We zijn de 19de week van 2024
De mooiste gedichten uit de Nederlandse letterkunde verzameld en gekozen uit www.bloggen.be/thuishaven
Welkom in mijn thuishaven en geniet van deze gouden gedichten. Geen rijker kroon dan gedichten schoon. Mijn moedertaal is wonderzoet voor wie haar geen geweld aandoet. Elke vrijdag een gouden gedicht.
12-09-2015
Een schone oktoberdag. Hilda Ram
Hoe lacht de zon uit de klare hemel
de winterende aarde toe. Hoe schoon
in de gulden straten ligt daar de moede;
hoe spreidt ze het laatst haar pracht ten toon.
Zie die blauwige nevel daarginder,
hoe het koesterend licht zijn sluiers doordringt,
en over velden en beemden en weiden
nog eens hem de heerschappij ontwringt.
Weer knikken de sierlijke wiegelende kruinen
op het gras hun dartele schaduw toe;
weer speelt in het vale, bruine lover
de fluisterende koelte, nimmer moe.
En het blaadje, reeds bereid tot vallen,
aarzelt, hecht aan de stam zich vast;
het is of de reeds versteven sappen
weer klimmen onder de ruwe bast.
Het vogeltje dat door de nijdige stormen
zijn schommelig nestje verwoesten zag,
vergeet zijn kommer, vergeet zijn lijden,
neuriet een lied, als het des zomers plag.
En het bloempje, gedoemd in zijn knop te sterven,
verstilt door de zware dampen der nacht,
recht zijn kwijnend stengeltje, opent
verrukt zijn geurig kelkje, en lacht.
Weer babbelt het beekje, weer ruist en vliet het,
door wind noch verstijvende kou gestoord;
weer speelt en malt het met het zonnig straaltje,
het visje en het bloempje, dat knikt aan zijn boord.
Weer kwaken de eenden en schudden hun veren;
weer zingt de lustige krekel in het gras;
planten en dieren, alles verheugt zich
of dood en vernieling niet nakend was.
Weer stoeit de lieve jeugd in het vrije,
en juicht en jubelt; huppelt en speelt;
weer komt de sukkelende ouderdom buiten,
wie weet of hem voor het laatst hem de zon niets streelt.
O wanneer des levens winter zal naken,
de winter, die nooit meer in lente smelt,
o moge dan herinnering een zonnig straaltje
spreiden, waar weemoed mij het hart bekneld.
12-09-2015, 00:00
Geschreven door André
11-09-2015
Lentezucht. Hilda Ram
O, ik tracht zo naar de bloemen,
de eerste bloemen van den hof,
winter plunderde al de bedden,
lei hun bonte tooi in stof,
doch reeds wiegelen ranke stengels
in het zonlicht heen en weer,
vormt, u knopjes; verft u, kelkjes,
haast u bloemkens, ach wanneer.
O, ik tracht zo naar het lover,
het jonge lover in het bos,
naakt en droevig staan de bomen,
winter roofde hun de dos,
maar de botten, zwellen, zwellen,
breekt uw kluisters, schuchter loof,
kom te voorschijn, spreid u, kleur u,
wat ik me in uw schaduw beloof.
O, ik tracht zo naar de zangen
van het rustig vogelkoor,
al de nestjes zijn verlaten,
winter had geen hart, geen oor,
maar reeds is de tak gekozen,
haastig zangers, niet gedraald,
rept uw wieken, scherpt uw snavels,
pluimpjes, halmen aangehaald.
Ach, wat heb ik vaak naar lover,
bloemen, vogels zo getracht,
lente kwam, nog bleef ik zuchten,
ik lette niet op wat ze bracht,
haast u niet, gebloemde lover,
vogels, bouw uw nest in vree,
immer blijft mijn hart verlangen,
elk getij brengt wensen mee.
11-09-2015, 00:00
Geschreven door André
10-09-2015
Het molenrad. Hilda Ram
Molenrad, molenrad,
worstelend door het weerstrevend nat,
draai wat sneller, molenrad.
Weet ge niet, dat op de brug
Dientje haar bruigom wacht?
Langzaam draait ge, zwaar en stug,
of ge moede waart van de vracht,
of de trage, grauwe beek
water niet, maar lood u bleek.
Dientjes blik wordt droef en bang,
want ze wacht reeds, och, zo lang,
molenrad, molenrad,
draai wat sneller, molenrad.
Molenrad, molenrad,
stoeiend door het speelse nat,
draai zo snel niet, molenrad.
Weet ge niet, dat op de brug
Dientje bij haar bruigom staat?
Haastig draait ge, licht en vlug,
of ge moeite en last vergaat,
of de dartele, klare beek
u een speelgenootje bleek.
