De wonderlijke avonturen van een nieuwsgierig meisje.
07-06-2012
1. Pepeltje
U daar, ja, u mijnheer, u
die in zijn bureau een hele dag niets anders doet dan luid telefoneren en ondergeschikten
uitkafferen - en u mevrouw, u die mij zomaar passeert op het grindpad met die
hoge stapel papieren in uw handen waardoor u nauwelijks nog het groen in deze
weelderige stadsoase opmerkt - en u, u die enkel nog oog heeft voor de
nulletjes en eentjes op het flikkerende scherm voor u - en ook u, u met die
doffe blik in de ogen en cynische opmerkingen over de alledaagsheid van het
bestaan kijkt u eens even weg van de ons omringende jachtigheid en laat u
door mij overreden een blik te werpen doorheen dit tot nu toe goed verborgen
gehouden luikje, een blik op een wonderlijke werkelijkheid die we ons misschien
vaagweg nog kunnen herinneren.
Ik wil u namelijk
meevoeren naar de gedachtewereld van een schrander, onbevangen meisje met
nieuwsgierige handjes en oogjes, door iedereen Pepeltje genaamd. Ze vindt het
fascinerend alles om haar heen te ontdekken, van de living bezaaid met
klimobjecten, over de verboden keuken vol gevaarlijke voorwerpen tot en met die
fascinerende tuin met ontelbare grassprietjes die je zomaar kan uittrekken. En
het liefst doet ze al deze ontdekkingen met een lepeltje in haar hand, want ze
is erg dol op lepels. Of pepels zoals
zij het zo mooi zegt, vandaar dat iedereen haar Pepeltje noemt.
Pepeltje heeft dan ook
ontdekt dat je ontzettend veel dingen kan doen met een voor onze volwassen ogen
doodgewone lepel. Zo kan je het lepeltje
in je ene handje vastnemen en doorgeven aan je andere handje, of je kan er mee
wijzen, je kan met het steeltje in je oortje steken (maar dan moet ze wel
oppassen dat mama dat niet ziet, want dan wordt ze altijd erg boos), je kan er
je oogjes ermee bedekken en zo piepekoe spelen met papa, je kan het verstoppen (maar
niet te lang want anders weet Pepeltje niet meer waar ze het verstopt heeft en
wordt ze heel verdrietig), je kan er mee in je appel pulken, je kan er je beleg
mee opeten (maar dan wel volgens de vaste rituelen, namelijk eerst de boterham
vakkundig dissecteren en daarna je plakje kaas in stukjes oplepelen), je kan er
eindeloos lang steentjes mee opscheppen om het gras er mee te bezaaien (wat dan
eigenlijk weer niet mag van papa), je kan er mee gooien, Ach, je kan er
zoveel mee doen en daarom is ze er zo aan verknocht. Als ze 's morgens met
slaperige prutoogjes uit haar bedje bezaaid met knuffels wordt gehesen, is haar
eerste bekommernis een lepel te bemachtigen. De prut uit haar oogjes verdwijnt
meteen als mama haar direct na het ophalen een lepeltje in haar handjes duwt
(liefst een felgekleurde lepel van plastic) zodat ze er dolenthousiast mee kan
beginnen zwaaien, want dat is het allereerste wat ze er mee doet, elke morgen
opnieuw en altijd weer met trotse pretoogjes.
Pepeltje heeft dan ook het liefste dat mama haar wakker maakt want papa
is nogal nors des morgens en het duurt een tijdje vooraleer hij doorheeft dat
zij absoluut niet zonder haar lepeltje verder kan.
Vandaag is ze bezig met de
verkenning van de uiterste hoek in de living. Om er te geraken, moet ze vanuit
de keuken eerst langs het wasrek, dan over de zetel (ze kan er ook wel langs hoor, maar erover is
zoveel plezanter) en tenslotte onder de tafel door, en ook hier weer kan ze er
langs, maar eronder is natuurlijk uitdagender. Ze is hier al meerdere malen
geweest, maar vandaag vindt ze het de hoogste tijd deze hoek, waar de kast met
spullen van mama en papa staat, nog grondiger te onderzoeken dan ooit voorheen.
