskamer geboren als Apollonius van Tiana, Orfeus en Lao-Tse? Hebben Perzië en Griekenland, China en het oude Amerika, IJsland, Wales en Babylonië alle een boodschap ontvangen die, ontdaan van hun uiterlijke kleed, in essentie één is? Dat is ongetwijfeld zo, want zulke patronen zijn op één weefgetouw geweven – het tijdloze weefgetouw van de waarheid.

    Hoe moeten die ‘diepste diepten’ worden gepeild, zodat kennis van de werkelijkheid kan worden verkregen? Door training, door discipline, door uit zichzelf voortkomende wijsheid. Die training en discipline van de ziel is het karakteristieke kenmerk van de mysterie-instituten die sinds de instelling ervan twee aspecten hadden: de exoterische vorm, algemeen bekend als de kleine mysteriën die openstonden voor alle oprechte en rechtschapen kandidaten voor diepergaande scholing; en de esoterische vorm, of de grote mysteriën, waarvan de deuren alleen opengaan voor de weinigen en waar de inwijding tot adept de beloning is voor degenen die door hun innerlijke adel in staat zijn het zonneritueel te ondergaan.

    Universele getuigenissen in steen en papyrus, symbool en allegorie, grot en crypte, vertellen over de tweevoudige beproeving van de neofieten. Jezus de avatāra sprak tot de menigte in gelijkenissen, maar ‘toen zij alleen waren, legde hij alles uit aan zijn discipelen’ (Marcus 4:34). De Essenen hadden hun grote en hun kleine mysteriën en, naar men zegt is Jezus van Nazareth in eerstgenoemde ingewijd.

    Een mysterieschool is niet afhankelijk van een locatie; ze is eerder een gezelschap of broederschap van geestelijk gedisciplineerde mensen die door één gezamenlijk doel zijn verbonden: dienstverlening aan de mensheid, een dienst die intelligent en met mededogen wordt verleend, want ze is ontstaan uit liefde en wijsheid. Maar het is een feit dat bepaalde centra gunstiger zijn voor een goed resultaat in spirituele aangelegenheden dan andere. Waarom, bijvoorbeeld, waren die oude zetels van de mysteriën bijna altijd in een rotstempel of een onderaardse grot, in een woud of bergpas, in een piramidekamer of tempelcrypte? Omdat de stromingen van het astrale licht rustiger, vrediger en zuiverder worden hoe verder ze zijn verwijderd van de jachtige mensenmenigte. Een centrum voor esoterische training zal men zelden aantreffen in de nabijheid van grote steden, want dat zijn ‘wervelende draaikolken . . . zenuwknopen, zenuwcentra in de lagere regionen van het astrale licht’ (Purucker, G. de, De Esoterische Traditie, vert. van een verkorte versie van de 2de editie, Theosophical University Press Agency, Den Haag, 2001., blz. 586).

    Daarom werden de locaties van de grote mysteriën gewoonlijk zorgvuldig gekozen en hun scholen schonken geen aandacht aan gebouwen van welke aard ook, hoofdzakelijk omdat gebouwen onmiddellijk opvallen en de aandacht trekken van het publiek in het algemeen, en dat is nu juist wat deze meer geheime, meer esoterische scholen probeerden te vermijden. Als de tempels niet meer waren dan centra voor exoterisch ritueel, werden de mysteriescholen soms, los daarvan, in het geheim gehouden, en hielden ze hun samenkomsten, ontmoetingen en inwijdingsriten gewoonlijk in zorgvuldig gereedgemaakte grotten, verborgen voor het publiek, soms zelfs in de openlucht zoals de Druïden deden tussen de eiken in wat min of meer oeroude bossen waren in Engeland en Bretagne; in enkele gevallen was er zelfs geen vaste plaats of locatie; de ingewijden kregen bericht waar ze elkaar van tijd tot tijd konden ontmoeten om hun inwijdingsfuncties te vervullen.    – Aspecten van de Occulte Filosofie, Theosophical University Press Agency, Den Haag, 1999., blz. 670

    Naar de rustige, vredige plaatsen van diepe stilte worden de adepten aangetrokken en daar kunnen de geheime of grote mysteriën het meest doeltreffend functioneren. Daar in de schuilhoeken van hun verborgen inwijdingskamers heersen de krachten en stromingen van het hogere astrale licht, het ākāśa, de subtiele substantie die overeenstemt met de hogere stromen van geest en intellect.