Dientje lacht zo gul en blij:
Doris staat haar ook ter zij.
Molenrad, molenrad,
draai zo snel niet, molenrad.
10-09-2015, 00:00
Geschreven door André
09-09-2015
Bij mijn haardje. Hilda Ram
Ik zit zo gaarne bij mijn haardje
als daarbuiten, kil en guur,
tegen het raam de regen klettert;
als in het nare schemeruur
zo gemoedelijk gezellig
brandt het knetterend kolenvuur.
Ik zit zo gaarne bij mijn haardje,
op de vlam de blik gericht,
of in het halve duister volgend
het spookgevecht, waar schouw en licht,
dartele schimmen, dalen, klimmen,
tot daar een van beiden zwicht.
Ik zit zo gaarne bij mijn haardje,
overpeinzend in mijn hart
het roerend woord, dat mij mocht treffen,
het woord van een geliefde bard,
tot mijn ziel het diepst verborgen
zoet geniet de dichterssmart.
Ik zit zo gaarne bij mijn haardje,
denkend aan vervlogen tijd,
aan genoten heil en vreugde,
aan doorleefde smart en strijd;
week wordt dan mijn harte weder
om het verleden, zij het ook wijd.
Ik zit zo gaarne bij mijn haardje,
dromend van toekomstig goed,
bouwend hoge luchtkastelen
in de wemelende gloed;
luchtkastelen, die in één adem
weer in puin verzinken doet.
Ik zit zo gaarne bij mijn haardje,
anderen gun ik luider vreugd;
mij bevalt de lieve vrede,
met haar sussende geneugd;
met haar dromen, met haar beelden,
die in stilte het hart verheugd.
09-09-2015, 00:00
Geschreven door André
08-09-2015
De schoonst tijd. Hilda Ram
De zon lacht, de wind speelt
in het ruizelend riet zijn kinderspel,
of kust het bloemken dat zich heelt,
of zwaait en zwierf de haverbel.
De vissen dobberen in de vliet,
de lammeren huppelen langs de baan,
nog kent het visje de angel niet,
geen scheren heeft het lam doorstaan.
Het is alles leven, vreugde en licht,
waarheen mijn lettend oog zich keert,
het stemt alles samen tot een gedicht,
welluidend zoet, onzeglijk teer.
Een schoon gedicht dat dromen doet,
het oog met stille tranen vult,
en beelden wekt voor het krank gemoed,
die het dol verleden had omhuld.
Mijn hart is zwaar, mijn hart is droef,
eens was het licht als des winden schacht,
nu volgt het mat des levens groef
met allerhande leed bevracht.
Gij die aan 's levens drempel staat,
en hoopvol in de toekomst blikt,
gij, die nog in uw dageraad,
voor middagbrand nog onweer schrikt.
Vertoef, vertoef in het lommerrijk prieel,
dat argeloze onschuld om u vlecht,
ernst brengt de toekomst, geen gespeel,
lang blijve ervaring u ontzegd.
08-09-2015, 00:00
Geschreven door André
07-09-2015
Landschap 2. Hilda Ram
Thans is het winter, bos en velden
liggen stil en naakt en koud;
alles zwijgt en schijnt te dromen
van het zomerzonnegoud.
Dromend smelt in de open verte
het nevelig floers van land en lucht:
witte mist en witte wolken
met nog witter sneeuw bevrucht.
In haar zachte donzen mantel
hult zich de aarde en bergt haar leed;
maar soms lekt van het levend twijgje
stil een traan op het blanke kleed.
Toch, en toch min ik het droeve landschap,
het heeft iets treffend voor mijn oog,
als het gelaat eens teergeliefden,
dat de weemoed overtoog.
Iets als meelij voel ik wellen
in mijn zacht gestemde borst;
iets, dat als een zonnestraaltje,
smelten wou die winterkorst.
07-09-2015, 00:00
Geschreven door André
06-09-2015
Landschap 1. Hilda Ram
Als der bomen botten breken,
en het verfrommeld blaadje lacht
schuchter uit het enge kluisje,
waar de winter het hield versmacht.
Als het jong en spichtig grasje
uit de harde bodem schiet,
en het weergekeerde vinkje
neurt zijn eerste lentelied.
Als de vissen in de vijver
duiken uit de diepte op,
en de gladde waterspiegel
breken met hun vlugge kop.
Als het vee met dartele sprongen
uit de stal gehuppeld komt,
het luchtruim vult met vreugdig loeien,
door de kou zolang verstomd.
Dan, dan is het één leven buiten,
Dan, dan is het feest op het land,
blijde jubelt al wat stem heeft,
juicht u tegen ten alle kant.
06-09-2015, 00:00
Geschreven door André