Nu, voor haar is elk onderzoek opnieuw een heuse ontdekkingstocht als ware het
weer de eerste keer. En ja hoor, haar vermoeden wordt bewaarheid wanneer ze
achter het laag tafeltje met de bloempot een lepeltje ziet liggen;
waarschijnlijk door haarzelf hier achteloos neergelegd bij een vorig onderzoek
zonder dat ze er nu nog enige herinnering aan overhoudt.
"Pepel, pepel,
pepel", roept Pepeltje verrukt en terwijl ze zich haast onder de tafel,
over de zetel en langs het wasrek om de gevonden schat, want voor Pepeltje is
een gevonden lepel het equivalent van een heuse goudschat, aan mama te laten
zien, struikelt ze over een rondslingerende brandweerauto. Maar Pepeltje is te
opgewonden om als dood te blijven liggen en zich uitvoerig door mama te laten
kussen, een trucje dat elke keer wel lijkt te lukken, staat weer op en rent
verder. Mama die de bons hoort, laat de was liggen en haast zich naar de
living. Maar als ze de hoek omdraait, botst Pepeltje tegen haar benen aan en
slaat achterover op de grond. Pepeltje is helemaal van slag. Hoe kan dat nou,
vraagt ze zich af. Achter deze hoek staat normaal toch niets. In normale,
constante omstandigheden moet het toch mogelijk zijn een stompe hoek aan deze
snelheid te nemen? Piekerend blijft ze
op de grond liggen en doet haar eerdere berekeningen nog eens over tot ze door
twee slanke armen omhoog wordt gehesen en overstelpt wordt met kusjes en
troostende woordjes. Nu wordt het nog mooier, bedenkt ze zich: ineens staat
hier iets waardoor je pal achterover valt en staat mama in de buurt om je te
verwennen. Dat moet ik later toch nog eens beter onderzoeken. Maar de kusjes van mama overweldigen haar
zoals immer en genietend kirt ze als mama gekke geluidjes blaast in haar
nekje. Pepeltje giert het uit en vergeet
helemaal wat ze nu eigenlijk tegen mama wilde zeggen.
"Pepeltje, je moet
goed uitkijken waar je heen rent hoor ", zegt mama en onderzoekt of
Pepeltje geen kwetsuurtjes heeft opgelopen door de botsing.
"Ga maar gauw terug
spelen, dan kan mama de was verder doen."
Mama zet Pepeltje neer,
draait haar tot ze in de juiste richting staat, in de richting van de living,
en duwt haar met een kleine tik op de billen vooruit. Door de lekker knusse pamper voelt Pepeltje
deze tik niet aan als een klets, maar doet het bij haar vaagweg herinneringen
oprijzen aan vroegere tijden. Half verdwaasd ziet zij zichzelf als kleine baby
in de armen van haar mama liggen, mama die zachtjes een liedje zingt en
tegelijkertijd ritmisch op haar billetjes klopt tot ze helemaal in slaap
sukkelt. Maar die gedachten verdwijnen
evensnel weer als ze op de grond voor haar de gevallen lepel ziet liggen.
"Pepel!"
Ze raapt hem op en loopt
terug naar de hoek alwaar ze haar inspectieronde verder zet, want een hoek met
zo'n grote schat verdient een grondiger onderzoek. En als Pepeltje zich inprent
aan een grootschalig onderzoek te beginnen, dan zal dat onderzoek uitermate
grondig worden uitgevoerd. In die hoek
staat langs het tafeltje met de bloempot een oud, op hoge poten, afgebladderd
kastje met daarin een heleboel onbeduidende dozen. Pepeltje heeft mama en papa
hierover wel eens horen praten, mama vond het kastje lelijk en wilde het weg,
papa wilde het behouden want hij had gekregen van zijn oma en het was nog eens
verrekte handig om zo de dvd's verborgen te houden voor Pepeltje, en wil nu wel
eens ontdekken wat het geheim is dat zo nodig dient beschermd te worden.
Ze zet zich voor de kast
en draait de stok die er opsteekt helemaal om, dat heeft ze mama en papa al
veel zien doen, waardoor de rechterkastdeur makkelijk opengaat. Ze weet dat
mama en papa daarna nog achter het gesloten deurtje rommelen om ook die deur
open te krijgen, en ze voelt inderdaad op die plaats een ingewikkeld klepje
hangen, maar het lukt haar niet deze zijde te openen. Enige tijd blijft ze aan
dit klepje rommelen want ze vindt het niet fijn als iets niet lukt, maar geeft
uiteindelijk op en bedenkt dat ze nog wel op een mogelijkheid zal komen om de
donkere hoek in deze kast te verkennen.
