Transferpricing: een belangrijk middel tot belastingontwijking, marktverstoring en concurrentievervalsing voor multinationale ondernemingen
In juli 2005 werd een belangrijke Europese maatregel van kracht tegen belastingontduiking (belastingontwijking) in de EU, nl. de Europese Spaarrichtlijn. In de strijd tegen belastingontwijking bevat deze richtlijn echter een zeer belangrijke en wezenlijke beperking. Ze is enkel van toepassing op natuurlijke personen. Rechtspersonen vallen niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn, en daardoor schiet ze ook voor een deel haar doel voorbij. Bedrijven zijn namelijk de meest actieve belastingontwijkers binnen onze economie.
Voor bedrijven is het een logische stap om te proberen zo weinig mogelijk belastingen te betalen, aangezien hun belangrijkste doel winstmaximalisatie (en het creëren van aandeelhouderswaarde) is. Om dit te begrijpen moeten we even kijken naar een van de belangrijkste vormen van belastingontwijking voor bedrijven, nl. transfer pricing. Transfer pricing is een praktijk waarbij de prijzen van geproduceerde goederen tussen zusterondernemingen van hetzelfde moederbedrijf zo gesteld worden, dat de meeste winsten opduiken in die gebieden met de interessantste belastingsystemen (wat meestal betekent de laagste tarieven). (1) Als je de term transfer pricing in een zoekrobot ingeeft, dan vind je vrij snel enkele sites van financiële dienstverleners die u deze dienst aanbieden, en het principe uitleggen.
Het is dan ook geen toeval dat bij de introductie van de euro veel multinationale ondernemingen hun structuren hebben aangepast om de daarbij horende mogelijkheden tot belastingoptimalisatie te benutten. In onderstaande tabel kunnen we zien hoe Amerikaanse multinationals bij de invoering van de euro hun organisaties herschikten en al vanaf 2001 een aanzienlijk groter deel van hun winsten lieten opduiken in holdingstructuren. (2)
verhouding tussen het aantal holdingdochterondernemingen en het totaal aantal dochterondernemingen van VS-multinationals in Europa per jaar
% van aantal dochterondernemingen van VS-multinationals actief in Europa
% van totale netto inkomen van VS-multinationals actief in Europa
1999
6,97%
26,42%
2000
7,58%
24,05%
2001
8,30%
41,83%
2002
9,22%
46,98%
2004
11,07%
45,99%
2006
12,01%
45,36%
Er is een belangrijke trendwijziging te zien tussen de jaren 2000 en 2001. In de ganse periode kan je een blijvende toename zien van het aantal dochterondernemingen die fungeren als holding (niet-bancaire holding) of 'management office'. Bovendien kan je zien dat in de periode tot het jaar 2000 de nettowinsten die in deze structuren opdoken ongeveer een kwart bedroegen van de winsten die VS multinationals (de banksector is in deze cijfers niet opgenomen) in Europa maakten. Vanaf 2001 springt dit percentage tot boven de 40% en stabiliseert al enkele jaren op ongeveer 45%.
Een gegeven waar regelmatig aan voorbij gegaan wordt in de discussie over tranfer pricing is dat de techniek marktvervalsend en concurrentieverstorend kan werken. Men veronderstelt al te vaak dat bedrijven deze techniek enkel gebruiken om belasting te ontwijken, maar deze techniek kan net zo goed gebruikt worden om een concurrent uit de markt te concurreren, of om gewoon de eigen dochterondernemingen waaraan men levert te bevoordelen tov andere afnemers (at-arms-length). (3)
Een studie uit 2002 naar misgelopen belastinginkomsten door de VS overheid door het gebruik van transferpricing, vermeldt export vanuit de VS naar België van seats for motor vehicles aan de prijs van 1,66$/stuk. (4) Johnson Controls heeft dan ook meer dan waarschijnlijk deze techniek gebruikt om zijn concurrenten op de Europese markt weg te concurreren. Denk je dat het toeval is dat deze firma zijn expansie op de Europese markt heeft ingezet vanuit haar Belgische vestiging te Geel? (5) Het is vast geen toeval dat in de periode 1996-2002 een aantal belangrijke overnames werden gedaan op de Europese markt. (6)
Het mag dan ook duidelijk zijn dat een multinationale onderneming via transfer pricing een concurrentievoordeel kan verwerven tegenover een lokale KMO, en deze zo uit de markt kan concurreren. Voor een multinationale onderneming is het vaak een klein offer om tijdelijk in de ene dochteronderneming een verlies te nemen, om in een andere dochteronderneming, die werkzaam is in een andere geografische markt, een kostenvoordeel te verwerven. Met dit (eigenlijk oneerlijke) kostenvoordeel kan men dan kleinere concurrenten uitschakelen, die men een tijdje later voor een prijsje kan overnemen (en aan de eigen productieketen kan toevoegen). Als transfer pricing op deze manier gebruikt wordt, dan werkt dit marktverstorend en concurrentievervalsend.
Hoe kan men dit best vermijden? Een belangrijk onderdeel van de oplossing zou er in bestaan om verschillende belastingspercentages op bedrijfswinsten te vermijden. Dit maakt transfer pricing om belastingtechnische redenen (de meest voorkomende reden) al overbodig, waardoor de markt voor aanbieders van deze dienstverlening al minder interessant zou worden. Het wordt op deze manier dan ook duidelijk dat belastingconcurrentie tussen de verschillende lidstaten van de EU absoluut geen goed idee is, en dat men best in de eurozone slechts 1 bedrijfsbelastingtarief zou overhouden. Eventueel zou men voor heel W-Europa 1 bedrijfsbelastingtarief kunnen gebruiken, en voor de O-Europese landen die nog geen deel van de eurozone uitmaken een ander tarief. Deze 2 tarieven zouden dan naar elkaar toe kunnen groeien volgens een redelijk tijdspad.