Ik ben Ronny Szostek, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Tomasz.
Ik ben een man en woon in Genk (België) en mijn beroep is kok.
Ik ben geboren op 18/04/1961 en ben nu dus 64 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Lezen, schrijven, fietsen, etc.
Proza waar ik momenteel aan werk:
- Panofski (drama)
Mijn debuutroman is er! Vanaf 27 oktober rolt hij van de drukpersen. De ongeduldige onder jullie kunnen het boek nu al bestellen via de website van mijn uitgever.
De Engelse landdame Fiona Hersheford wordt met de dood
bedreigd. Op een dag dreigt haar belager haar zelfs te vermoorden. Het
dreigement wordt niet uitgevoerd, maar om drie uur s ochtends
wordt Fiona Hersheford opgehangen aangetroffen. Commissaris Rowe berust
de zaak daar hij denkt dat het gaat om zelfmoord. Rechercheur Edgard
Philips is daar niet zo van overtuigd en stelt samen met zijn collega
een illegaal onderzoek in om erachter te komen wat er
nu precies
gebeurde. Nadat rechercheur Philips gepromoveerd wordt tot commissaris,
stelt hij een officieel onderzoek in naar de moord op Fiona Hersheford.
Ronny Henri Szostek is 49 jaar. Hij is
geboren in Leut, enkele kilometers van de Nederlandse
grens en woont momenteel in Diepenbeek, waar hij werkt als kok.
Sinds enkele jaren schrijft hij, eerst korte verhalen, later
toneelstukken. Momenteel werkt Ronny aan drie romans.
Mijn fascinatie voor de Nederlands dichter, schrijver (criticus en polemist) en toneelschrijver is ontstaan toen ik een gedichtje las uit zijn welomvatte bloemlezing De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in duizend en enige gedichten. Komrij is zelf dichter, maar is vooral bekend voor zijn prachtige bloemlezingen. Niemand kan gedichten zo verbloemen zoals Gerrit Komrij dat doet. Op 26 januari 2000 werd Komrij door Nederlandse lezers uitgeroepen tot Dichter des Vaderlands, voor een periode van vijf jaar. In januari 2004 deed hij afstand van zijn functie; hij werd in 2005, nadat Simon Vinkenoog een periode als ad interim fungeerde, opgevolgd door Driek van Wissen.
Het openingsgedicht van de verzamelbundel "De Nederlandse Poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in duizend en enige gedichten" van Gerrit Komrij (elfde druk) is van A. C. W. Staring (1767-1840). Het is getiteld "De hoofdige boer" en gaat over een doorwaadbare plaats in het beekje de Berkel; omdat de kerkgangers er vuile voeten kregen werd de opbrengst van een collecte bestemd voor de bouw van een bruggetje. Er was echter een boer die weigerde over de brug te gaan, omdat zijn voorouders nooit op het idee waren gekomen om een brug te slaan. De slotregels luiden:
Bouwt GIJ een BRUG om droog te gaan?
IK kom er ook, met LAARZEN aan.
In 1999 won Gerrit Komrij de Gouden Uil Non Fictieprijs met zijn bundel In Liefde Bloeyende en in1993 ontving hij de P.C. Hooftprijs voor zijn proza.
Uit de Nederlandse poëzie van de 19de t/m 21ste eeuw.
Weer is het nacht. De stoelen staan gespitst. De spiegel wordt een een zeer oud schilderij. De deur is dicht. Elk ding lijkt nu verdacht. Stil staart de smalle reigerblik. Van t licht.
Met sprekende voorbeelden uit hun eigen onderzoek in Indonesië en Mexico, geven de auteurs een indruk van hoe het is om cultureel antropoloog te zijn en het zo unieke veldwerk te doen dat antropologie onderscheidt van andere sociale wetenschappen. Ook behandelen zij op een toegankelijke manier de grote vragen die cultureel antropologen zich sinds de opkomst van deze wetenschap hebben gesteld.
John Monaghan is hoogleraar aan Vanderbilt University, Nashville. Hij voert al twintig jaar projecten uit onder de inheemse bevolking van Mexico en Guatemala. Zijn meest recente boek daarover is The Covenants with Earth and Rain: Exchange, Sacrifice and Revelation in Mixtec Society (1995).
Peter Just is Associate Professor of Anthropology aan Williams College. Hij heeft uitgebreid onderzoek gedaan onder de Dou Donggo op het Indonesische eiland Sumbawa. Hij schreef Dou Donggo Justice (2000).
Met een voorwood van Hans Claessen Prof.dr. H.J.M. Claessen is emeritus hoogleraar Culturele Antropologie aan de Universiteit van Leiden en auteur van verscheidene boeken, o.a. op het gebied van de politieke antropologie.