    Terwijl de mysteriën gewoonlijk zeven graden telden, bestaan er aanwijzingen van drie hogere graden dan de zevende. Maar deze zouden zo esoterisch zijn dat alleen de meest vergeestelijkte mensen deze goddelijke inwijdingen zouden kunnen begrijpen en dus ondergaan.

    In enig opzicht vormen de mysteriescholen sinds lange tijd het fundament van de beschaving. Plotinus, Avicenna, Albertus Magnus, Paracelsus, Francis Bacon, Jacob Boehme, Newton, Leibnitz en vele andere persoonlijkheden, hebben zich op hun gemak gevoeld binnen de poorten van de mysterieschool.

    In de geschiedschrijving zoals men die op school overbrengt, worden de minst belangrijke invloeden het uitvoerigst behandeld, terwijl met geen woord gerept wordt over de invloed van de mysteriescholen. Toch zijn er talloze historici die uitputtend over die invloed hebben geschreven

    spreuken:

    Pythagoras

    Betreed niet de algemeen begane wegen, volg niet de zienswijze der grote menigte, daar die onoordeelkundig en niet eensluidend is.

    In het evangelie verbeeld als de brede en de smalle weg. De brede, waarop het groepsdenken de tijdgeest beheerst, en de smalle die zich daaraan onttrekt. Aan het eind en niet aan het begin van de smalle weg staat de enge poort. Het is de onbetreden weg door de woestijn.

     

     Cleanthes

    Let niet op roem, als gij spoedig wijs wilt zijn. Vrees evenmin het kwalijk schiftend en niets ontziend oordeel der grote menigte. De menigte kent immers geen verstandige schifting, noch van rechtvaardigen, noch van voortreffelijken. Bij weinig mannen slechts kunt gij die vinden.

    De menigte kent geen verstandige schifting, omdat de elite met zijn ingewikkelde verhalen en terminologie altijd ondoorzichtig voor de eenvoudigen is geweest. Altijd heeft het goedgelovige volk hun verhalen geloofd, en als ze het niet geloofden konden ze, niet thuis in het jargon, die verhalen niet ontzenuwen. Daarbij komt ook nog, dat de armen en onderdrukten zich altijd blind hebben gestaard op de pracht en praal als begerenswaardige zaken, die het geluk zouden verzekeren. Zij hebben met bloed, zweet en tranen eindelijk wat bezit verworven, hebben het materieel eindelijk beter gekregen en zijn meer geworden dan de allerminsten. Zij hebben geen boodschap aan een verhaal dat volledige onthechting predikt.


    Het zijn altijd de mensen geweest, die eerst geklommen zijn tot de top, de holheid en leegte en façade van de elite doorzien hebben, die weer afgedaald zijn tot de grond en de volstrekte eenvoud hebben bereikt. Prediker, Boeddha, Plato, Socrates, Eckhart, Franciscus, Spinoza, Rousseau, Tolstoj. De eenvoudigen misten ten ene male het taalgebruik en het inzicht in de brouwsels die boven in de boom werden gebrouwen, om ze te kunnen weerstaan.

    Plato: Theaetetus

    Let op, rondziende, dat niet een der oningewijde luistere. Dat zijn degenen, die in de waan verkeren, dat er niets anders bestaat, dan wat zij met beide handen krampachtig kunnen vasthouden, doch feiten en gebeurtenissen en al wat onzichtbaar is niet aanvaarden als bestanddeel van de werkelijkheid.