De kast ligt vol
oninteressante rommel die ze achteloos achter haar rug op de grond kiepert.
Voor haar is dit niet gewoon maar rommel, maar het bewijs dat een belangrijk
iets dient beschermd te worden en doet daarom naarstig verder. Als ze de
rechterkant helemaal heeft uitgerommeld en nog steeds niets van waarde heeft
gevonden, besluit ze in de krappe kast te klauteren om van daaruit het
verborgen linker gedeelte verder te onderzoeken. Voorzichtig steekt ze haar
hoofdje in het donker en steunt op de rand.
Eerst ziet ze niets speciaals liggen, enkel dezelfde rommel als aan
rechterzijde, maar haar nieuwsgierigheid is te groot en ze leunt verder
voorover. Terwijl ze haar handjes op de rand
laat steunen, brengt ze haar knietje omhoog om verder te kunnen kruipen,
maar van zodra ze met haar volle gewicht op haar knie steunt, begint het oude,
wankele kastje te kantelen. Ze bemerkt
dat iets niet klopt en wil ook haar andere knietje op in de kast hijsen, maar
door het hellen verschuiven de dvd's die nog in de kast liggen en versterkt dit
zo het kantelen. Verschrikt wil ze zich oprichten, maar door deze beweging
stoot ze met haar achterhoofd tegen de schuine plafondzijde aan. Het kastje kiept nu helemaal over haar heen
en ineens is het erg donker voor Pepeltje.
"Weeral vreemd",
denkt Pepeltje bij zichzelf terwijl ze gezeten op haar knietjes de binnenkant
van het kastje aftast. "Waarom krijg
ik mijn oogjes niet meer open", vraagt ze zich af "en hoe komt het
dat die kamer zo klein is geworden?" "Ik zal mama maar eens roepen,
die weet hier wel weer raad op, zoals altijd".
Maar als Pepeltje heel
hard MAMA roept, vliegen de mama's haar rond de oren. Verschrikt stopt ze met
roepen. "Wat was dat?" Nu roept ze nog eens MAMA en weer hoort ze
anderen ook mama roepen. "Dat zijn kindjes die hun oogjes ook niet meer
openkrijgen", zegt ze tegen zichzelf en ineens is ze toch wat gerustgesteld
dat zij niet de enige is met dit ongewoon probleem. Zou mama misschien piepekoe met haar aan het
spelen zijn en is daarom alles zo anders nu?
Dat moet het zijn! Ze houdt haar handjes voor haar ogen, gluurt tussen
haar vingertjes door, maar kan nog steeds niets ontwaren, en stoot dan de
bijhorende woordjes uit: "Waar is Pepeltje, waar is Pepeltje?". En ja
hoor, het werkt! Want als ze haar handjes voor haar oogjes weghaalt, staat mama
ineens voor haar met het wit, afgebladderd kastje in haar handen. "Piepekoe",
zegt Pepeltje en strekt haar handjes uit zodat mama haar kan optillen. Met een geamuseerd doch ietwat bezorgde frons
tilt mama Pepeltje op en fluistert zachtjes "Mijn kleine aap" terwijl
ze haar voor de tweede keer in slechts een kwartier tijd overlaadt met kusjes.
Opgewonden vertelt
Pepeltje wat haar is overkomen en mama moet toch bewonderend toegeven dat
tussen deze schattige brabbelgeluidjes enkele echte woordjes duidelijk
verstaanbaar worden.
Pepeltje heeft een
vriendje, Wiwi genaamd, en die volgt hem overal. Eigenlijk ziet Wiwi er niet
meer echt gezond uit: het zwarte topje van zijn neus is half opgepeuzeld en bengelt
met miniscule draadjes aan de rest van zijn hoofdje, zijn vacht vertoont
donkere, grove plekken en zijn achterkant is al eens terug dichtgenaaid door
oma. Maar dat deert Pepeltje helemaal
niet, zij vindt Wiwi nog altijd de liefste beer die er bestaat en zou hem tegen
geen enkele andere beer willen ruilen.