In dit derde deel van haar Dagboek begint de schrijfster, zij het nog aarzelend en sporadisch, naar woorden te zoeken voor de paradox van haar onvolkomen en toch met overtuiging aanvaarde huwelijk, waarover ze voordat de beslissing viel zo openhartig schreef maar waarover ze sindsdien geen letter meer op papier heeft gekregen. Ook andere beurse plekken, zoals de dood van haar moeder, worden voorzichtig aangeroerd. Net als in de voorafgaande twee jaar gaat het dagboek weer vooral over anderen, maar geleidelijk worden de talrijke anekdotes steeds duidelijker facetten van een veelzijdig gereflecteerd zelfportret.
De verhuizing van Milaan naar Bologna markeert het eind van haar jeugd. Ze is nu drie jaar getrouwd. Vergeleken bij de huwelijken van zijn vroegere studievrienden, zegt haar man, is hun huwelijk kinderspel. Dat is bedreigend, maar het suggereert ook een saamhorigheid die zich in die drie jaar heeft bewaarheid. De vrienden hebben gekozen voor maatschappelijke ambities, plichten en verantwoordelijkheden, zij twee proberen ruimte te maken voor zichzelf.
Dat ze wil en kan schrijven, weet Frida Vogels nu zeker. Ze wil zichzelf onder woorden brengen, weten wie ze is, het hachelijke leven dat ze op zich heeft genomen tot een goed einde brengen. Dat doel is nog ver weg en misschien bereikt ze het nooit, maar intussen is haar dagboek een onmisbaar instrument geworden om haar leven te hanteren, knopen te ontwarren, onmacht en dreiging af te weren, zich rekenschap te geven van eigen en andermans gedrag. Daarnaast is het vaak een bron van plezier.
Vogels schrijft over alles wat haar om wat voor reden ook treft, van fascisme en communisme tot de beuken in Den Hout, van de gekooide staat van vrouwen in een Zuid-Italiaans boerendorp tot haar eigen falende sociale gedrag, van het niet kunnen verdragen van dierenleed tot haar inconsequente, maar onontbeerlijke dubbelleven tussen Italië en Nederland, in een soms hortende, soms vloeiende wisselwerking tussen leven en schrijven.
Het boek J. van Oudshoorn beschrijft in Tobias en de dood (1925) het leven van Tobias Termaete. Na een turbulente periode in zijn leven komt hij enigszins tot rust. Hij overdenkt zijn verleden en de toekomst en met name zijn dood die hij vreest. Tobias moet een manier vinden om de dood te accepteren zodat hij zijn angsten kan loslaten. Dan dient de liefde zich aan in de persoon van de bijdehante Kitty. Tobias en de dood is een klassieke roman over vervreemding, de dood en de liefde.
De auteur J. van Oudshoorn (pseudoniem van J.K. Feylbrief; 1876-1951) groeide op in Den Haag en studeerde aan de HBS en de Indische Instelling in Delft. Hij werkte als klerk op het ministerie van Buitenlandse Zaken en werd directeur-kanselier van de ambassade in Berlijn. Tijdens zijn leven schreef Van Oudshoorn een aantal romans en novellen waarvoor hij weinig waardering kreeg. Nu geldt hij echter als een van de belangrijkste auteurs uit de eerste helft van de twintigste eeuw.
Joseph Sheridan LeFanu geboren op 28 Februari 1814 in Dublin. Ierse schrijver en tijdschriftredacteur (laatste naam wordt soms geschreven als Le Fanu), bekend voor zijn supernaturalist, geheimzinnigheid enfictie. (beroemde werken zijn Uncle Sila, Carmilla, Green Tea en In a Glass Darkly.
Le Fanu werkte in vele genres maar blijft het best gekend voor zijn geheimzinnigheid en verschrikkingsfictie. Hij was een uiterst nauwgezette vakman, met een neiging om percelen en ideeën vaak te herwerken van zijn vroeger werk. Veel van zijn romans zijn uitbreidingen en verbeteringen van vroegere korte verhalen). Hij specialiseerde zich in toon en effect eerder dan "schokverschrikking. De sleutel tot zijn stijl was het vermijden van openlijke supernatural gevolgen: in het grootste deel van zijn belangrijke werken, is supernatural sterk impliciet maar een mogelijke "natuurlijke" verklaring wordt verlaten (nauwelijks) open. (Bijvoorbeeld, zou de duivelse aap in "Groene Thee" een waanidee van de voorvechter van het verhaal kunnen zijn, die de enige persoon is om het te zien; in de "Huisvriend", schijnt de dood van Kapitein Barton's om van supernatural oorzaken te zijn, maar niet echt getuigd, en de ghostly uil kan enkel een echte vogel zijn.) Deze benadering is belangrijk voor recentere verschrikkingsschrijvers en ook voor andere media gebleken (het is zeker voorafgaand aan het principe van Val Lewton van de filmproducent van indirecte verschrikking). Hoewel andere schrijvers sindsdien bottere benaderingen van supernatural fictie hebben gekozen, blijven de beste verhalen van Le Fanu's, zoals vampire novella Carmilla, een aantal van de het koelen voorbeelden van het genre. Overwegend de invloed van zijn werk - met inbegrip van zijn enorme invloed op de schrijver van het het spookverhaal van de 20ste eeuw belangrijkste, M.R. James - het is verrassend dat Le Fanu niet beter wordt gewaardeerd.