    Wijsheid van Salomo

    Laat ons de rechtvaardige uit ons midden wegdoen, want hij is ons onaangenaam.

    De machthebbers, die met behulp van wetenschap en godsdiensten, de onrechtvaardige maatschappij gecreëerd hebben en in stand pogen te houden, hebben het meest te verliezen. Het is voor een leider veel moeilijker toe te geven dat hij misleid heeft, dan voor een misleide.

    Empedocles

    Ik weet intussen wel vrienden, waarom er nog waarheid is in de mythen, die ik zal verhalen. Doch zeer lastig en bezwarend voor het brein is het te aanvaarden in den gelove.

    Homeros Ilias: VI 202

    Rampzalig is de mens, die eenzaam dwalend zijn gemoed verteert.

    In een overbevolkt land als België is de eenzaamheid nog nooit zo groot geweest. Overal ontwaar je enkelingen en groepen, allemaal dwalend in hun eigen doolhof

    Wijsheid verwerven

    Bacchylides, 470 v. Chr.

    De een wordt wijs door de ander, vroeger zowel als nu, want niet gemakkelijk is het de poorten van onuitsprekelijke woorden te vinden.

    Overal op de weg door de woestijn kom je mensen tegen, die al eerder vertrokken zijn. Zij kunnen je vertellen hoe je net zover kunt komen als zij. Maar je moet toch elke keer weer alleen verder naar het land achter de horizon.

     

    Plato

    Want niet uit behoefte heeft God de wereld gemaakt, opdat hij eerbewijzen van mensen en van andere goden en demonen zou inoogsten, alsof hij enige toevoer uit de schepping benaderde, van ons rookwalmen en van goden en demonen hunne bijzondere bedieningen.

    Het is een merkwaardig, doch helaas alom verbreid, godsbeeld, dat mensen scheppen om hem te behagen, met erediensten, kerkbouw, zwoegen en tobben tot zijn meerdere eer en glorie. Slechts een tirannieke God met behoefte aan macht, onrechtvaardig en liefdeloos zou zoiets kunnen bedenken. Het is dan ook een godsbeeld ontstaan in een hiërarchische maatschappij, met een keizer, raadgevers, priesters en slaven of Paus, kardinalen enzovoort. De antropomorfe god ontstaat pas als de gelijkheid onder mensen verdwijnt, en er meerdere en mindere komen. De god krijgt gedaante en karaktertrekken inherent aan die van de ontaarde mens.

     

    Euripides

    God, indien hij oprecht God is, heeft aan niets behoefte.
    Dat zijn de armzalige praatjes van zangers.

    Orpheus

    Eén is de volmaaktheid zelve en alles is het voortbrengsel van Eén.
    Geen der stervelingen kan Hem zien, maar Hij zelf ziet allen.
    Hem zie ik niet. Een wolk staat om Hem heen.
    In aller stervelingen ogen immers zijn sterfelijk kleine pupillen.
    Want vlees en been is het gewas.

    Empedocles

    De godheid is niet bereikbaar om hem te benaderen met onze ogen of met handen te vatten, doch de hoogst verheven rijweg der overtuiging loopt voor de mensen uit het brein.

    "God zien" is een ervaren van de gelukzaligheid, een zien van de samenhang van alles met alles. Het is een opgaan in het Al, een jezelf centrum weten van het heelal.