Mama heeft trouwens al een paar keer voorgesteld Wiwi te vervangen door
een nieuwere wiwi, maar daar wil Pepeltje helemaal niet van weten, en dit tot
wanhoop van mama. Maar mama ziet er toch ook niet elke dag even goed uit en
toch blijft Pepeltje haar de allerliefste mama van heel de wereld vinden!
Alles doen zij en Wiwi
samen: ze gaan samen op zoek naar lepels, ze eten samen, ze halen samen alle
dvd-doosjes leeg, ze staan samen in de hoek, ze lezen samen boekjes, ze zitten
samen op het potje (zij al op de grote wc, Wiwi op een speciaal voor haar
gemaakt potje), ze slapen samen...
Samen staan ze sterk en
ontdekken de wereld die zij rondom zich zien. En er is nog een voordeel: Wiwi
heeft geen schrik van Muis de kat. Pepeltje voelt haar beentjes altijd week
worden als Muis langs haar doorloopt, maar Wiwi niet, die blijft even
stoer. Muis is al veel langer dan
Pepeltje in het huis en is heel lui. Dat
weet Pepeltje wel, want telkens als Pepeltje door het huis loopt op zoek naar
lepels, komt ze Muis wel her en der tegen en altijd ligt ze dan te suffen. Dan
weer op de zetel, maar dat mag eigenlijk niet van mama, op de chauffage, onder
de kast, op de was, dat mag ook niet van mama, maar Pepeltje moet toegeven dat
Muis dat goed heeft uitgekiend want daar ligt ze toch wel lekker zacht, op mama
haar schoot, dan zou Pepeltje wel willen dat ze net zo flink is als Wiwi en zou
ze zo de poes willen wegjagen om zelf op mama haar schoot te gaan zitten, maar
ja, dat durft ze toch niet hoor. Overal komt ze Muis wel tegen, en meestal
slaapt ze, maar nooit in haar hokje dat mama speciaal voor Muis heeft
klaargezet.
"Gekke poes"
zegt ze dan ook altijd als ze haar, van ver, ziet, " waarom slaap je
eigenlijk nooit in je eigen bedje". Maar Muis antwoordt nooit. Als ze
Pepeltje hoort roepen, trilt ze enkel met haar ene oortje, zwiept eens met haar
staart en slaapt rustig verder.
Maar Pepel is ook erg
geïntrigeerd door Muis. Muis loopt zelf ook rond, als ze eens niet slaapt en
haalt ook streken uit. Mama kan dan heel boos worden op Muis, net als ze boos
kan worden op Pepeltje als zij iets verkeerd doet, maar dan maakt Muis een
grappig, ronkend geluidje en dan is mama weer heel lief tegen haar. "Dat
moet ik misschien ook eens proberen", denkt ze dan bij zichzelf. Ook als
Muis slaapt, merkt Pepeltje dat Muis anders is dan de dingen die ze rond zich
ziet en dat fascineert haar toch. Een
keer was ze naar Muis aan het staren en zag ze zichzelf in de weerspiegeling
van de ruit achter Muis. Ze zag dat ze er erg anders uitzag dan Muis hoewel
mama Muis bijna net zo graag ziet als haar en Muis net als haar als een klein
kindje vastneemt en knuffelt. Mama zegt
altijd dat babytjes uit de buik komen, maar zou Muis daar dan ook uitkomen? Had ik zoals Muis kunnen uitzien? Zo stond ze voor zich uit te staren, tot Muis
ineens wakker werd van gekletter en vliegensvlug de keuken indook, Muis ruikt
immers heel goed wanneer haar eten klaar is en dan is ze wel wakker, waardoor
Pepeltje enorm schrok en onbedaarlijk begon te huilen tot mama haar kwam
troosten. En toen ze eenmaal getroost was, was ze niet alleen vergeten waarom
ze zo geschrokken was, maar ook waar ze aan het denken was en zag ze Muis weer
gewoon als een heel luie kat.
Maar voorlopig blijft de
poes een fascinatie voor haar, een fascinatie van op afstand weliswaar, en
verdelen ze het hun toegekende territorium netjes in twee: als Muis in de
keuken ligt, kan je Pepeltje ver daarvandaan vinden.
Pepeltje beleeft elke dag
als was het de meest wonderlijke die ze heeft beleefd en ooit nog zal beleven.
Elke dag opnieuw is voor haar een immense uitdaging en een vat vol
ontdekkingen. Misschien vindt ze vandaag wel de Grote Lepel, de lepel aller
lepels, of komen onverhoopt oma en opa op bezoek, of krijgt ze pannenkoeken te
eten, of een boterham met choco, nog beter. Maar soms begint een dag ook niet
zoals ze had gehoopt. Vaag herinnert ze zich nog dat ze voor ze ging slapen
buiten tussen de bloemen op zoek was gegaan naar de Grote Lepel, maar nu regent
het zo fel dat ze binnen moet blijven. Dat vindt ze normaal niet erg hoor,
binnen is zo veel te doen en als het niet had geregend, zou het goed gekund
hebben dat ze ook een hele dag binnen was gebleven uit eigen wil, maar nu het
wel regent wordt ze gedwongen binnen te blijven en het is net dat dwingende dat
een invloed heeft op haar humeur.
Wezenloos staat ze samen met Wiwi naar de regendruppels te staren die op
het grote raam van de keuken in lange slierten naar beneden rollen. Ze ziet
niet hoe mensen zich door deze stortbuien haasten op zoek naar een droog
onderkomen, ze ziet niet hoe de nieuwe lente-bladeren kreunen onder dit
natuurgeweld, ze ziet niet hoe de bloemen zich gesloten hebben om het
watergevaar af te weren, ze ziet niet hoe regenwormen, gedwongen door de
onderstromende tunnels, zich naar boven wriemelen, ze ziet zelfs niet de
bliksemschichten verderop in de straat die geenszins een voorspoedig einde
aankondigen van het huidige onweer. Neen, ze staat daar maar en fronst de
wenkbrauwen. Kleine gedachten borrelen
op in haar nog prille hersenen. Ze pakt
Wiwi op ooghoogte zodat ook Wiwi kan zien wat zij aan het denken is.
"Kijk Wiwi, die
druppeltjes moeten allemaal naar omlaag", zegt ze en kijkt veelbetekend
naar Wiwi of hij begrijpt wat ze bedoelt. Ze ziet dat Wiwi apathisch voor zich
uit blijft staren en het allemaal niet zo goed lijkt te begrijpen.
"Je ziet toch dat
sommige druppels blijven hangen en andere naar beneden glijden" probeert
ze nog eens. "Maar ze moeten allemaal naar onderen! Ze kunnen niet naar
boven en als de zon komt, moeten ze allemaal onder zijn. Sommige druppels
willen niet naar onder gaan en blijven hangen. Maar dan komt zo een druppel van
boven die weet wat ie moet doen en neemt de druppel die wil blijven hangen,
mee. Zo gaat dat. Druppels moeten altijd
naar onderen gaan, ze kunnen niet anders."
Weer kijkt ze of Wiwi het
deze keer snapt, maar nog steeds ziet ze hem schaapachtig naar de drupppels
staren.
"Kijk", zegt ze
en gaat op haar knieën voor het venster zitten,
"neem bijvoorbeeld deze druppel" en ze duidt een dikke druppel
aan die ongeveer op een half metertje van de grond is blijven hangen. "Nu
wil die druppel blijven hangen want die denkt dat het zo moet, maar dadelijk
komt er een slimmere druppel van boven en zegt dat ie toch naar onder moet.
Kijk maar."
Op dat moment komt er
inderdaad een sliert van boven die net de druppel kruist en het vochtig
belletje meesleurt naar onder.
"Zo moet dat"
zegt Pepeltje en staart zelf wat voor haar uit.
"En zoals de druppels naar onderen moeten, moeten wij altijd op
zoek gaan naar lepeltjes. Dat moeten wij doen." voegt ze er aan toe, zelf
niet heel goed begrijpend wat ze hier nu eigenlijk mee bedoelt.
Zo blijft ze nog eventjes
met Wiwi op de grond zitten tot mama ineens achter haar staat en vraagt wat ze
ziet. Maar haar gedachten hebben
Pepeltje zo moe gemaakt dat ze enkel nog haar handjes kan uitstrekken om zich
te laten vastpakken. En op die armen van
mama zit ze goed, het voelt of dat de plaats is waar ze moet zijn.