Het waargebeurde aangrijpende verhaal van een meisje dat 7 jaar in een kelder werd opgesloten.
Op weg naar school werd de Oostenrijkse Natascha Kampusch ontvoerd. Acht jaar later schokte haar verhaal de hele wereld.
Op 23 augustus om 12.53 uur vlucht een bleke jonge vrouw haar vrijheid tegemoet. Dit is het moment waar de 18-jarige Natascha Kampusch op heeft gewacht sinds de dag dat ze als 10-jarig meisje op weg naar school werd ontvoerd. Na 8 jaar gevangenschap in een onopvallend Oostenrijks rijtjeshuis, schokt en verbijstert haar verhaal de hele wereld. Hoe overleefde zij een jeugd opgesloten in een kelder? Wat voor jonge vrouw was daaruit tevoorschijn gekomen? Wat voor man was Wolfgang Priklopil, haar ontvoerder die nog diezelfde avond van de ontsnapping voor de trein sprong? En wat had hij van Natascha gevergd? Terwijl de dagen en weken verstrijken en Natascha's tv-interview de publieke nieuwsgierigheid bevredigt, beginnen de vragen van toon te veranderen. Wat voor relatie hadden de kidnapper en zijn slachtoffer precies? Waarom had Natascha zo lang gewacht met haar ontsnapping? Is het waar dat haar ouders Priklopil van vroeger kenden? Allan Hall en Michael Leidig hebben deze zaak vanaf 1998 gevolgd. Ze hebben gesproken met politiemensen, advocaten, psychiaters en naaste familieleden van Natascha. Hun unieke, indringende verhaal, vol exclusieve onthullingen werpt een verhelderend licht op een even raadselachtige als verbijsterende ontvoeringszaak en zal iedereen na lezing in het geheugen gegrift staan. Allan Hall is ruim dertig jaar journalist, met als standplaats Berlijn. Hij werkt voor kranten als The Times en Daily Mail. Michael Leidig woont in Wenen en is oprichter van Central European News Agency en Oost-Europa correspondent voor de London Daily Telegraph.
Stina is een nuchtere, intelligente vrouw die stevig in haar schoenen staat. Maar als ze Per ontmoet en valt voor zijn innemendheid en levenslust, geeft ze zich volledig over aan de liefde.
Haar moeder is blij met de verandering in het leven van haar dochter. De vader, rechercheur bij de politie, is minder gelukkig met de relatie. Toch lijkt alles goed te gaan, tot Stina in verwachting is. Vanaf dat moment gaat Per zich steeds agressiever en beledigender gedragen. Stina trekt zich terug. Ze schaamt zich en 'accepteert' het verbale en fysieke geweld tot er een grens wordt overschreden.
Marianne Fredriksson groeide op in Göteborg als dochter van een scheepsbouwer. Haar moeder was huisvrouw en zorgde voor de twee kinderen.
Na haar studie ging zij werken bij de plaatselijke krant, Göteborgstidningen.
Getrouwd met een zeeman koos Fredriksson er niet voor om haar bezigheden te beperken tot het opvoeden van haar kinderen, maar ze wilde het moederschap combineren met een carrière in de journalistiek. Eerst werkte ze in Göteborg als journalist. Na haar verhuizing naar Stockholm werkte ze als hoofdredacteur van een aantal tijdschriften: Allt i Hemmet (Over wonen), Vi Föräldrar (Ouders van nu) en Allt om mat (Over eten en drinken). Van 1974 tot 1989 werkte ze als redactiechef voor de krant Svenska Dagbladet.
Op haar tweeënveertigste raakte Fredriksson in een diepe depressie. Twee jaar psychoanalyse hielpen haar er langzaam weer bovenop. In die tijd ontdekte ze ook dat ze op een andere wijze dan alleen als journaliste kon schrijven. Het uitschrijven van een droom in het kader van de therapie luidde het begin van een tweede carrière in: als schrijfster.
In 1980 kwam haar eerste boek uit, Evas bok (Eva's boek). Sindsdien werden haar boeken met miljoenen gedrukt in tal van talen.
In 1998 kreeg Fredriksson de Trouw Publieksprijs voor het Nederlandse Boek, voor de roman Anna, Hanna en Johanna.