    14-06-2009 om 14:52 geschreven door Philippus  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    03-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Welkom: start van een historische reis door verborgen maar actuele wijsheid

    Doorheen de eeuwen in de westerse geschiedenis waren denkers van alle slag op zoek naar de antwoorden op de klassieke levensvragen. In de wetenschap, filosofie en religie werden op allerlei vlakken een doolhof aan theorieën en wijsheden geschapen die uitgroeiden tot de klassieke kennis die we vandaag kennen en nog steeds onderwijzen. Toch werd er doorheen onze geschiedenis ook een meer verborgen kennis ontwikkeld, van mysteriescholen over genootschappen tot meer of minder bekende denkers die door hun denkwijze of ( verboden) geschriften dienden onder te duiken of erger nog als ketter ter dood veroordeeld werden. Dikwijls ging het om denkers die tegen de heersende stroming ingingen en zich niet neerlegden bij de gevestigde moraal, normen, godsdienst of wetenschap. Op deze website is het de bedoeling om deze bekende en minder bekende denkers een spreekbuis te geven aan de hand van spreuken en geschriften die ze nalieten en die ons doen nadenken over ons zijn en denken in onze moderne, hectische  maatschappij waarin de vraag naar bezinning, relativering en rustmomenten groot is.

    Regelmatig zullen citaten, stukken tekst met duiding opgenomen worden op deze site en zal men ook kunnen reageren en becommentariëren.
    Af en toe onszelf of onze omgeving in vraag stellen kan geen kwaad en helpt ons een groter inzicht te verwerven op weg naar meer WIJSHEID.
    ( wijsheid of Sapientia = causarum cognitio, de filosofie, ofwel kennis van de eerste oorzaken)
    mvg
    Philippus
    2 mei 2009

         Als iemand die een mening aanhangt die hem gedurende zijn jeugd is onderwezen of waartoe hij later is overgehaald,
    • elke twijfel die in zijn hoofd opkomt onderdrukt en wegduwt,
    • doelbewust vermijdt boeken te lezen en mensen te spreken die die mening in twijfel trekken of ter discussie stellen,
    • en vragen die niet gesteld kunnen worden zonder die mening te verstoren als ongepast beschouwt,
    dan is dat leven van die mens één grote zonde tegen de mensheid.

    William Kingdon Clifford, 1879 
    (illustratie hieronder:  Ketters op weg naar de Brandstapel (met hoge mutsen))                                                              





    03-05-2009 om 00:00 geschreven door Philippus  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (14 Stemmen)


    Archief per week
  • 22/09-28/09 2014
  • 14/01-20/01 2013
  • 28/11-04/12 2011
  • 03/01-09/01 2011
  • 01/11-07/11 2010
  • 24/05-30/05 2010
  • 10/05-16/05 2010
  • 21/12-27/12 2009
  • 14/09-20/09 2009
  • 20/07-26/07 2009
  • 08/06-14/06 2009
  • 27/04-03/05 2009

    Over mijzelf
    Ik ben Philippe Decrock, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Philippus.
    Ik ben een man en woon in Grimbergen (België) en mijn beroep is Jurist.
    Ik ben geboren op 18/10/1964 en ben nu dus 60 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: wijsbegeerte--theosofie.
    Mijn interesse gaat uit naar esoterische,gnostische en bijzondere filosofische kennis doorheen de geschiedenis
    Foto

    Inhoud blog
  • 400ste verjaardag geboorte van Franciscus, Mercurius van HELMONT
  • Baruch de Spinoza (1632-1677): Ethica
  • JACOB BöHME : filosoof en mysticus
  • GNOSIS ; evolutie

    Startpagina !

    Categorieën

    Blog als favoriet !

    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Dropbox

    Druk op onderstaande knop om je bestand naar mij te verzenden.


    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    bargestern
    www.bloggen.be/bargest

    ZOEKTOCHT 

    NAAR 

    DE KATHAREN

    Languedoc, Aude en Ariège

    Tekst (pdf) 26 blz. te bekomen op éénvoudige

    aanvraag via mail
    Foto

    E-mail mij

    Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.


    Geschiedenis Westerse Esoterische filosofie
         geschiedenis Rozenkruisers ( geïllustreerd werk 160 blz. pdf. op aanvraag)

    Foto


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs